Regeling vervallen per 26-02-2020

Het college van burgemeester en wethouders van Roermond

Geldend van 01-01-2017 t/m 25-02-2020

Intitulé

Het college van burgemeester en wethouders van Roermond

Gelet op de artikelen artikel 42 lid 3 en 58 tot en met 62 van de Participatiewet;

Besluit:

Vast te stellen de Beleidsregel herziening, terugvordeirng en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2017

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel worden de volgende afkortingen en begrippen gehanteerd:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • c.

    Bijstandsnorm: de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20, 21, 22, 22a, 23 en 24 van de PW inclusief reservering vakantiegeld of de toepasselijke grondslag, als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid van de IOAW of artikel 5, vierde lid, van de IOAZ;

  • d.

    belanghebbende: degene die een rechtstreeks en concreet belang heeft bij een besluit;

  • e.

    bijstandsgerechtigde: de persoon die bijstand heeft aangevraagd of aan wie (mede) bijstand is toegekend op grond van de wetten;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Roermond;

  • g.

    ex-echtgenoot: de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner;

  • h.

    fraudevordering: het benadelingsbedrag als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 17 van de PW of artikel 13 lid 1 van de IOAW of IOAZ;

  • i.

    huwelijk: het huwelijk of geregistreerd partnerschap;

  • j.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers:

  • k.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandigen;

  • l.

    jong meerderjarige: persoon van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar;

  • m.

    LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

  • n.

    niet verwijtbare vordering: vordering, die ontstaan is doordat in een bepaalde periode te veel of ten onrechte bijstand is verstrekt, zonder dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalatigheid van de belanghebbende zelf;

  • o.

    NVvR: Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak;

  • p.

    onderhoudsplichtige: degene die een financiële bijdrage in de kosten van het levensonderhoud aan de bijstandsgerechtigde en/of de ten laste komende kinderen dient te voldoen op grond van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of een rechterlijke uitspraak;

  • q.

    PW: Participatiewet;

  • r.

    Rv: wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • s.

    verhaal: vordering op een derde of de vordering in verband met een nalatenschap of in verband met een schenking;

  • t.

    verwijtbare vordering: Vordering op grond van de PW, die ontstaan is doordat in een bepaalde periode te veel of ten onrechte bijstand is verstrekt, waarbij er sprake is van verwijtbaar handelen of nalatigheid van de belanghebbende zelf maar waarbij geen sprake is van een fraudevordering.

    Hieronder wordt onder andere verstaan:

    • -

      bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht en die teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 aanhef sub b en c van de PW omdat de belanghebbende de verplichtingen verbonden aan de geldlening niet of niet behoorlijk is nagekomen;

    • -

      bijstand die op grond van art. 52 PW is verstrekt in de vorm van een voorschot en die teruggevorderd wordt op grond van artikel 58 lid 2 aanhef sub d van de PW omdat belanghebbende na het ontvangen van het voorschot geen inlichtingen meer verstrekt om het definitieve recht op bijstand vast te stellen;

    • -

      Bijstand welke is verstrekt op basis van het Bbz en waarbij tot terugvordering is overgegaan omdat de zelfstandige de uit de bijstand voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • u.

    PW: de Participatiewet;

  • v.

    Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • w.

    Wetten: de PW, de IOAW en de IOAZ;

  • x.

    WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Hoofdstuk 2 Bevoegdheid tot herziening en terugvordering

Artikel 2 Herziening of intrekking

  • 1.

    Het college herziet of trekt het besluit tot toekenning van bijstand in conform de bepalingen van artikel 54 lid 3 van de wetten.

  • 2.

    Het college gaat éénmaal per kalenderjaar niet tot herziening van de teveel verstrekte bijstand over indien:

    • -

      de hoogte van de teveel verstrekte bijstand niet meer dan € 75,- netto is; én

    • -

      de herziening niet het gevolg is van verwijtbaar handelen van belanghebbende.

Artikel 3 Terugvordering

Het college vordert de kosten van bijstand terug conform de bepalingen van hoofdstuk 6.4 van de PW of hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de IOAW of IOAZ.

Artikel 4 Hoogte vordering

  • 1.

    De teveel ontvangen bijstand wordt netto teruggevorderd, tenzij de loonbelasting, premies volksverzekeringen en inhoudingen Zorgverzekeringswet niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en/of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Indien belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de vordering wordt de bijstand netto teruggevorderd.

  • 3.

    Indien het niet kunnen verrekenen van de loonbelasting, premies volksverzekeringen en inhoudingen het gevolg is van nalatigheid van de afdeling Sociale Zaken wordt de bijstand netto teruggevorderd.

Hoofdstuk 3 Buiteninvorderingstelling

Artikel 5 Opschorting betalingsverplichting en buiteninvorderingstelling bij schuldregelingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of WSNP wordt de aflossingsverplichting opgeschort vanaf het moment dat de belanghebbende de overeenkomst tot schuldregeling heeft ondertekend.

  • 2.

    Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject of WSNP met goed gevolg is doorlopen besluit het college tot het buiten invordering stellen van de (restant-)vordering.

Artikel 6 Buiteninvorderingstelling van niet verwijtbare vorderingen

  • 1.

    Het college gaat in het geval van niet verwijtbare vorderingen maximaal éénmaal per kalenderjaar niet tot terugvordering bijstand over indien de te veel verstrekte bijstand niet hoger is dan € 75 netto.

  • 2.

    In geval de restantvordering van niet verwijtbare vorderingen niet hoger is dan € 75, nadat de termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en aflossing achterwege is gebleven, wordt deze buiten invordering gesteld.

  • 3.

    Indien 75% van de oorspronkelijke hoofdsom is afgelost wordt op verzoek van belanghebbende de restantvordering buiten invordering gesteld.

  • 4.

