Regeling vervallen per 01-08-2020

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen houdende regels omtrent subsidie voor peuterprogramma’s (Nadere regels peuterprogramma gemeente Roerdalen 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-07-2020

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen houdende regels omtrent subsidie voor peuterprogramma’s (Nadere regels peuterprogramma gemeente Roerdalen 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen,

gelet op artikel 2, tweede lid van de Algemene subsidieverordening Roerdalen 2015

besluit:

vast te stellen de volgende Nadere regels peuterprogramma gemeente Roerdalen 2020.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Verhouding tot de Algemene subsidieverordening

  • 1. De in deze nadere regels opgenomen bepalingen gelden naast de bepalingen uit de vigerende Algemene subsidieverordening Roerdalen.

  • 2. Wanneer en voor zover de bepalingen in deze nadere regels afwijken van de vigerende Algemene subsidieverordening Roerdalen, geldt niet de vigerende Algemene subsidieverordening Roerdalen, doch deze nadere regels.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    raad: de raad van de gemeente Roerdalen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen;

  • c.

    algemene subsidieverordening: de vigerende Algemene subsidieverordening van de gemeente Roerdalen;

  • d.

    wet: de Wet kinderopvang;

  • e.

    besluit: het Besluit kwaliteit kinderopvang;

  • f.

    regeling: de ministeriële regeling, zoals genoemd in het besluit;

  • g.

    amvb: het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • h.

    peuterprogramma: een programma van voorschoolse educatie, zoals nader omschreven in de amvb;

  • i.

    kindercentrum: een voorziening van kinderopvang, zoals bedoeld in de wet, welke is ingeschreven in het register kinderopvang;

  • j.

    register kinderopvang: het register kinderopvang, zoals bedoeld in de wet;

  • k.

    peuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, niet zijnde een VVE-peuter, waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • l.

    VVE-peuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs;

  • m.

    VVE-peuter ZKT: een VVE-peuter waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • n.

    VVE-peuter MKT: een VVE-peuter waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • o.

    kinderopvangtoeslag: een kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld in de wet;

  • p.

    inkomensverklaring: een door de ouder(s)/verzorger(s) ondertekende verklaring, voorzien van bewijsstukken, waaruit blijkt dat geen aanspraak wordt gemaakt, of kan worden gemaakt op een kinderopvangtoeslag.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het in twee dagdelen voor tenminste 6 uur per week aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter, gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 2. Het in drie of vier dagdelen voor tenminste 10 uur per week aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter, gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 3. Deelname aan netwerkbijeenkomsten in het kader van de activiteiten, zoals genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel, alsmede het voeren van overleg met de GGD/JGZ, inzake de plaatsing van VVE-peuters.

Artikel 4 Soort subsidie

Aan een aanvrager kan voor zover het deze nadere regels betreft uitsluitend een jaarlijkse subsidie worden verstrekt. Voor het verstrekken van een eenmalige subsidie vormen deze nadere regels geen grondslag.

Hoofdstuk 2 Eisen aan aanvrager en aanvraag

Artikel 5 Eisen aan aanvrager

Aanvrager is degene die een kindercentrum in de gemeente Roerdalen in stand houdt.

Artikel 6 Bij de aanvraag te overleggen gegevens

  • 1. Hoofdstuk 5 van de algemene subsidieverordening Roerdalen is niet van toepassing.

  • 2. De aanvrager dient bij de aanvraag de navolgende bescheiden te overleggen:

    • a.

      per locatie, een overzicht van peuters welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma, hebben deelgenomen, met vermelding van uniek registratienummer, cijfers postcode, woonplaats, geboortemaand en -jaar, datum inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • b.

      per locatie, een overzicht van VVE-peuters, onderverdeeld naar VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma hebben deelgenomen, met vermelding van uniek registratienummer, cijfers postcode, woonplaats, geboortemaand en -jaar, datum VVE-indicatie GGD, datum inkomensverklaring (alleen benodigd voor VVE-peuters ZKT), datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • c.

      een werkplan, waarin in ieder geval opgenomen:

      • -

        een omschrijving van het gehanteerde peuterprogramma, zoals bedoeld in de amvb;

      • -

        een omschrijving van het pedagogisch beleid en klimaat;

      • -

        een omschrijving van het educatieaanbod en de wijze van educatief handelen;

      • -

        voor zover van toepassing, een omschrijving van het extra educatieaanbod voor VVE-peuters;

