Regeling vervallen per 15-05-2017

Erfgoedverordening

Geldend van 16-07-2012 t/m 14-05-2017

Intitulé

Erfgoedverordening

De raad van de gemeente Roosendaal;

Gezien het voorstel van het college van 25 mei 2010.

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 15, en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Besluit:

Vast te stellen de volgende Erfgoedverordening:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1.

  • b.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen als bedoeld in onderdeel a, onder 1;

  • c.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als monument aangewezen zaken of terreinen als bedoeld onder a;

  • e.

    stads- en dorpsgezicht: groep van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen banen, straten, pleinen, plantsoenen, parken, bruggen en water, die een samenhangend deel vormt en die van belang is wegens haar schoonheid, het karakter van het geheel, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en/of haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

  • f.

    gemeentelijk stads- en dorpsgezicht: stads- en dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht;

  • g.

    gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten;

  • h.

    gevelwand: een afzonderlijke gevel, dan wel een groep van gevels van objecten die een samenhangend geheel vormt, die van belang is dan wel zijn wegens schoonheid, het karakter van het geheel, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en/of de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

  • i.

    gemeentelijke gevelwand: een gevelwand die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als beschermde gevelwand;

  • j.

    gemeentelijke lijst gevelwanden: de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gevelwanden;

  • k.

    beeldbepalend object: een object, dat een kenmerkend onderdeel vormt van de historische bebouwing;

  • l.

    gemeentelijk beeldbepalend object: een beeldbepalend object dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als beschermd beeldbepalend object;

  • m.

    gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten: de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde beeldbepalende objecten;

  • n.

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • o.

    commissie Ruimtelijke Kwaliteit: de op basis van art. 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening en het monumentenbeleid. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op gebied van monumentenzorg;

  • p.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardekaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • q.

    gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • r.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • s.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000 die, op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • t.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • u.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • v.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • w.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • x.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • y.

    gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan;

  • z.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • aa.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

  • bb.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • cc.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • dd.

    Stadsarcheoloog: deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  • ee.

    Gemeentelijke archeologische beleidskaart: Onderdeel van de Erfgoedkaart gemeente Roosendaal voor wat betreft archeologie en archeologische verwachtingswaarde.

Artikel 2 Het gebruik

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument, het stads- en dorpsgezicht, de gevelwand en het beeldbepalende object.

Artikel 2a Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

De samenstelling, werkwijze en inrichting van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit is geregeld in het Reglement van Orde commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

HOOFDSTUK 2 GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Afdeling 1 Aanwijzing

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigena(a)r(en) of anderszins zakelijk gerechtigden van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel onherroepelijk vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen tien weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Op grond van bijzondere redenen kan het college het in het tweede lid genoemde termijn verdagen met een redelijke termijn van ten hoogste zes weken. Het college geeft de belanghebbende(n) daarvan kennis uiterlijk twee weken voorafgaande aan de beëindiging van de in het tweede lid genoemde termijn.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan dienovereenkomstig artikel van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Afdeling 2 Instandhouding

Artikel 10 Instandhouding en vergunning

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

Artikel 12 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2. Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie Ruimtelijke Kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 10 kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken vergunning

De vergunning als bedoeld in artikel 10 kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuist of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

HOOFDSTUK 3 RIJKSMONUMENTEN

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift.

HOOFDSTUK 4 GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Afdeling 1 Aanwijzing

Artikel 16 De aanwijzing tot gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk stads- en dorpsgezicht.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Voordat het college een stads- en dorpsgezicht met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen stads- en dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 17 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop van de eigena(a)r(en) of anderszins zakelijk gerechtigden van een stads- en dorpsgezicht de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk stads- en dorpsgezicht ontvangen tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 20 plaatsvindt, dan wel onherroepelijk vaststaat dat het stads- en dorpsgezicht niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 24 tot en met 28 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen tien weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Op grond van bijzondere redenen kan het college het in het tweede lid genoemde termijn verdagen met een redelijke termijn van ten hoogste zes weken. Het college geeft de belanghebbende(n) daarvan kennis uiterlijk twee weken voorafgaande aan de beëindiging van het in het tweede lid genoemde termijn.

Artikel 19 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 20 Registratie op de gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht op de gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten.

  • 2. De gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht.

Artikel 21 Bestemmingsplan en beheersverordening

  • 1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een gemeentelijk stads- en dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij een besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzen van een gemeentelijk stads- en dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 3. Indien een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

Artikel 22 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 16, tweede en derde lid, alsmede artikel 17, 18 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 23 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 16, tweede lid en artikel 18 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of aan dienovereenkomstig artikel van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten geregistreerd.

Afdeling 2 Instandhouding

Artikel 24 Instandhouding en vergunning

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk stads- en dorpsgezicht, als bedoeld in artikel 1, onder f, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. In het gemeentelijk stads - en dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

  • 3. Geen vergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college.

