Regeling vervallen per 21-02-2011

Verordening peuterspeelzalen

Geldend van 28-12-2009 t/m 20-02-2011

Intitulé

Verordening peuterspeelzalen

VERORDENING PEUTERSPEELZALEN

De raad van de gemeente Roosendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 september 2004, nr. 91.b; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 20 van de Welzijnswet 1994;

gezien het advies van de commissie Samenleving van 8 september 2004;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van Roosendaal;

  • b.

    peuterspeelzaal: een ruimtelijke voorziening buiten de gezinssituatie voor opvang van kinderen vanaf twee jaar tot het moment dat zij het basisonderwijs kunnen volgen, gedurende maximaal drie aaneengesloten uren per dag, voor meer dan vier kinderen gelijktijdig.

  • c.

    functionaris: in een peuterspeelzaal werkzame Persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor peuterspeelzaal geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt.

  • d.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal in stand houdt;

  • e.

    NEN-norm: door de Stichting Nederlands Normalisatie-lnstituut vastgestelde norm;

  • f.

    begeleider: de in een peuterspeelzaal werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding aan kinderen.

Artikel 2 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders,een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3 Aanvraag om vergunning

  • 1. De aanvraag voor een vergunning als bedoeld iin artikel 2 moet schriftelijk worden ingediend bij burgemeester en wethouders door de houder.

  • 2. De aanvraag voor een vergunning moet worden ingediend middels het door burgemeester en wethouders vastgestelde aanvraagformulier.

Artikel 4 Weigering en ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing voor maximaal een jaar te verlenen van de op artikel 12 gebaseerde nadere regels en de voorschriften in artikel 17 en artikel 18.

Artikel 5 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen Voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 6 Behandeling aanvragen

  • 1. Op in behandeling genomen aanvragen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

  • 2. Een ieder kan zijn zienswijze over de aanvraag naar voren brengen. Zodra de aanvraag om een vergunning ontvankelijk is verklaard, leggen burgemeester en wethouders de aanvraag daartoe voor een ieder gedurende vier weken ter inzage.

Artikel 7 Termijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot ontheffing binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. .

Artikel 8 Aanhouding

  • 1. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig artikel 40, lid 1 van de Woningwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 7 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 7 bedoelde termijnen.

Artikel 9 Duur van de vergunning

De vergunning wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

Artikel 10 Verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 11 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien de peuterspeelzaal op basis van de gemeentelijke bouwverordening valt onder de bepalingen over de gebruiksvergunning en de peuterspeelzaal niet binnen een half jaar na de ingebruikname de betreffende gebruiksvergunning heeft verkregen;

    • b.

      indien ter verkrijging van de vergunning of ontheffing onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • c.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning js verstrekt;

    • d.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • e.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • f.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2. Burgemeester en. wethouders kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting vaneen peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSREGELS

Paragraaf 1 Algemene regels

Artikel 12 Nadere regels

  • 1. De peuterspeelzaal dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestanden veiligheid van de peuterspeelzaal voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.

Artikel 13 Invloed van functionarissen, begeleiders en ouders/verzorgers op het beleid van de houder

  • 1. De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen, begeleiders en ouders/verzorgers op het beleid van de houder gewaarborgd is.

  • 2. De wijze van inspraak en medezeggenschap van ouders/verzorgers, functionarissen en begeleiders op het beleid wordt in een reglement vastgelegd volgens de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorgsector, de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) en de CAO Kinderopvang. '

  • 3. De houder legt de wijze waarop de klachten van ouders/verzorgers, functionarissen en begeleiders worden behandeld vast in een reglement volgens de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector.

Artikel 14 Informatie aan ouders/verzorgers

  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over;

    • a.

      het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid en de 'wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 16, derde lid ;

    • b.

      de wijze waarop klachten worden behandeld;

    • c.

      de wijze waarop de inspraak is geregeld;

    • d.

      de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal moet ten behoeve van de aanwezige functionarissen,begeleiders en~ kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Paragraaf 2 Specifieke reqels

Artikel 16 Groepsgrootte en aantallen functionarissen

  • 1. De opvang van kinderen vindt in groepen plaats, met dien verstande dat een groep uit maximaal 18 kinderen mag bestaan.

  • 2. Indien een kind, waarvoor door een bevoegd persoon een sociale of medische indicatie is uitgeschreven, niet meteen kan worden geplaatst binnen het maximum aantal kinderen, dan mag de groep tijdelijk met één kind worden uitgebreid.

  • 3. De leiding van een groep bestaat uit tenminste één functionaris in de functie van leid(st)er en één begeleid(st)er.

Artikel 17 Verblijfsruimte

  • 1. Per groep is een binnenruimte beschikbaar dieper kind drie vierkante meter netto speel-/ werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal vier vierkante meter per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN2580.

Artikel 18 Voorkoming verspreiding infectieziekten

  • 1. Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a vermelde wet, aanwezig is.

  • 2. Van het in het eerste lid onder a omschreven verbod is de houder ontheven,zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3. De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens dein het eerste lid, onder a,genoemde wet.

HOOFDSTUK 3 STRAF-, OVERGANG$- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van artikel 2 en 10 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 20 Toezicht en opsporing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij, of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De opsporing van dein artikel 19 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek' van Strafverordening genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 21 Controle

  • 1.

    Burgemeester en wethouders controleren tenminste één maal per jaar de houders op naleving van de verordening.

Artikel 22 Overgangsbepaling

  • 1. Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 2. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang, vastgesteld bij besluit d.d. 2 november 2000, blijven nog gedurende hun oorspronkelijke looptijd van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang, vastgesteld bij besluit d.d. 2 november 2000 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

  • 2. De Verordening kinderopvang, vastgesteld op 2 november 2000 en in werking getreden op 5 november 2000, wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde datum, met dien verstande dat de verordening onverkort van kracht blijft ten aanzien van peuterspeelzalen die een op deze verordening gebaseerde vergunning hebben, gedurende de looptijd van de vergunningen.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening peuterspeelzalen.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 september 2004.

De griffier, De Voorzitter,

NB. DOOR BURGEMEESTER EN WETHOUDERS ZIJN, GELET OP ARTIKEL 12, LID 2 VAN DEZE VERORDENING 'NADERE REGELS KINDEROPVANG VASTGESTELD.