      • -

        een omschrijving van de organisatie:

      • -

        de groepsindeling;

      • -

        dagindeling;

      • -

        wijze van intake;

      • -

        wijze van inzet personeel;

      • -

        opleiding personeel en opleidingsplan;

    • d.

      een omschrijving van de zorgstructuur, alsmede van het daarbij gehanteerde observatie- en registratie-instrument;

    • e.

      een omschrijving van de wijze waarop de kwaliteitszorg is ingericht en wordt geborgd;

    • f.

      een omschrijving van de wijze waarop de doorgaande leerlijn vorm wordt gegeven en geborgd;

    • g.

      de wijze waarop de ouderbetrokkenheid vorm wordt gegeven.

Artikel 7 Overige voorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen:

  • a.

    dienen de pedagogisch medewerkers, naast de opleidingseisen zoals vastgelegd in de regeling, te voldoen aan de basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten in verband met voorschoolse educatie, zoals vastgelegd in de amvb;

  • b.

    dient een opleidingsplan aanwezig te zijn, zoals bedoeld in de amvb;

  • c.

    bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze nadere regels € 2,50 per uur;

  • d.

    bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma door een VVE-peuter ZKT, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze nadere regels € 0,32 per uur.

Hoofdstuk 3 Subsidiebedragen

Artikel 8 Subsidiebedragen

  • 1. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze nadere regels, bedraagt op jaarbasis € 1.360,80. per peuter.

  • 2. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze nadere regels, aan een VVE-peuter ZKT bedraagt op jaarbasis € 4.774,00. per VVE-peuter.

  • 3. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze nadere regels, aan een VVE-peuter MKT bedraagt op jaarbasis € 1.634,00 per peuter.

  • 4. De subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten, alsmede het voeren van overleg met de GGD/JGZ, inzake de plaatsing van VVE-peuters, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van deze nadere regels, bedraagt op jaarbasis € 1.970,00 per aanvrager.

Hoofdstuk 4 Berekeningswijze subsidie bij subsidieverlening

Artikel 9 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal peuters te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 8, lid 1, van deze nadere regels.

  • 2. Het gemiddelde aantal peuters betreft het aantal peuters dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 6, lid 2, sub a, van deze nadere regels, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt - naar boven - op één cijfer achter de komma afgerond.

  • 3. Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal peuters en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal peuters, zoals bedoeld in lid 2, zij het over de periode januari t/m juni, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal overeenkomt.

Artikel 10 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 8, lid 2, respectievelijk artikel 8, lid 3, van deze nadere regels.

  • 2. Het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT betreft het aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 6, lid 2, sub b, van deze nadere regels, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt - naar boven - op één cijfer achter de komma afgerond.

  • 3. Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal peuters en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal peuters, zoals bedoeld in lid 2, zij het over de periode januari t/m juni, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal overeenkomt.

Artikel 11 Berekeningswijze subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ bij de subsidieverlening

Bij de verlening betreft per aanvrager de subsidie, het bedrag zoals opgenomen in artikel 8, lid 4, van deze nadere regels.

Hoofdstuk 5 Bevoorschotting en betaling van de subsidie na verlening

Artikel 12 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Hoofdstuk 5, artikel 11 van de algemene subsidieverordening is niet van toepassing.

  • 2. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie € 25.000,00 of minder bedraagt, wordt het volledige bedrag bevoorschot uiterlijk binnen 8 weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

  • 3. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt 80% van het te subsidiëren bedrag bevoorschot, uiterlijk binnen 8 weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een hoger percentage en/of een andere termijn is bepaald.

Hoofdstuk 6 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 13 Aanvraag om vaststelling

  • 1. Hoofdstuk 7 van de algemene subsidieverordening is niet van toepassing. De subsidievaststelling vindt plaats op aanvraag van de subsidieontvanger.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend bij het college vóór 15 februari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      per locatie, een overzicht van peuters, met vermelding van uniek registratienummer, cijfers postcode, woonplaats, geboortemaand en -jaar, datum inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma, over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld;

    • b.

      per locatie en overzicht van VVE-peuters, onderverdeeld naar VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, met vermelding van uniek registratienummer, cijfers postcode, woonplaats, geboortemaand en -jaar, datum VVE-indicatie GGD, datum inkomensverklaring (alleen benodigd voor VVE-peuters ZKT), datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma, over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld;

    • c.

      een overzicht waaruit de deelname aan netwerkbijeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 8, lid 4, van deze nadere regels, blijkt;

    • d.

      een jaarverslag met daarin beschreven de activiteiten, zoals genoemd in artikel 6, lid 2, sub c, van deze nadere regels, de wijze waarop deze zijn uitgevoerd, de daarbij getroffen maatregelen en de behaalde resultaten.