    Indien gedurende 5 jaar nádat de termijn genoemd in de laatste aanmaning is verstreken en geen aflossing heeft plaatsgevonden en redelijkerwijs te verwachten valt dat er geen aflossing meer zal plaatsvinden wordt de restantvordering buiten invordering gesteld.

  • 5.

    Indien de bijstand wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor belanghebbende aanspraak bestaat op de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de Belastingdienst wordt afgezien van terugvordering.

  • 6.

    Indien bij de beëindiging van de bijstandsverlening blijkt dat voor belanghebbende aanspraak bestaat op de ouderenkorting wordt afgezien van terugvordering.

Artikel 7 Buiteninvorderingstelling van verwijtbare vorderingen

  • 1.

    In geval van een verwijtbare vordering vindt geen kwijtschelding plaats tenzij lid 2 en 3 van toepassing zijn.

  • 2.

    In geval de restantvordering niet hoger is dan € 75 én na aanmaning en dwangbevel inning niet mogelijk blijkt, besluit het college om tot buiteninvorderingstelling van de restantvordering over te gaan.

  • 3.

    Indien gedurende 5 jaar nádat de termijn genoemd in de laatste aanmaning is verstreken en geen aflossing heeft plaatsgevonden en redelijkerwijs te verwachten valt dat er geen aflossing meer zal plaatsvinden wordt de restantvordering buiten invordering gesteld.

Artikel 8 Geen buiteninvorderingstelling

  • 1.

    Buiteninvorderingstelling vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zeker zijn gesteld en voor zover zij op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Buiteninvorderingstelling vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die ontstaan zijn doordat bijstand is verstrekt en de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW kan beschikken of waarin bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming (artikel 58 lid 2 onder f van de PW).

  • 3.

    Buiteninvordering vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen waarbij het college ter inning heeft moeten overgegaan tot dwanginvordering zoals benoemd in artikel 10 van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 4 Terugvordering en invordering

Artikel 9 Terugvordering

  • 1.

    Indien mogelijk dient de belanghebbende de vordering in één keer af te lossen.

  • 2.

    De betalingstermijn als bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, eindigt op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van het terugvorderingsbesluit waarbij de minimale betalingstermijn 6 weken bedraagt.

  • 3.

    Indien aflossing in één keer niet mogelijk is, vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats.

  • 4.

    De hoogte van de aflossing van de vordering wordt zoveel mogelijk minnelijk in overleg met de belanghebbende bepaald. Hierbij maakt het college een afweging tussen de individuele (financiële) omstandigheden van de belanghebbende en het belang van het college dat de ontstane vordering geïnd kan worden.

  • 5.

    Bij de bepaling van de hoogte van de maandelijkse terugbetaling wordt uitgegaan van de aflossingsruimte waarbij de beslagvrije voet in acht wordt genomen.

  • 6.

    Vorderingen worden zover mogelijk via verrekening met een gemeentelijke uitkering geïncasseerd.

  • 7.

    Als de belanghebbende geen medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke terugbetalingsregeling en verrekening is mogelijk via de gemeentelijke uitkering dan wordt de maandelijkse aflossing vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 8.

    Indien de belanghebbende geen medewerking verleent aan de tostandkoming van een terugbetalingsregeling en de belanghebbende ontvangt geen gemeentelijke uitkering dan wordt overgegaan tot dwanginvordering zoals benoemd in artikel 10 van deze beleidsregel.

  • 9.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in de terugvorderingsbeschikking geldt als opgelegde betalingsverplichting.

  • 10.

    Voorzover een overeengekomen betalingsverplichting stipt en correct wordt nagekomen gedurende de aflossingstermijn, wordt het aflossingsbedrag niet meer gewijzigd, tenzij in het terugvorderingsbesluit bij de oplegging van de betalingsverplichting anders is bepaald.

  • 11.

    In afwijking van lid 1 en lid 2 van dit artikel wordt bij vorderingen die voortvloeien uit het Bbz niet overgegaan tot aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen.

Artikel 10 Dwanginvordering

Het terugvorderingsbesluit wordt ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de uitkering ingevolge de PW op grond van artikel 60 lid 3 PW; of indien deze mogelijkheid ontbreekt;

  • b.

    incasso nadat een dwangbevelbesluit is genomen vindt plaats via beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 Rv;

  • c.

    conservatoir beslag overeenkomstig artikel 700 van het Rv en vervolgens executoriaal beslag overeenkomstig art. 455 Rv. in het geval van verleende bedrijfskredieten in het kader van het Bbz

Artikel 11 Wettelijke rente

Er wordt alleen overgegaan tot berekening van de wettelijke rente wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 10 sub b van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 5 Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 12 Verhaal

  • 1.

    Het college verhaalt de kosten van bijstand naar de regels aangegeven in hoofdstuk 6.5 van de PW.

  • 2.

    De kosten van bijstand kunnen in drie situaties worden verhaald:

    • -

      op degene die zijn onderhoudsplicht jegens (ex-) echtgenoot of minderjarig kind niet

    • -

      behoorlijk nakomt (art. 62 en 62 b PW);

    • -

      op degene aan wie de belanghebbende die bijstand ontvangt een schenking heeft gedaan, voor zover met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden als de schenking niet zou hebben plaatsgevonden (artikel 62f onderdeel a PW);

    • -

      op de nalatenschap van een overleden bijstandsgerechtigde, voor zover er nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden voor het overlijden of als er bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht (artikel 62f onderdeel b PW).

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 ziet het college af van het nemen van verhaal, indien verhaal moet worden ingesteld op de ouder of ouders van een jongmeerderjarige, voor zover periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud is verstrekt.

Artikel 13 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

  • 1.

    Het college kan ingevolge artikel 55 PW de verplichting aan de bijstandsgerechtigde opleggen dat hij of zij de benodigde stappen onderneemt om de opgelegde bijdrage voor kosten van levensonderhoud conform een rechterlijke uitspraak af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of deurwaarder.

  • 2.

    Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, zal het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de PW.