  • 4. Geen vergunning is vereist indien op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef onder b van de Wabo een vergunning is vereist die dezelfde mate van bescherming biedt als het bepaalde in lid 2.

  • 5. Geen vergunning is vereist voor het bouwen:

    • a.

      dat tot het gewone onderhoud behoort, of

    • b.

      conform artikel 2.1 derde lid van de Wabo bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als vergunningvrij.

  • 6. het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een bouwwerk met een religieuze bestemming gelegen in het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het bouwwerk in het geding zijn.

Artikel 25 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 24 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

Artikel 26 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 24 aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2. Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie Ruimtelijke Kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 27 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 24 kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht.

Artikel 28 Intrekken vergunning

De vergunning als bedoeld in artikel 24 kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuist of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht zwaarder dient te wegen.

Artikel 29 (vervallen)

HOOFDSTUK 5 BESCHERMDE GEVELWANDEN

Afdeling 1 Aanwijzing

Artikel 30 De aanwijzing tot gemeentelijke gevelwand

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een afzonderlijke gevel dan wel een groep van gevels aanwijzen als een gemeentelijke gevelwand.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Voordat het college een gevelwand met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen gevelwand betreffen die is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 31 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigena(a)r(en) of anderszins zakelijk gerechtigden de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijke gevelwand ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 34 plaatsvindt, dan wel onherroepelijk vaststaat dat de gevelwand niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 37 tot en met 41 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen tien weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Op grond van bijzondere redenen kan het college het in het tweede lid genoemde termijn verdagen met een redelijke termijn van ten hoogste zes weken. Het college geeft de belanghebbende(n) daarvan kennis uiterlijk twee weken voorafgaande aan de beëindiging van het in het tweede lid genoemde termijn.

Artikel 33 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 30, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 34 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert de gemeentelijke gevelwand op de gemeentelijke lijst gevelwanden.

  • 2. De gemeentelijke lijst gevelwanden bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van de gemeentelijke gevelwand.

Artikel 35 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 30, tweede en derde lid, alsmede artikel 31, 32 en 33 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst gevelwanden aangetekend.

Artikel 36 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 30, tweede lid en artikel 32 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst gevelwanden geregistreerd.

Afdeling 2 Instandhouding

Artikel 37 Instandhouding en vergunning

  • 1. Het is verboden een gemeentelijke gevelwand, als bedoeld in artikel 1, onder i, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk gevelwand, als bedoeld in artikel 1, onder i, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijke gevelwand, als bedoeld in artikel 1, onder i, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een gevelwand behorende tot een bouwwerk met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het bouwwerk in het geding zijn.

Artikel 38 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 37 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

Artikel 39 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 37 aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2. Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie Ruimtelijke Kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 40 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 37 kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van de gevelwand.

Artikel 41 Intrekken vergunning

De vergunning als bedoeld in artikel 37 kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuist of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van de beschermde gevelwand zwaarder dient te wegen.

HOOFDSTUK 6 BEELDBEPALENDE OBJECTEN

Afdeling 1 Aanwijzing

Artikel 42 De aanwijzing tot gemeentelijk beeldbepalend object

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een beeldbepalend object aanwijzen als een gemeentelijk beeldbepalend object.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Voordat het college een beeldbepalend object met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen beeldbepalend object betreffen die is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 43 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigena(a)r(en) of anderszins zakelijk gerechtigden van een beeldbepalend object de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk beeldbepalend object ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 46 plaatsvindt, dan wel onherroepelijk vaststaat dat het beeldbepalend object niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 49 tot en met 53 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen tien weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Op grond van bijzondere redenen kan het college het in het tweede lid genoemde termijn verdagen met een redelijke termijn van ten hoogste zes weken. Het college geeft de belanghebbende(n) daarvan kennis uiterlijk twee weken voorafgaande aan de beëindiging van het in het tweede lid genoemde termijn.

Artikel 45 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 42, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 46 Registratie op de gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke beeldbepalende object op de gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten.

  • 2. De gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke beeldbepalende object.

Artikel 47 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 42, tweede lid, alsmede artikel 43, 44 en 45 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten aangetekend.

Artikel 48 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 42, tweede lid en artikel 44 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten geregistreerd.

Afdeling 2 Instandhouding

Artikel 49 Instandhouding en vergunning

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk beeldbepalend object, als bedoeld in artikel 1, onder l, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk beeldbepalend object, als bedoeld in artikel 1, onder l, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk beeldbepalend object, als bedoeld in artikel 1, onder l, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een beeldbepalend object met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het beeldbepalend object in het geding zijn.