  • 4. Het college is bevoegd – naast de informatie en/of bescheiden als genoemd in het derde lid – andere informatie en/of bescheiden te verlangen, voor zover dat:

    • a.

      voor een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling nodig is;

    • b.

      nodig is voor het desgevraagd verstrekken van informatie aan overheidsinstellingen of daaraan verbonden inspectiediensten.

  • 5. Het college is bevoegd genoegen te nemen met minder informatie en/of bescheiden dan genoemd in het derde lid, voor zover dat redelijkerwijs niet in de weg staat een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 14 Vaststelling van subsidie

  • 1. Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

  • 2. De in het eerste lid genoemde beslistermijn kan door het college één maal worden verlengd met ten hoogste 13 weken. Een verlenging dient uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling aan aanvrager bekend te worden gemaakt.

  • 3. Wanneer de aanvraag tot vaststelling niet of niet tijdig is ingediend, stelt het college - na een éénmalige rappel waarbij de subsidieontvanger een redelijke termijn is geboden diens verzuim te herstellen - de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 15 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidievaststelling

  • 1. Bij de vaststelling wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal peuters te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 8, lid 1, van deze nadere regels.

  • 2. Het gemiddelde aantal peuters betreft het aantal peuters dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 13, lid 3, sub a, van deze nadere regels, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt - naar boven - op één cijfer achter de komma afgerond.

Artikel 16 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidievaststelling

  • 1. Bij de vaststelling wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 8, lid 2, respectievelijk artikel 8, lid 3, van deze nadere regels.

  • 2. Het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en MKT betreft het aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 13, lid 3, sub b, van deze nadere regels, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt - naar boven - op één cijfer achter de komma afgerond.

Artikel 17 Berekeningswijze subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ bij de subsidievaststelling

Bij de vaststelling betreft de subsidie per aanvrager het bedrag, zoals opgenomen in artikel 8, lid 4, van de nadere regels.

Artikel 18 Berekeningswijze subsidie bij vaststelling, wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar de activiteiten heeft beëindigd

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3 van deze nadere regels, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Hoofdstuk 7 Betaling en terugvordering van de subsidie na vaststelling

Artikel 19 Betaling en terugvordering

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, na aftrek van het reeds op grond van artikel 12 van deze nadere regels verleende voorschot, uiterlijk binnen 8 weken na de subsidievaststelling, tenzij bij de subsidievaststelling een andere termijn is bepaald.

  • 2. Wanneer het vastgestelde subsidiebedrag lager is dan op grond van artikel 12 van deze nadere regels verleende voorschot, wordt het teveel betaalde teruggevorderd.

Hoofdstuk 8 Indexering subsidiebedragen

Artikel 20 Indexering subsidiebedragen

  • 1. In verband met de kostenontwikkeling in de kinderopvang kan het college besluiten tot het indexeren van de subsidiebedragen, zoals genoemd in artikel 8 van deze nadere regels.

  • 2. Indexering vindt niet eerder plaats dan vanaf het kalenderjaar 2021.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepaling

Deze subsidieregeling heeft betrekking op aanvragen voor kalenderjaar 2020 en later. De verantwoording over de verleende subsidie in 2019 vindt plaats op grond van de ‘Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014’.

Artikel 22 Slotbepaling

Geen of slechts gedeeltelijke aanspraak op subsidie ingevolge deze nadere regels kan worden gemaakt, wanneer een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling of bepaling reeds geheel of gedeeltelijk in de bekostiging van de subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3 van deze nadere regels, voorziet.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 24 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als “Nadere regels peuterprogramma gemeente Roerdalen 2020”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 29 oktober 2019

Burgemeester en wethouders van Roerdalen,

De secretaris,

J.J.W.M. L’Ortije

De burgemeester,

mr. M.D. de Boer-Beerta

Toelichting Nadere regels peuterprogramma gemeente Roerdalen 2020.

Een regeling voor de bekostiging van het aanbieden van een peuterprogramma door kindercentra.