Artikel 14 Afzien van verhaal

In afwijking van artikel 12 wordt van het opleggen van een verhaalsbijdrage, zoals bedoeld in artikel 62g PW, afgezien indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.

Artikel 15 Verhaal en schuldregeling

  • 1.

    Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of WSNP besluit het college tot opschorting van de verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn vanaf het moment dat de belanghebbende de overeenkomst tot schuldregeling heeft ondertekend.

  • 2.

    Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject of WSNP met goed gevolg is doorlopen of met een schone lei is afgehandeld besluit het college tot buiteninvorderingstelling van de verschuldigde verhaalsbedragen die op dat moment opeisbaar zijn.

Artikel 16 Maatstaven verhaalsbedrag

Bij de maatstaven bedoeld in artikel 62a PW wordt door het college gebruik gemaakt van het Rapport alimentatienormen van de NVvR of Tremanormen volgens de zogenaamde netto methode.

Artikel 17 Geen splitsing verhaalsbedrag

Het verhaalsbedrag dat wordt verlangd ten behoeve van de (ex-) partner mede ten behoeve van minderjarige kinderen wordt gesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag.

Artikel 18 Ingangsdatum

  • 1.

    De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage vastgesteld ex artikel 62 g PW wordt bepaald op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van het verhaalsbesluit, tenzij individuele omstandigheden tot een andere redelijke ingangsdatum noodzaken.

  • 2.

    De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage ex artikel 62 b PW is gelijk aan de ingangsdatum van het recht op bijstand dan wel de datum waarop de bijstandsgerechtigde recht heeft op de alimentatie conform de rechterlijke alimentatie-uitspraak.

Artikel 19 Verhaal in rechte

Van verhaal in rechte conform de bepalingen van artikel 62h PW vindt alleen plaats, indien het te verhalen bedrag hoger is dan een bedrag van € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.

Artikel 20 Executie verhaalsbijdrage

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage voor levensonderhoud dan wel zijn achterstand te voldoen, wordt een beschikking met een executoriale titel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van vereenvoudigd derdenbeslag.

  • 3.

    Het maandelijks te betalen bedrag wordt vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag.

  • 4.

    Op grond van bijzondere omstandigheden van de belanghebbende kan de betalingsverplichting tijdelijk lager worden vastgesteld.

  • 5.

    Vorderingen met een gecompliceerde incasso of met een beslag op roerende of onroerende zaken worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 21 Wettelijke rente

Er wordt alleen overgegaan tot berekening van de wettelijke rente wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 20 lid 5 van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 22 Afwijkingsbevoegdheid

Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregel, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden of dringende redenen onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen uitgangspunten, conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2017’.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

De Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal PW en de Beleidsregel herziening en terugvordering IOAW en IOAZ 2013 worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze beleidsregel ingetrokken.

Toelichting Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2017

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de PW voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in de PW. Voor een aantal begrippen, die als zodanig niet in de PW zelf staan is een nadere definitie gegeven in deze beleidsregel.

Het begrip ‘verwijtbare vordering’ vraagt enige toelichting. In de Participatiewet wordt een onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en vorderingen waarbij geen sprake is van fraude. Wettelijk is bepaald dat fraudevorderingen zoveel mogelijk moeten worden terugbetaald. Eventuele kwijtschelding voor fraudevorderingen is wettelijk opgenomen in artikel 58 lid 7 van de Participatiewet. De gemeente heeft niet de beleidsvrijheid om hiervan af te wijken.

Voor de terugvordering en eventuele kwijtschelding van de overige vorderingen heeft het college de mogelijkheid om eigen beleid op te stellen. De gemeente Roermond maakt in haar terugvorderingsbeleid onderscheid tussen ‘verwijtbare vorderingen’ en ‘niet verwijtbare vorderingen’. Regelgeving hieromtrent is opgenomen in artikel 6 en 7.

Bij verwijtbare vorderingen gaat het bijvoorbeeld om leenbijstand die wordt teruggevorderd of voorschotten die worden teruggevorderd. Bij beide vorderingen kan er sprake zijn van nalatigheid aan de kant van de belanghebbende. Bij leenbijstand gaat het om de situatie dat er een aflossingsbedrag is afgesproken met de klant en dit vervolgens niet wordt nagekomen waardoor er tot terugvordering moet worden overgegaan.

Bij voorschotten gaat het om de situatie dat belanghebbenden zich melden voor een uitkering, in het kader hiervan een voorschot op de eerste betaling ontvangen en dan vervolgens niets meer van zich laten horen.

Tenslotte gaat het bij verwijtbare vorderingen om vorderingen in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

In beide situaties is er sprake van verwijtbaar handelen door een belanghebbende en is er een strenger kwijtscheldingsbeleid van toepassing.

Artikel 2 Herziening of intrekking

Uitgangspunt van het beleid is om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 54 lid 3 PW. Een uitzondering hierop vormt het tweede lid.

Voor vaststelling van de periode van het kalenderjaar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop de herziening betrekking heeft en niet van het jaar waarin het herzieningsbesluit genomen wordt.

Artikel 3 Terugvordering

Per 1 januari 2013 bestaat als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving de verplichting tot terugvordering als deze het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht van art. 17 PW en als gevolg daarvan ten onrechte of tot een hoog bedrag bijstand is betaald (art. 58 lid 1 PW).

De regelgeving op het gebied van de terugvordering van fraudevorderingen is per 1 januari 2013 verankerd in de PW zelf. Het college heeft geen bevoegdheid meer hier zelf beleid over te maken.

Voor de terugvordering van bijstand die om andere reden ten onrechte of tot een hoog bedrag is betaald houdt het college de bevoegheid om zelf te bepalen wanneer tot terugvordering over te gaan. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is om gebruik te maken van de bevoegdheid om terug te vorderen volgens hoofdstuk 6.4. van de PW, voor alle overige gevallen van art. 58 lid 2 van de PW.

