Regeling vervallen per 01-07-2010

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Geldend van 12-07-2010 t/m 30-06-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente ,

gezien het advies van de commissie samenleving,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 februari 2004,

gelet op artikelen 8, eerste lid onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand

    • b.

      alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • d.

      gehuwden: de personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die gehuwd zijn;

    • e.

      kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • f.

      ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwden aanspraak op kinderbijslag maken;

    • g.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • h.

      hulpbehoevende:degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

    • i.

      schoolverlater de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    • j.

      bijstandsnorm: de normen als bedoeld in de artikelen 21 onderdeel a, b en c van de wet;

    • k.

      gehuwdennorm:de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • l.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • m.

      woonlasten:

      1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet en de navolgende andere lasten verbonden aan het wonen: verzekeringen en belastingen direct verbonden aan de woning, het vastrecht voor water, gas en elektra en de kosten voor aansluiting op de CAI.

      2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten en de navolgende andere lasten verbonden aan het wonen: verzekeringen en belastingen direct verbonden aan de woning, het vastrecht voor water, gas en elektra en de kosten voor aansluiting op de CAI.

    • n.

      kostgeld: de (maandelijks) verschuldigde som voor kost en inwoning.

  • 2. Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in artikel 1, vierde lid van deze verordening.

Hoofdstuk 2. Categorieën

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

  • a. alleenstaande als bedoeld in artikel 4 onder a van de wet;

  • b. alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 onder b van de wet;

  • c. gehuwden als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 3. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening kan het college op basis van art.18 1e lid van de wet, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Alleenwonende alleenstaande (ouder)

De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van degehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4 Niet alleenwonende alleenstaande (ouder)

  • 1. De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm.

  • 2. De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm.

  • 3. De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt, in afwijking van het bepaalde in het 2e lid, verhoogd met een toeslag, die is bepaald op 20% van de gehuwdennorm, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder aantoont woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen.

  • 4. De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt, in afwijking van het bepaalde in het 2e lid, verhoogd met een toeslag, die is bepaald op 20% van de gehuwdennorm, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder aantoont kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.

  • 5. Indien de alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woning bewoont met meer dan één kostganger en/of onderhuurder, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met inachtneming van artikel 33 4e lid van de wet als inkomen in aanmerking genomen voorzover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de verhoging van de norm als bedoeld in het 1e lid.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b.

      de gehuwden waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de gehuwden belast zijn met diens verzorging, dan wel indien de beide gehuwden zelf als hulpbehoevenden worden aangemerkt en degene die voor de verzorging zorg draagt bloedverwant is in de eerste of tweede graad.

  • 7. Er wordt geen toeslag aan de alleenstaande of alleenstaande ouder verstrekt voor zover deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 5 Gehuwden waarvan één niet-rechthebbend

Indien één van de gehuwden geen recht op bijstand heeft en aan de rechthebbende bijstand wordt verleend als alleenstaande of alleenstaande ouder met toepassing van artikel 24 van de wet, wordt de bijstandsnorm onverminderd het bepaalde in artikel 7, 2e lid, artikel 8 en artikel 9, 1e lid en voor zover er geen andere medebewoners zijn dan de niet-rechthebbende partner, verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 6

  • 1. De bijstandsnorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm.

  • 2. De bijstandsnorm voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm.

  • 3. Op de bijstandsnorm voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, wordt, in afwijking van het bepaalde in het 2e lid, geen verlaging toegepast, indien de gehuwden aantonen woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen.

  • 4. Op de bijstandsnorm voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, geen verlaging toegepast, indien de gehuwden aantonen kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.

  • 5. Indien de gehuwden hun woning bewonen met meer dan één kostganger en/of onderhuurder, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met inachtneming van artikel 33 4e lid van de wet als inkomen in aanmerking genomen voorzover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de verlaging van de norm als bedoeld in het 1e lid.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b.

      de gehuwden waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de gehuwden belast zijn met diens verzorging, dan wel indien de beide gehuwden zelf als hulpbehoevenden worden aangemerkt en degene die voor de verzorging zorg draagt bloedverwant is in de eerste of tweede graad.

  • 7. De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm, voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 7 Schoolverlaters

  • 1. Geen toeslag wordt verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na het beëindigen van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel op kinderbijslag.

  • 2. Indien één van de gehuwden schoolverlater is, wordt de bijstandsnorm van de gehuwden voor een periode van een half jaar verlaagd met 10% van de gehuwdennorm. Zijn beide gehuwden schoolverlater dan wordt de bijstandsnorm verlaagd met 20% van de gehuwdennorm.

  • 3. De periode bedoeld in het eerste lid vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of kinderbijslag.

  • 4. Onderbreking van de periode bedoeld in het eerste lid, door werkaanvaarding of studie, gevolgd door herhaalde werkloosheid, leidt tot herleving van de verlagingsperiode. Indien een opnieuw aangevangen studie of beroepsopleiding op grond waarvan de belanghebbende recht kan doen gelden op studiefinanciering of kinderbijslag, twee jaar of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe verlagingsperiode aan.

Artikel 8 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

  • 1. Geen toeslag wordt verleend aan de alleenstaande van 21 of 22 jaar.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid gaat voor op het bepaalde in art. 7, 1e lid

Artikel 9 Cumulatie van verlagingen

De totale verlaging van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in dit hoofdstuk nimmer meer bedragen dan 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 10

Deze verordening worden aangehaald als: "Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand".

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst.

Ondertekening

De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,