Algemene toelichting

In de gemeente Roerdalen bieden diverse kindercentra een zogenaamd peuterprogramma aan voor peuters in de leeftijd van 2 en 3 jaar. Een peuterprogramma is een educatie-programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Deelname aan een peuterprogramma wordt gezien als een goede voorbereiding op de basisschool, omdat deze programma’s bijdragen aan de ontwikkeling van name taalvaardigheden en sociale vaardigheden. Daarnaast kunnen door deelname aan de peuterprogramma’s (dreigende) achterstanden gesignaleerd en aangepakt worden door middel van een aanvullend programma voor voorschoolse educatie 1 .

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Begripsomschrijvingen

h. Peuterprogramma.

Een peuterprogramma is een educatie-programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.

 (AMVB) Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

Artikel 5. Gebruik voorschools educatie-programma

Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Deze programma’s worden ook wel VVE-programma’s genoemd (Voor- en Vroegschoolse Educatie).

Veel gebruikte programma's zijn Piramide, , Speelplezier, Startblokken en Basisontwikkeling Op de website van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) staat een overzicht van de gangbare VVE-programma’s: https://www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Programmas-voor-voor-en-vroegschoolse-educatie

i. Kindercentrum.

In de ‘Wet kinderopvang’ wordt een kindercentrum omschreven als: ‘een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang’.

Kinderopvang betreft daarbij: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

j. Register kinderopvang

In het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) staan alle gastouderbureaus, gastouders, kinderdagverblijven en organisaties voor buitenschoolse opvang geregistreerd die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.

k. Peuter

De nadere regels voorzien alleen in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma, voor zover de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op een kinderopvangtoeslag. De ouder(s)/verzorger(s) die aanspraak maakt/maken op een kinderopvangtoeslag kan/kunnen immers via de belastingdienst een deel van de kosten gecompenseerd krijgen.

l. VVE-peuter

Deze nadere regels voorzien in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma door een VVE peuter.

Een VVE-peuter is een kind met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal. De indicatie vindt door het consultatiebureau van GGD/JGZ plaats op basis van door het college vastgestelde criteria.

m. VVE-peuter ZKT

ZKT staat voor Zonder Kinderopvangtoeslag.

n. VVE-peuter MKT

MKT staat voor Met Kinderopvangtoeslag.

p. Inkomensverklaring

Er kan alleen aanspraak worden gemaakt op subsidie voor peuters en VVE-peuters, waarvan de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken op kinderopvangtoeslag. Om dit te kunnen beoordelen dient de aanvrager bij de aanmelding van de peuter of de VVE-peuter een inkomensverklaring te vragen aan de ouder(s)/verzorger(s) waaruit dit blijkt. De verklaring dient te worden voorzien van bewijsmateriaal. Dit kan een inkomensverklaring inkomstenbelasting (voorheen IB60-verklaring) van de Belastingdienst zijn,. De ouder(s)/verzorger(s) dient/dienen voorts in de te ondertekenen inkomensverklaring te verklaren dat zij wijzigingen in de inkomenssituatie, die er toe leiden dat alsnog aanspraak kan worden gemaakt op kinderopvangtoeslag, onmiddellijk aan de aanvrager berichten.

Ingevolge artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht dient de subsidieontvanger de op de subsidie betrekking hebbende documenten tenminste zeven jaren te bewaren, zo ook de inkomensverklaringen van de ouders.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:69.

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betaling en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2.

    De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

Lid 3 Deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ.

Onder netwerkbijeenkomsten worden bijeenkomsten verstaan in het kader van het peuterprogramma c.q. vroeg- en voorschoolse educatie. Dit zijn onder meer bijeenkomsten in verband met:

  • de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie;

  • de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie;

  • de resultaten van voor- en vroegschoolse educatie.

De GGD/JGZ en de organisaties van kinderopvang hebben structureel overleg over de plaatsing van VVE-peuters en wordt nagegaan of alle VVE-peuters aan het programma deelnemen. Daar waar VVE-peuters niet deelnemen aan het peuterprogramma neemt de GGD/JGZ contact op met de ouder(s)/verzorger(s).

Artikel 6 Bij de aanvraag te overleggen gegevens

Lid 2, sub c. een werkplan

> Algemeen

In het werkplan dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs (1-3-2013: Toezichtkader VVE 2010, gepubliceerd in de Staatscourant van 13 augustus 2010, nr. 12632).