Artikel 4 Hoogte vordering

De te veel verstrekte uitkering wordt bruto (inclusief belasting en premies) teruggevorderd.

Alleen wanneer in hetzelfde jaar waarin teveel uitkering is verstrekt het bedrag terugbetaald wordt, kan netto worden terugbetaald. Een bruto terugbetaling kan bij de belastingaangifte als ‘negatief inkomen’ opgegeven worden, wat leidt tot een belastingteruggaaf.

In een aantal gevallen is het niet mogelijk om de teveel afgedragen belastingen en premies terug te vorderen. De Centrale Raad van Beroep (zie CRvB nr 05 / 2497 d.d. 28 november 2006) heeft bepaald dat de gemeente niet bruto maar netto moet terugvorderen, indien de belanghebbende:

  • -

    niet te verwijten valt dat de vordering is ontstaan, en;

  • -

    niet te verwijten valt dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Als de vordering betrekking heeft op de in het lopende kalenderjaar verstrekte bijstand kan belanghebbende tot en met 31 december van dat jaar netto terugbetalen. De afdrachten kunnen dan immers nog netto gecorrigeerd worden.

Als terugbetaling in het huidige kalenderjaar niet mogelijk is (omdat de vordering bijvoorbeeld betrekking heeft op een eerder kalenderjaar of omdat aflossing niet voor 1 januari geschied is), vindt brutering plaats. Bij nalatigheid van het college (bijvoorbeeld wanneer bij tijdige besluitvorming netto terugbetaling mogelijk zou zijn geweest) wordt volstaan met netto terugvordering.

Artikel 5 Opschorting betalingsverplichting en buiteninvorderingstelling bij schuldregelingen

In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden het college medewerking verleent aan een schuldregeling. De aflossing aan een vordering van de gemeente wordt opgeschort vanaf het moment dat de belanghebbende een schuldovereenkomst heeft ondertekend. Vanaf het moment ondertekening wordt in het kader van de schuldregeling maandelijks een bedrag gereserveerd ter (gedeeltelijke) terugbetaling van de schulden.

Vanaf 1 januari 2013 mag, als het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving, het college geen medewerking verlenen aan een schuldregeling indien er sprake is van uitkeringsfraude bij een belanghebbende.

Voor de duidelijkheid wordt hier vermeld dat de mogelijkheid tot opschorting van de betalingsverplichting en buiteninvorderingstelling alleen van toepassing kan zijn voor vorderingen waarbij er geen sprake is van fraude of schending van de inlichtingenverplichting.

Artikel 6 Buiteninvorderingstelling van niet verwijtbare vorderingen

In die gevallen waar het ontstaan van de vordering niet aan een belanghebbende te wijten is wordt éénmaal per kalenderjaar op basis van het eerste lid afgezien van terugvordering indien de hoogte van de vordering minder is dan € 75,- netto. Deze bepaling is analoog aan artikel 2 lid 2 inzake herziening van de bijstand van bedragen lager dan € 75,-.

Voor vaststelling van de periode van het kalenderjaar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft en niet van het jaar waarin het terugvorderingsbesluit genomen wordt.

De hoogte van de restantvordering zoals opgenomen in het tweede lid, bedraagt het openstaande saldo van álle nog openstaande vorderingen.

Om de betalingsbereidheid te stimuleren, belanghebbende een perspectief te bieden en/of uitvoeringslasten te verminderen wordt in het derde lid van dit artikel een kwijtscheldingsmogelijkheid geboden. Belanghebbende kan voor kwijtschelding in aanmerking komen wanneer 75% (plus de eventueel ontstane vertragingsrente) van de oorspronkelijke vordering is afgelost. Belanghebbende moet hier wel om verzoeken, wat betekent dat het college de belanghebbende actief over deze mogelijkheid dient te informeren.

Het overgaan tot buiteninvorderingstelling op basis van lid 4 speelt onder andere bij belanghebbenden die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Vooraf dienen alle mogelijke en passende invorderingsmogelijkheden te zijn ingezet evenals de voorgeschreven acties in het kader van het periodieke heronderzoek (zie verder artikel 22 van deze beleidsregel). De termijn van 60 maanden gaat lopen op de 14e dag na verzending van de aanmaning.

Wanneer de bijstandsgerechtigde gaat werken en de bijstand als gevolg hiervan wordt beëindigd ontstaat er in sommige gevallen over dit jaar aanspraak op een werkgerelateerde heffingskorting van de Belastingdienst. Dit zijn de (inkomensafhankelijke) combinatiekorting en de heffingskorting minstverdienende partner alleenstaande ouderkorting. Op grond van art. 58 lid 2 onder f PW zou de gemeente deze middelen in principe kunnen terugvorderen voor zover deze betrekking zouden hebben op de eerder in het jaar verstrekte inkomensvoorziening.

In lid 5 is geregeld dat de afdeling Sociale Zaken in deze gevallen niet tot terugvordering overgaat vanuit het standpunt dat er een stimulerende werking moet uitgaan van het aanvaarden van werk en dat het niet wenselijk is dat de belanghebbende bij uitstroom geconfronteerd wordt met de terugvordering.

In lid 6 is geregeld dat de afdeling Sociale Zaken niet tot terugvordering overgaat wanneer de bijstandsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en vervolgens een uitkering op grond van de AOW gaat ontvangen. In sommige gevallen ontstaat er dan over het lopende jaar aanspraak op een ouderenkorting via de Belastingdienst. Aangezien het pas aan het einde van betreffende jaar duidelijk wordt hoe hoog deze ouderenkorting is en omdat het gaat om relatief lage bedragen wordt om doelmatigheidsredenen afgezien van terugvordering hiervan.

Artikel 7 Buiteninvorderingstelling van verwijtbare vorderingen

Verwijtbare vorderingen zijn vorderingen die ontstaan zijn door eigen toedoen van belanghebbenden.

