Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 11-10-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Roosendaal; 

gezien het advies van de commissie samenleving van 22 september 2010; 

gelezen het voorstel van het college van 31 augustus 2010; 

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren; 

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de inkomensvoorzieningen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen; 

BESLUIT 

vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van de artikelen 26 tot en met 29 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond de artikelen 30 tot en met 34 van de wet door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • c.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid, van de wet;

  • d.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenplicht ten onrechte of teveel is verleend als inkomensvoorziening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

  • f.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1b. Toepassingsbereik

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

Artikel 2. Afstemming

  • 1. Het college legt, overeenkomstig deze verordening, een maatregel op indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde inkomensvoorzieningsnorm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in iedere geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage en het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregelen.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Indien het college het voornemen heeft om het werkleeraanbod op grond van artikel 21 van de wet en daarmee de inkomensvoorziening in te trekken, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, voordat de inkomensvoorziening wordt ingetrokken.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedragingen door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. In alle gevallen wordt uitgegaan van de inkomensvoorzieningsnorm die geldt over de periode waarvoor de maatregel wordt opgelegd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel opgelegd met ingang van de ingangsdatum van de inkomensvoorziening indien het besluit tot toepassing van de maatregel samenvalt met het besluit tot toekenning van de inkomensvoorziening.

  • 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt telkens na een tijdvak van drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4. Indien het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, wordt in afwijking hiervan de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening en wegens beëindiging van de inkomensvoorziening het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid niet (geheel) mogelijk is. Bij de herziening van het recht op een inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde lid, van de wet zal in deze situatie rekening worden gehouden met de met terugwerkende kracht op te leggen maatregel, alsmede met de terugvordering van de daardoor teveel of ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening. De herziening kan niet worden toegepast over een ander tijdvak dat waarop de verwijtbare gedraging betrekking heeft.

  • 5. Indien een opgelegde maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 44 van de wet wegens voortijdige beëindiging van de inkomensvoorziening en (volledige) herziening van de inkomensvoorziening naar het verleden toe, niet of niet volledig kan worden geëffectueerd, wordt deze alsnog in de toekomst ten uitvoer gebracht indien de jongere binnen één jaar na bekendmaking van de beslissing tot oplegging van een maatregel opnieuw een inkomensvoorziening gaat ontvangen.

Artikel 8. Samenloop

Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

Hoofdstuk 2. Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

  • I.

    het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • II.

    het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • b.

    Tweede categorie:

  • I.

    het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • II.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • III.

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • IV.

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid wordt de hoogte en duur van de verlaging die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in artikel 9 vastgesteld volgens onderstaande matrix.

    Matrix

  • 2. Indien binnen één jaar na de voorgaande verwijtbare gedraging sprake is van herhaling van verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verzwaring van de verlaging. Onder voorgaande verwijtbare gedragingen wordt verstaan de voorgaande gedraging die aanleiding is geweest tot het treffen van een verlaging. Dit geldt evenzo indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1. Gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, worden de gedragingen van de jongere, inzake het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 44 van de wet tengevolge waarvan er ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in het eerste lid vastgesteld volgens onderstaande matrix;

    Benadelingsbedrag tot € 1.000,00

    10% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende 1 maand

    Benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00

    20% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende 1 maand

    Benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00

    35% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende 1 maand

    Benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot € 6.000,00

    50% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende 1 maand

    Benadelingsbedrag van € 6.000,00 tot € 10.000,00

    Ondanks dat het benadelingsbedrag niet onder de Aangifterichtlijn sociale zekerheidswetten valt en aangifte bij Justitie bijgevolg niet verplicht is, wordt toch aangifte gedaan. Indien Justitie niet tot vervolging overgaat, dan wordt alsnog een maatregel van 100% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende 1

    maand opgelegd.

    Benadelingsbedrag van € 10.000,00 of meer

    Geen verlaging omdat benadelingsbedrag valt onder de Aangifterichtlijn sociale zekerheidswetten zodat aangifte bij Justitie dient te worden gedaan. Indien Justitie niet tot vervolging overgaat, dan wordt alsnog een maatregel van 100% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende 1 maand opgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet zonder dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, geen maatregel opgelegd.

  • 4. Indien de maatregel moet worden opgelegd en de inkomensvoorziening reeds is dan wel wordt beëindigd en er sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening, is het bepaalde in artikel 7, vierde en vijfde lid, van toepassing.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in het eerste lid vastgesteld volgens onderstaande matrix.

    Eerste ernstige misdraging

    50 % van de inkomensvoorzieningsnorm

    gedurende 1 maand

    Tweede ernstige misdraging binnen 1 jaar na de vorige misdraging

    100 % van de inkomensvoorzieningsnorm

    gedurende 1 maand

    Derde ernstige misdraging binnen 1 jaar na de vorige misdraging

    100 % van de inkomensvoorzieningsnorm

    gedurende 2 maanden

    Bij excessieve misdraging

    100% van de inkomensvoorzieningsnorm

    gedurende 2 maanden

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13. Overgangsrecht

  • 1. Besluiten tot het opleggen van een maatregel genomen krachtens de verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening de jongere zich naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, verlaagt het college het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening conform de regels gesteld in deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit tot het opleggen van een maatregel krachtens de verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2010.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Roosendaal in zijn openbare vergadering van 7 oktober 2010
De griffier, De voorzitter,