> Pedagogisch beleid en klimaat

Ingevolge het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang’ dienen kindercentra (artikel 3) over een pedagogisch beleidsplan te beschikken. Nader regels hierover zijn vastgesteld in een ministeriële regeling (Regeling wet kinderopvang).

> Opleiding personeel en opleidingsplan

In de Regeling wet kinderopvang zoals bedoeld in artikel 6 van het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang’ zijn de opleidingseisen voor het personeel nader geregeld.

Daarnaast zijn de specifieke eisen aan de voorschoolse educatie, alsmede de eis voor een opleidingsplan, vastgelegd in de algemene maatregel van bestuur, zoals bedoeld in artikel 1.50b van de ‘Wet kinderopvang’.

(AMVB) Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

  • 1.

    De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden draagt er zorg voor dat de beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van:

    • a.

      een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen opleiding op ten minste het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden; of

    • b.

      een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden.

  • 2.

    Onderdeel van een beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vormt ten minste een met gunstig gevolg afgesloten keuzedeel dat is gericht op het ontwikkelingsgericht werken in de voorschoolse educatie en dat ten minste kennis en vaardigheden omvat met betrekking tot:

    • a.

      het werken met programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie,

    • b.

      het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,

    • c.

      het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van voorschoolse educatie,

    • d.

      het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, en

    • e.

      het vormgeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.

  • 3.

    Het keuzedeel, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist indien:

    • a.

      de in het tweede lid genoemde kennis en vaardigheden al onderdeel zijn van de beroepsopleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waarop de kwalificatie is gericht; of

    • b.

      de bezitter van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aantoonbaar met gunstig gevolg scholing heeft afgerond die betrekking heeft op de kennis en vaardigheden, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a tot en met e, en die ten minste twaalf dagdelen omvat.

  • 3a.

    De beroepskracht voorschoolse educatie beheerst aantoonbaar ten minste niveau 3F, bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Lezen.

  • 4.

    De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks voor elke locatie voorschoolse educatie een opleidingsplan vast dat in elk geval tot uitdrukking brengt op welke wijze de kennis en vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie met betrekking tot de kennis en vaardigheden, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, worden onderhouden. De houder geeft op concrete en toetsbare wijze uitvoering aan het opleidingsplan, evalueert het plan jaarlijks en stelt het plan aan de hand van de evaluatie zo nodig bij.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de beroepskracht voorschoolse educatie die:

    • a.

      is geboren vóór 1 januari 1955;

    • b.

      op 1 januari 2010 tenminste 15 jaar als beroepskracht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zoals dat luidde op 31 december 2017 werkzaam was, en

    • c.

      scholing voor voor- of vroegschoolse educatie heeft gevolgd die hoort bij een programma als bedoeld in artikel 5.

  • 6.

    Indien van een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, is ten hoogste op één van de aanwezige beroepskrachten voorschoolse educatie het vijfde lid van toepassing.

  • 7.

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

> Observatie- en registratie-instrument

Een ontwikkelingsvolgsysteem om te observeren en te registreren, met het doel in beeld te brengen in welke ontwikkelingsfase een kind zich bevindt en de ontwikkeling van het kind goed te kunnen volgen.

Artikel 7 Overige voorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen, naast de reguliere opleidingseisen, de pedagogisch medewerkers te beschikken over een bewijs van deelname aan specifieke scholing in het kader van de VVE (b.v. de scholing Vversterk) en dient het kindercentrum te beschikken over een opleidingsplan. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, sub c. een werkplan, onder opleiding personeel en opleidingsplan.

Artikel 8 Subsidiebedragen

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma, niet zijnde VVE-peuter

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • >

    een aanbod van 6 uur per week, verdeeld over 2 dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • >

    een gemiddelde inzet van een beroepskracht van3 uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • >

    een uurtarief van € 8,17;

  • >

    eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van € 2,50 per uur, voor 6 uur per week.

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

(6 uur x 40 weken x € 8,17) minus ouderbijdrage (6 uur x 40 weken x € 2,50) = € 1.360,80

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma VVE-peuter ZKT

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • >

    een aanbod van 10 uur per week, verdeeld over drie of vier dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • >

    uitgaande van een inzet van 4 dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per week (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.),

  • >

    een uurtarief van € 8,17;

  • >

    eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van € 0,32* per uur, voor 10 uur per week.

* Ingevolge het ‘VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2019’ bedraagt het laagste uurtarief € 0,32, d.w.z. € 128 per jaar.

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

(15 uur x 40 weken x € 8,17) minus ouderbijdrage (10 uur x 40 weken x € 0,32) = € 4.774,00.