De regelgeving omtrent de buiteninvorderingstelling van fraudevorderingen, die ontstaan doordat belanghebbende geen of onjuiste inlichtingen verstrekt waardoor er teveel bijstandsgelden worden verstrekt, is sedert 1 januari 2013 centraal geregeld in de bijstandswet (thans PW). Voor wat betreft deze vorderingen wordt dan ook verwezen naar de PW.

Dit artikel heeft vooral betrekking op een tweetal vorderingen waarbij er weliswaar geen sprake is van fraude maar die desondanks toch aangemerkt kunnen worden als ‘verwijtbaar’.

Ten eerste de vordering die ontstaat naar aanleiding van verstrekte leenbijstand of borgtocht. Indien de hieruit voortvloeiende verplichtingen verwijtbaar niet worden nagekomen doordat een belanghebbende niet (meer) voldoet aan de afgesproken aflossingsverplichting wordt de bijstand teruggevorderd (art. 58 lid 1 onder b en c PW).

Ten tweede de vordering die ontstaat (art. 58 lid 2 onder d PW) wanneer een belanghebbende zich meldt voor een uitkering en er een voorschot wordt verstrekt en de belanghebbende nadien geen inlichtingen meer verstrekt om het definitieve recht op bijstand vast te stellen waardoor het voorschot niet verrekend kan worden met bijstand.

Tenslotte gaat bij verwijtbare vorderingen om de vordering die voortvloeit uit het Bbz. Voordat in het Bbz overgegaan wordt tot terugvordering wordt in eerste instantie getracht om een minnelijke regeling te treffen ter terugbetaling van de verstrekte uitkering in het Bbz. Hiertoe zijn regelingen opgenomen in het Bbz Indien een belanghebbende hier verwijtbaar niet aan meewerkt wordt de terugvordering als gevolg hiervan als ‘verwijtbaar’ aangemerkt.

In genoemde gevallen wordt er als gevolg van gedragingen van belanghebbende misbruik van overheidsgelden gemaakt. Dit mag nooit lonend zijn. Daarom is in dit artikel bepaald dat bij dit soort verwijtbare vorderingen niet tot buiten invorderinstelling wordt overgegaan.

In lid 2 is bepaald dat, ter vermindering van de uitvoeringslasten, tot buiteninvorderingstelling kan worden overgegaan indien er sprake is van een verwijtbare vordering niet hoger dan € 75,00 welke aanmaning oninbaar blijkt te zijn. Van oninbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn als de debiteur VOW of langdurig gedetineerd is.

Tenslotte is in lid 3 bepaald dat tot buiteninvorderingstelling kan worden overgegaan wanneer, ondanks alle inspanningen, gedurende 5 jaar geen aflossing heeft plaatsgevonden.

Lid 3 is een analoge bepaling aan artikel 6 lid 4 van deze beleidsregel.

Artikel 8 Geen buiteninvorderingstelling

Wanneer een belanghebbende de beschikking heeft over bijvoorbeeld een eigen woning of woonboot zal de bijstand in veel gevallen de vorm hebben van een geldlening en worden verstrekt onder verband van hypotheek of pand. Bij verkoop of vererving van deze goederen zal het college gebruik maken van de mogelijkheden om de geldlening in te lossen en vindt geen buiteninvorderingstelling plaats.

In die gevallen waarbij de vordering ontstaan is door toepassing van artikel 58, lid 2 onder f PW wordt ook geen kwijtschelding verleend. Voorbeelden hiervan zijn uitkeringen die zijn toegekend in afwachting van een beslissing op een verzoek om een andere uitkering (bijvoorbeeld WAO, WW of Wajong) of bij achteraf ontvangen middelen (bijvoorbeeld heffingkortingen of een erfenis).

Wanneer de later vrijkomende middelen tot uitbetaling komen kunnen deze immers op eenvoudige wijze verrekend worden met de verstrekte bijstand. Buiteninvorderingstelling is dan niet gepast.

In lid e van dit artikel is bepaald dat geen buiteninvordering plaatsvindt wanneer het college is moeten overgaan tot dwangincasso conform artikel 10 van deze beleidsregel.

Artikel 9 Terugvordering

Uitgangspunt van het college is dat het gehele verschuldigde bedrag in één keer wordt teruggevorderd. De debiteur dient het gehele bedrag binnen 6 weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

Volgens artikel 4:87 Awb is de minimale betalingstermijn 6 weken, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeld. In het tweede lid van dit artikel is in afwijking hiervan geregeld dat terugbetaald dient te worden uiterlijk de eerste dag van de tweede maand volgend op het versturen van het terugvorderingsbesluit. Hierbij dient wel de minimale betalingstermijn van 6 weken in acht te worden gehouden.

Is er tussen het versturen van het terugvorderingsbesluit en de eerste dag van de tweede maand hieropvolgend geen betalingstermijn van minimaal 6 weken dan schuift de betaaldatum één maand op.

Een tweetal voorbeelden ter verduidelijking:

1.Terugvorderingsbesluit wordt verstuurd op 5 januari.

Volgens de hoofdregel dient belanghebbende dan uiterlijk 1 maart betaald te hebben. De termijn tussen deze twee data is namelijk meer dan 6 weken.

2.Terugvorderingsbesluit wordt verstuurd op 28 januari.

De termijn tussen de datum versturen terugvorderingsbesluit en de eerste dag van de tweede maand hier opvolgend bedraagt minder dan 6 weken. Uiterste betaaldatum is dan 1 april.

In lid 9 is geregeld dat zolang afspraken worden nagekomen voor de opgelegde of afgesproken termijn, het aflossingsbedrag niet tussentijds gewijzigd zal worden. Dit geeft duidelijkheid en enige zekerheid aan de gemeente als schuldeiser, maar ook aan de schuldenaar.Wanneer de debiteur hier niet aan kan voldoen, kan hij een verzoek bij het college indienen om via een minnelijke betalingsregeling het terug te betalen in maandelijkse termijnen te voldoen.