Artikel 50 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 49 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

Artikel 51 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 49 aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2. Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie Ruimtelijke Kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 52 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 49 kan slechts worden verleend indien de beeldbepalende kwaliteit zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het beeldbepalend object.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in artikel 49 voor het afbreken van een gemeentelijk beeldbepalend object, wordt door het bevoegd gezag verleend wanneer afdoende zekerheid bestaat dat het gemeentelijke beeldbepalende object wordt vervangen door een object van gelijkwaardige beeldbepalende kwaliteit c.q. een verbouwing of wijziging plaatsvindt die daaraan geen afbreuk doet.

Artikel 53 Intrekken van de vergunning

De vergunning als bedoeld in artikel 49 kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuist of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beeldbepalend object zwaarder dient te wegen.

HOOFDSTUK 7 ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 53a Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart

Het college stelt een gemeentelijke archeologische beleidskaart vast,

die dient als basis voor:

  • a.

    hoofdstuk 7 van deze verordening;

  • b.

    vast te stellen bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet 1988;

  • c.

    aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten als bedoeld in artikel 1, onder c.

Artikel 54 Instandhouding en vergunning voor bouwen

  • 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning in een gemeentelijk archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder p, dieper dan 50 cm onder het maaiveld activiteiten uit te voeren als beschreven in artikel 2.2 van de Wabo.

  • 2. Voor het bouwen van bouwwerken:

    1°. in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en indien de omvang van het te verstoren gebied kleiner is dan 1 ha, of;

    2°. in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en indien de omvang van het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m², of;

    3°. in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde en indien de omvang van het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m²,

    waarvoor een vergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een stadsarcheoloog.

  • 3. Het college kan met een vergunning afwijken van het bepaalde in het tweede lid mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      op basis van archeologisch onderzoek door een stadsarcheoloog is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

    • b.

      op basis van archeologisch onderzoek door een stadsarcheoloog is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;

    • c.

      er worden technische maatregelen getroffen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • d.

      er wordt archeologisch onderzoek door middel van opgraving uitgevoerd;

    • e.

      de bouw van het bouwwerk wordt begeleid door een stadsarcheoloog.

Artikel 54a Wijziging kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en/of op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument of gebied met hoge of middelhoge archeologische verwachting.

Artikel 54b Voorwaarden voor vergunning

Indien het college voornemens is om aan de in artikel 54, eerste lid genoemde vergunning voorwaarden te verbinden wordt de stadsarcheoloog om advies gevraagd.

Artikel 54c Vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 1. Het is in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde en archeologische verwachtingsgebieden verboden om zonder of in afwijking van een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    • a.

      het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

    • b.

      het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

    • c.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

    • d.

      het rooien van diepwortelende bepalingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

    • e.

      het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe onder andere gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

    • f.

      het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

    • g.

      het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

    • h.

      het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

    • i.

      het aanbrengen van verhardingen.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden:

    • a.

      die het normale onderhoud en beheer betreffen;

    • b.

      die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het vigerende bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt;

    • c.

      tot een oppervlakte kleiner dan 50 m² en een diepte minder dan 0,5 m. beneden maaiveld;

    • d.

      die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning​.

  • 3. De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.

  • 4. Indien het om zwaarwegende redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de vergunning de regel verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.

  • 5. Alvorens een vergunning als bedoeld in het eerste wordt verleend, dient het college advies te vragen aan een stadsarcheoloog.  

Artikel 54d Vergunningaanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in de artikelen 54, eerste lid en 54c, eerste lid, moet worden ingediend bij het college en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      locatie en omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden;

    • c.

      tijdsplanning;

    • d.

      de bestaande en de gewenste situatie.

  • 2. Het college kan ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder een archeologische waardering, zoals opgenomen in een archeologisch vooronderzoek.

  • 3. Het college beslist op de aanvraag binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn van 8 weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan in kennis stelt binnen de in het eerste lid genoemde termijn van 8 weken.

  • 5. Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het college kan hiertoe nadere regels geven.

Artikel 55 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Roosendaal onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h van de Monumentenwet 1988, dient onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder x van deze verordening, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder w van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere eisen kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, dient het college advies te vragen aan een stadsarcheoloog.

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 56 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10, 24, 37 en 49 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10, 24, 37 en 49;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid, artikel 37, derde lid en artikel 49, derde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d;

  • e.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 55, tweede lid, tweede volzin.

Artikel 57 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikel 10, derde lid, artikel 37, derde lid, artikel 49, derde lid en artikel 54, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 58 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de medewerkers van de afdeling Leefomgeving van de Gemeente Roosendaal.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 59 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening 2009 Gemeente Roosendaal wordt ingetrokken.

Artikel 60 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 59 ingetrokken Erfgoedverordening 2009 Gemeente Roosendaal aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in 59 ingetrokken verordening.

Artikel 61 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treden. Indien deze verordening bekend wordt gemaakt na het tijdstip waarop deze wetten in werking zijn getreden, werkt de verordening terug tot het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Invoeringwet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking zijn getreden.

Artikel 62 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 8 juli 2010.
De griffier, De voorzitter,