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma VVE-peuter MKT

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • >

    een aanbod van 10 uur per week, verdeeld over drie of vier dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • >

    uitgaande van een inzet van 4 dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per week (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.),

  • >

    een uurtarief van € 8,17;

  • >

    het feitelijke aanbod van 10 uur voor rekening van ouders.

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

5 uur x 40 weken x € 8,17 = € 1.634,00

Subsidiebedrag voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en voeren overleg GGD/JGZ

Het subsidiebedrag betreft een, normvergoeding, een tegemoetkoming in de kosten. Het bedrag op jaarbasis ad. € 1.970 is gebaseerd op:

  • >

    1 bestuurlijk overleg met gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang, inzake (resultaten) voor- en vroegschoolse educatie:

    1 bijeenkomst x 4 uur x € 46,-- = € 184,--;

  • >

    4 bijeenkomsten ambtelijk overleg VVE (Stuurgroep VVE: ambtelijk overleg gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang), inzake (resultaten) voor- en vroegschools educatie):

    4 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,-- = € 456,--;

  • >

    4 bijeenkomsten clusteroverleg (ambtelijk overleg scholen en organisaties van kinderopvang in clusterverband), inzake de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie, de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie, de resultaten van vroegschoolse educatie:

    4 bijeenkomsten x 4 uur x € 38,-- = € 608,--;

  • >

    5 bijeenkomsten ZAT -9 maanden tot 4 jaar, inzake vroegtijdige onderkenning, aanpak problemen in gezins- en leefsituatie, doorlopende leerlijn:

    5 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,-- = € 570,--.

  • >

    het voeren van (telefonisch of per e-mail) overleg met de GGD inzake de plaatsing van VVE-peuters:

    4 uur x € 38,-- = € 152,--.

Artikel 9 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidieverlening

Rekenvoorbeeld:

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

Januari

7

Februari

8

Maart

7

April

6

Mei

7

Juni

8

September

9

Oktober

8

November

8

Gemiddelde

Subsidie

December

7

75 : 10 = 7,5

7,5 x € 1.360,80 = € 10.206,00

Artikel 10 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidieverlening

Zie de toelichting bij artikel 9. Er vinden twee berekeningen plaats. Een voor de VVE-peuters waarvoor de ouders geen kinderopvangtoeslag (ZKT: Zonder Kinderopvang Toeslag) ontvangen en voor de VVE-peuters waarvoor de ouder wel een kinderopvangtoeslag (MKT: Met Kinderopvang Toeslag) ontvangen.

Artikel 13 Aanvraag om vaststelling

Lid 3, sub c. een jaarverslag . . . . . . .en de behaalde resultaten.

Bij de subsidieaanvraag dient een werkplan te worden overlegd. Bij de subsidievaststelling vindt de verantwoording daarvan plaats, waarbij ook de resultaten worden beschreven en de getroffen maatregelen om dit te bereiken. Bij de verantwoording dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs.

Artikel 15 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidievaststelling

Zie de toelichting bij artikel 9.

Artikel 16 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidievaststelling

Zie de toelichting bij artikel 9.

Artikel 18 Berekeningswijze subsidie bij vaststelling, wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar de activiteit heeft beëindigd

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar.

Subsidie: peuterprogramma peuters

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

Januari

7

Februari

8

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

7

22 : 3 = 7,4

7,4 x € 1.360,80 = € 10.069,92 : 10 mnd x 3 mnd = € 3.020,98

Subsidie: peuterprogramma VVE-peuters ZKT

Maanden

Aantal peuters per

de1e van de maand

Januari

3

Februari

4

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

3

10 : 3 = 3,4

3,4 x € 4.774,00 = € 1.6231,60 : 10 mnd x 3 mnd = € 4.869,48

Subsidie: peuterprogramma VVE-peuters MKT

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

Januari

3

Februari

4

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

3

10 : 3 = 3,4

3,4 x € 1.634,00 = € 5.555,60 : 10 mnd x 3 mnd = € 1.666,68

Subsidie: deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ

Subsidieberekening

€ 1970: 10 mnd x 3 mnd = € 591


Noot
1

De gemeente heeft de wettelijke taak (artikel 166 Wet op het primair onderwijs) om in overleg met organisaties van kinderopvang te voorzien in voldoende voorzieningen van voorschoolse educatie, waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal aan kunnen deelnemen.