Indien het college overgaat tot het treffen van een dergelijke minnelijke betalingsregeling wordt gezocht naar een balans tussen het gemeentelijk belang om tot (volledige) inning van de vordering te kunnen overgaan en de individuele persoonlijke en financiële omstandigheden van een belanghebbende. Gedachte hierachter is dat wanneer het college, bij de vaststelling van een betalingsregeling, rekenschap houdt met de individuele situatie van een belanghebbende en hierover met de belanghebbende in gesprek gaat de kans groter wordt dat de belanghebbende een minnelijke betalingsregeling afsluit en zich ook daar aan houdt.

Bij het vaststellen van de minnelijke betalingsregeling houdt de gemeente rekening met de maximale aflossingsruimte conform de regels van de beslagvrije voet. De debiteur kan worden gevraagd om gegevens te overleggen op basis waarvan de beslagvrije voet kan worden vastgesteld.

Dit betekent niet dat de maandelijkse aflossing aan de vordering altijd plaatsvindt tot de maximale aflossingruimte conform de beslagvrije voet. In het gesprek met de klant kunnen persoonlijke omstandigheden blijken waardoor een lager aflossingsbedrag wordt afgesproken. Van de andere kant kan in overleg met en met toestemming van de klant ook een hogere aflossing worden afgesproken dan de aflossing die de regelgeving omtrent de beslagvrije voet toestaat, bijvoorbeeld indien de financiële ruimte van de klant dit toelaat en deze versneld aan de vordering wil terugbetalen.

Het college is een voorstander van het minnelijk tot stand laten komen van een betalingsregeling.

In de praktijk komt het echter ook voor dat belanghebbenden weigerachtig zijn en geen medewerking verlenen aan het treffen van een betalingsregeling. In die gevallen is het van belang om als college toch tot de terugbetaling van de vordering af te dwingen. In lid 6 en lid 7 van dit artikel is dit nader uitgewerkt.

Men onderscheidt dan twee situaties:

1.Belanghebbende ontvangt een uitkering van de gemeente (lid 6):

Op basis van art. 60 lid 3 en art 60 a van de Participatiewet is het college gemeente gemachtigd de vordering direct te verrekenen met de uitkering van de eigen of een andere gemeente. In het geval dat de belanghebbende geen medewerking verleent aan het totstandkomen van een minnelijke betalingsregeling en geen of niet de juiste gegevens overlegt ter vaststelling van de beslagvrije voet dan wordt de maandelijkse aflossing vastgesteld op 10% van de van toepassing zijn de bijstandsnorm.

2.Belanghebbende ontvangt een ander inkomen (lid 7).

Indien de belanghebbende geen medewerking verleent aan het totstandkomen van een minnelijke terugbetalingsregeling en een ander inkomen dan een gemeentelijke uitkering ontvangt dan gaat het college over tot dwanginvordering zoals genoemd in artikel 10 van deze beleidsregel.

Voor wat betreft vorderingen die zijn ontstaan op grond van het Bbz geldt een afwijkende regeling.

Binnen het Bbz zelf bestaan minnelijke regelingen ter zekerheidstelling van de terugbetaling van het bedrijfskrediet. Voordat overgegaan wordt terugvordering van de verleende Bbz wordt eerst conform deze minnelijke regeling getracht tot terugbetaling te komen. Indien een belanghebbende hier geen medewerking verleend wordt de vordering in één keer opeisbaar en is een aflossing in maandelijkste termijnen niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt indien de belanghebbende de aan het bedrijfskrediet verbonden verplichtingen niet is nagekomen. ndien de belanghebbende de vordering vervolgens niet in één keer terugbetaalt wordt overgegaan tot dwanginvordering zoals genoemd in artikel 10c.

Artikel 10 Dwanginvordering

Op grond van artikel 60 lid 3 PW kan het college de ontstane vordering verrekenen met betalingen welke het college krachtens het recht op een uitkering nog aan belanghebbende schuldig is. Het nog niet uitbetaalde, voor belanghebbende gereserveerde, vakantiegeld kan dus worden aangewend als aflossing op een vordering die als gevolg van herziening/intrekking ontstaat bij beëindiging van de uitkering. Hiervoor is geen toestemming nodig van belanghebbende.

Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand). Verrekening gaat boven beslag door een derde op de uitkering.

Belanghebbende die geen uitkering van de gemeente Roermond ontvangt, zal maandelijks een afgesproken bedrag aan het college moeten overmaken (betalingsverplichting). Bij weigering aan dit verzoek te voldoen, kan (vereenvoudigd) derdenbeslag worden gelegd op loon of uitkering. Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De hoogte van de beslagvrije voet wordt analoog aan artikel 475d & g Rv vastgesteld. De gemeente heeft een zelfstandige onderzoeksplicht met betrekking tot vaststelling van de hoogte van de beslagvrije voet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bij ons bekende gegevens, zoals Suwinet Inkijk en GBA. De GBA-gegevens zijn leidend voor de vaststelling van de bijstandsnorm. De hoogte van het inkomen wordt geverifieerd bij de werkgever/uitkeringsinstantie.

Als derdenbeslag niet mogelijk is en belanghebbende ook geen inlichtingen verstrekt in zijn financiële/woonsituatie dan wordt de invordering overgedragen aan een deurwaarder. Bij een onbekende verblijfplaats is overdracht niet zinvol.

Indien er sprake is van beslag op een (on)roerend goed, zal in ieder geval gebruik moeten worden gemaakt van de diensten van de gerechtsdeurwaarder.

Bij de terugvordering van verstrekte bedrijfskredieten in het kader van het Bbz is dwanginvordering via verrekening met de uitkering of beslaglegging op loon of een andere uitkering veelal niet mogelijk. Immers: de belanghebbenden zullen doorgaans hun bedrijf voortzetten. Om in deze gevallen tot invordering te komen van de uitstaande vordering zal overgegaan moeten worden tot conservatoir beslag om de invordering veilig te stellen om vervolgens over te kunnen gaan tot executoriaal beslag.

Artikel 11 Wettelijke rente

De wettelijke rente wordt in rekening gebracht vanaf de 14e dag na (= termijn waarbinnen nog betaald kan worden) na verzending van de laatste/meest recente aanmaning. In de praktijk kan de situatie zich voordoen dat een belanghebbende na een aanmaning voldoet aan de betalingsverplichting. Na verloop van tijd voldoet hij wederom niet aan zijn aflossingsverplichting. Er start een nieuwe procedure van aanmaning. Indien dit uiteindelijk leidt tot beslag, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de laatst verzonden aanmaning.

Artikel 12 Verhaal

Verhaal van verleende bijstand is een gemeentelijke bevoegdheid en is mogelijk in drie situaties: wanneer er sprake is van een wettelijke onderhoudsplicht, op de nalatenschap van diegene die bijstand heeft ontvangen en op de persoon aan wie de persoon bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan. In bepaalde gevallen kan de minderjarige, die vermogend is of wordt, aangesproken worden op de onderhoudsverplichting ten opzichte van zijn ouder of ouders.

Uitgangspunt is om gebruik te maken van de in de PW genoemde mogelijkheden om kosten van bijstand te verhalen. Een en ander past binnen de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente voor de bijstandsmiddelen. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregel.

In artikel 62 van de PW worden de verhaalsmogelijkheden beschreven t.a.v. de onderhoudsplicht van de (ex)echtgenoot en/of minderjarige kinderen.

Ten aanzien van de echtgenoten is niet van belang of een echtscheiding al dan niet heeft plaatsgevonden. Tijdens het huwelijk is altijd sprake van onderlinge onderhoudsplicht, dus ook gedurende de echtscheiding. Wanneer de echtscheiding heeft plaatsgevonden, d.w.z. de echtscheiding is ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand, dan wordt verder verhaald op grond van artikel 62 aanhef en onderdeel b.

Deze beide bepalingen zijn eveneens van toepassing op verhaal ten behoeve van minderjarige kinderen in het gezin van de bijstandsgerechtigde.

De te verhalen bijstand betreft hierbij uitsluitend de (bruto) algemene bijstand. Bijzondere bijstand en leenbijstand wordt dus niet op de onderhoudsplichtige verhaald.

De duur van de onderhoudsplicht naar de ex-echtgenoot is wettelijk gelimiteerd tot 12 jaar vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de Registers van de Burgerlijke Stand. De limitering geldt voor echtscheidingen, die ná 1 juli 1994 zijn ingeschreven. In bijzondere, en vrij zeldzame gevallen kan de rechtbank, op verzoek deze duur verlengen. Oudere echtscheidingen zijn nog onderworpen aan het oude Burgerlijk Wetboek, waarbij de onderhoudsplicht niet is gelimiteerd. In dergelijke gevallen behoort de onderhoudsplichtige, in het algemeen 15 jaar na de echtscheiding, de rechtbank om beëindiging van zijn onderhoudsverplichtingen verzoeken.

Overigens geeft het Burgerlijk Wetboek nog een limitering aan, in gevallen waarbij het huwelijk korter dan 5 jaar heeft geduurd én er geen kinderen uit dit huwelijk zijn voortgekomen. In deze gevallen is de duur van de onderhoudsverplichtingen jegens de gewezen echtgenoot van rechtswege beperkt tot de duur van het huwelijk.

In veel gevallen wordt de alimentatie geregeld via een echtscheidingsconvenant. Een dergelijk convenant is een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 1:159 BW. Hierin komen de (ex-) echtgenoten een bedrag overeen, dat beide partijen redelijk vinden. De rechtbank neemt in het algemeen het convenant onverkort over, maar voert wel een marginale toetsing uit. De gemeente kan voorbijgaan aan het convenant of een afspraak betreffende alimentatie. Dit is bepaald in artikel 1:159a BW. Omdat de alimentatie niet op basis van een draagkrachtberekening is vastgesteld, moet worden onderzocht of deze alimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven (de Tremanormen).

Er moet dus een compleet verhaalsonderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek kan tot gevolg hebben, dat een verhaalsbijdrage in plaats van de alimentatie wordt verlangd.

Artikel 13 Verplichting van de bijstandgerechtigde

Uitgangspunt van de bijstandswet is dat de bijstandsgerechtigde zoveel mogelijk zelf in zijn levensonderhoud moet proberen te voorzien. De onderhoudsbijdrageis aan te merken alsals een voorliggende voorziening conform artikel 5 sub e van de PW, een voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende aanspraak kan maken dan wel een beroep op kan doen om (gedeeltelijk) in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.

De bijstandsgerechtigde zal dan ook in eerste instantie zelf een beroep moeten doen op de onderhoudsplichtige om een onderhoudsbijdrage af te dwingen. Het college kan aan de bijstandsverlening de verplichting verbinden om een onderhoudsbijdrage te vragen bij de ex-partner.

Is de onderhoudsplichtige niet bereid om hier aan mee werken dan kan de gemeente de kosten van bijstand verhalen op de onderhoudsplichtige.

Artikel 14 Afzien van verhaal

Het gaat hier om de verhaalsbijdrage die door ons college wordt opgelegd. Verhaalsbijdragen opgelegd bij rechterlijke uitspraak worden onverkort ingevorderd en niet verminderd.

De jurisprudentie wijst uit dat alimentatie verzoeken beneden een bedrag ad € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis vaak of niet in behandeling worden genomen of worden afgewezen door de alimentatierechter. Deze beleidsregel sluit hierbij aan.

Artikel 15 Verhaal en schuldregeling

Voor dit artikel geldt in het bijzonder, dat het hierbij gaat om verhaalsbijdragen, die op het moment van het besluit tot kwijtschelding opeisbaar zijn. Daarbij behoort er sprake te zijn van een schuldregeling. Tevens wordt expliciet gesproken van verhaalsbijdragen, en niet van onderhoudsbijdragen. Dit betekent, dat alleen die verhaalsbijdragen bij de regeling kunnen worden betrokken, waarvoor een executoriale titel voorhanden is, met andere woorden, bijdragen die al in rechte zijn vastgesteld op grond van artikel 62b PW.

Nadrukkelijk moet worden bedacht, dat de onderhoudsverplichting, dus de betalingsverplichting van in rechte gestelde onderhoudsbijdragen, ook ná het besluit tot kwijtschelding blijft voortduren. Daarom is het van groot belang, dat daarmee rekening wordt gehouden bij een voortduring van de onderhoudsverplichting. Dit leidt ertoe, dat de schuldhulpverlener bij de draagkracht van de onderhoudsplichtige ten behoeve van zijn schuldregeling rekening moet houden met de lopende verplichting. Dit moet nadrukkelijk in de brief aan de onderhoudsplichtige of de schuldhulpverlener worden vermeld. De voorwaarde dat alleen de opeisbare bijdragen in de schuldregeling kunnen worden betrokken, impliceert dat bijdragen, die (nog) niet in rechte zijn vastgesteld, niet kunnen worden kwijtgescholden. Tegelijkertijd zijn deze niet (via een dwangmaatregel) invorderbaar.

In beginsel zal worden ingestemd met de aangeboden regeling. Het oorspronkelijke verhaalsbesluit blijft gehandhaafd, echter de opboeking (en invordering) zal achterwege blijven zolang de onderhoudsplichtige naar behoren meewerkt aan de schuldregeling.

Gedurende de schuldregeling zal periodiek in een heronderzoek worden nagegaan, of de onderhoudsplichtige nog naar behoren meewerkt. Mocht blijken dat dit niet (meer) het geval is, dan zal het verhaalsbesluit alsnog geëffectueerd worden, wat inhoudt dat de nog niet geboekte verhaalsbijdragen alsnog worden geboekt en bij de onderhoudsplichtige worden geïncasseerd. In individuele gevallen kan verhaal in rechte worden ingesteld. Na afloop van de schuldregeling zal een nieuw verhaalsonderzoek worden uitgevoerd, omdat immers dan de onderhoudsplichtige geacht wordt schuldenvrij te zijn.

Artikel 16 Maatstaven verhaalsbedrag

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Tremanormen, volgens het Rapport alimentatienormen van de NVvR Deze normen worden door de rechtbanken gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie en voorzien in zowel een zogenaamde netto- als een bruto berekening.

Ten behoeve van de efficiëntie wordt bij voorkeur uitsluitend gebruik gemaakt van de netto berekeningsmethode, ongeacht de hoogte van het bruto inkomen, waarbij wel rekening wordt gehouden met het fiscaal relevante voordeel van een eigen woning, omdat dit een aanzienlijke invloed heeft op de draagkracht.

Ten aanzien van zelfstandigen wordt uitgegaan van het netto inkomen, zoals dat kan worden afgeleid uit de netto winst volgens de jaarstukken, rekening houdend met belastingafdrachten en premies ziektekosten.

Artikel 17 Geen splitsing verhaalsbedrag

Wanneer zowel voor de (ex-)echtgenoot als voor de kinderen een verhaalsbijdrage moet worden opgelegd, dan dient de verhaalsbijdrage te worden vastgesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag. Er wordt geen splitsing gemaakt in een deel dat als partneralimentatie wordt aangemerkt, en een deel dat als kinderalimentatie dient. De bijstand, die aan een alleenstaande ouder wordt verstrekt, kan niet worden gesplitst in een deel dat ten behoeve van de verzorgende ouder komt, en een deel dat specifiek bedoeld is voor de kinderen. De bijstand is immers onsplitsbaar.

Wel wordt een overzicht opgenomen waaruit blijkt hoe de verschuldigde verhaalsbijdrage is vastgesteld. In dit overzicht wordt vermeld hoeveel kinder- en partneralimentatie de onderhoudsplichtige verschuldigd is. De onderhoudsplichtige kan de verschuldigde kinderalimentatie vervolgens opnemen in zijn belastingaangifte.

In gevallen, waarbij de onderhoudsplicht alleen betrekking heeft op minderjarige kinderen wordt de tabel ‘Eigen aandeel kosten van kinderen’ van de Tremanormen gehanteerd voor de vaststelling van de onderhoudsbijdrage, waarbij de behoefte van het kind wordt gerelateerd aan het (netto) gezinsinkomen van de onderhoudsplichtige, de leeftijd van het kind en het aantal kinderen binnen het gezin.

Artikel 18 Ingangsdatum

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 19 Verhaal in rechte

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 20 Executie verhaalsbijdrage

In rechte vastgestelde verhaalsbijdragen zijn bevoorrecht op grond van artikel 62i PW. Tevens kan met een executoriale verhaalsbeschikking een vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd. Dit geldt dus voor verhaalsvorderingen die door de rechter zijn vastgesteld, maar is ook voor verhaalsvorderingen ingevolge artikel 62 onder b (vereenvoudigd beslag). In gevallen waarbij de rechtbank al een alimentatieverplichting heeft vastgesteld, dan kan de invordering van de achterstallige alimentatie worden overgedragen aan het LBIO.

Artikel 21 Wettelijke rente

Dit artikel is analoog aan artikel 11 van deze beleidsregel (berekening van wettelijke rente bij terugvordering). Er wordt dan ook verwezen naar de toelichting bij artikel 11.

Artikel 22 Afwijkingsbevoegdheid

In bijzondere gevallen dient, wanneer zich daartoe bijzondere omstandigheden voordoen, de mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze beleidsregel. Dit artikel geeft aan burgemeester en wethouders daartoe de bevoegdheid.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.