Ontheffingenbeleid verbod verbranden afvalstoffen

Geldend van 01-03-2016 t/m heden

Intitulé

Ontheffingenbeleid verbod verbranden afvalstoffen

Burgemeester en wethouders van Roosendaal,

Besluiten:

Vast te stellen het volgende Ontheffingenbeleid verbod verbranden afvalstoffen

Ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen - verbranden van snoeihout in het buitengebied van Roosendaal

INHOUDSOPGAVE

  • 1.

    Samenvatting 4

  • 2.

    Aanleiding 5

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Huidig beleid in Roosendaal

    • 3.

      Stookgegevens huidige situatie

    • 4.

      Handhaving huidige situatie

    • 5.

      Uniformiteit gemeenten

    • 6.

      Doelstelling notitie

    • 7.

      Participatie

    • 8.

      Leeswijzer

 

  • 3.

    Wetgeving 9

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Juridisch kader

    • 3.

      Begripsbepalingen

    • 4.

      Besluitvormingsprocedure

 

  • 4.

    Milieu 13

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Schadelijke stoffen

 

  • 5.

    Alternatieven 15

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Algemeen

    • 3.

      Noord-Brabant

    • 4.

      Composteerinrichtingen

 

  • 6.

    Samenhang ander gemeentelijk beleid 18

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Handhavingsbeleid

    • 3.

      Overige beleidsvelden

 

  • 7.

    Lokaal afwegingskader en Beleidslijn 19

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Wettelijk kader en beleidskader

    • 3.

      Lokale uitgangspunten

    • 4.

      Milieuhygiënische afweging

    • 5.

      Beleidslijn

 

  • 8.

    Beleidsregels 24

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Ontheffingen

    • 3.

      Afvalstoffen verbranden door particulieren

    • 4.

      Paasvuren/kerstboomverbranding

    • 5.

      Kampvuren

    • 6.

      Loof, de restanten stro en de strostoppels

    • 7.

      Genetisch gemodificeerd plantmateriaal

    • 8.

      Verbranden van overige afvalstoffen

 

  • 9.

    Overige bepalingen 29

    • 1.

      Inleiding

    • 2.

      Stookseizoen

    • 3.

      Verzoek om ontheffing

    • 4.

      De ontheffing

    • 5.

      Voorschriften Apv

    • 6.

      Voorschriften Wm

    • 7.

      Leges

    • 8.

      Handhaving

 

1. SAMENVATTING

Deze notitie gaat in op het verbod om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden en richt zich in het bijzonder op het verbranden van snoeihout in het buitengebied van de gemeente Roosendaal. Het verbod afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden was altijd uitsluitend geregeld in de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van de gemeente. Sinds 23 mei 2003 is het ook op basis van de Wet milieubeheer (Wm) verboden om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden. Dit verbod is er gekomen omdat het verbranden van afvalstoffen in de open lucht vanuit milieuhygiënisch oogpunt in meerdere opzichten ongewenst is. Het landelijke probleem concentreert zich daarbij op het meeverbranden van andere afvalstoffen dan waarvoor ontheffing wordt verleend. Hoewel in eerste instantie sprake was van een absoluut stookverbod, is er nu toch een ontheffingsmogelijkheid. Deze ontheffings-mogelijkheid betekent dat de gemeente Roosendaal ontheffing kan verlenen voor het verbranden van snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen en in geval van ziek hout. In een algemene maatregel van bestuur zullen nog enkele vrijstellingsmogelijkheden worden opgenomen. Van gemeenten wordt een terughoudend ontheffingenbeleid verwacht. Uitgangspunt moet zijn dat eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden, zoals het versnipperen of composteren mogelijk zijn. Hiervoor is een gedegen afweging noodzakelijk. Om deze afweging te kunnen maken, is het huidige beleid van de gemeente tegen het licht gehouden. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat het huidige beleid op dit moment te wijzigen in de zin van inperking of verruiming. Het belangrijkste argument daarvoor is het feit dat er nu nog onvoldoende alternatieven voorhanden zijn die als hoogwaardiger aangemerkt kunnen worden. Er zijn wel hoogwaardigere alternatieven in ontwikkeling zoals het opzetten van een regionale/provinciale inzamelstructuur en gebruik van biomassa. Het huidige beleid is naar aanleiding van de wetswijziging geactualiseerd en duidelijker gepositioneerd en onderbouwd ten opzichte van het bestaande beleid zoals dat eerder in 1998 is vastgesteld. Het bestaande beleid komt hiermee te vervallen en zal gelijktijdig met de vaststelling van deze notitie worden ingetrokken.

Een direct gevolg van het verbod afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden op grond van de Wm is dat de huidige werkwijze om als college ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangepast. Naast de ontheffing op grond van de Apv, die door de brandweer onder mandaat van het college wordt verleend, dient er nu ook een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer te worden verleend. Dat is het gevolg van het feit dat het milieuhygiënische belang nu exclusief in de Wet milieubeheer is geregeld. Dat betekent ook dat aan de Apv-ontheffing geen milieuhygiënische voorschriften meer verbonden kunnen worden. De Apv-ontheffing regelt nu uitsluitend de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de woon- en leefomgeving en de bescherming van flora en fauna. De Wm-ontheffing regelt de bescherming van het milieu. Beide ontheffingen kennen een eigen voorschriftenpakket maar er kan worden volstaan met het nemen van één besluit. De vraag die daarbij voorligt, is hoe de gemeente het nemen van dit besluit in de praktijk het beste kan organiseren. Op basis van de argumenten die in het kader van deze notitie zijn verzameld hierover, is de conclusie dat het mandaat aan de brandweer voor het verlenen van de Apv-ontheffing wordt ingetrokken. Het voorbereiden en het nemen van het besluit (Apv- en Wm- ontheffing) wordt door het college aan de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD) gemandateerd. De commandant van de brandweer blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de definitieve toestemming voor het branden.

2. AANLEIDING

2.1 Inleiding

De discussie over het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is ongeveer vier jaar geleden begonnen. Het verbranden van afvalstoffen is namelijk vanuit milieuhygiënisch oogpunt in meerdere opzichten ongewenst. Verbranden in de open lucht kan leiden tot lucht-, water en bodemverontreiniging en geeft overlast door rook, roet en stank. Aanvankelijk was het ministerie van VROM voornemens om een absoluut stookverbod in de Wet milieubeheer op te nemen, zonder enige ontheffingsmogelijkheid voor het college. Uiteindelijk kwamen de artikelen 10.2, eerste lid, en 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer tot stand. In artikel 10.2, eerste lid, is het verbrandingsverbod buiten inrichtingen opgenomen. Artikel 10.63, tweede lid, geeft het college de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen van dit verbod. Dit artikel is er gekomen omdat in sommige lokale situaties een ontheffingsmogelijkheid zeer gewenst is (onder meer bij onderhoud van cultuurlandschappen). De ontheffing kan niet worden verleend voor het verbranden van bedrijfsafvalstoffen. In een algemene maatregel van bestuur zullen enkele vrijstellingen worden opgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan kamp-, paas- en kerstvuren en de bestrijding van boomziekten.

In de gemeente Roosendaal is het tot op de dag van vandaag gebruikelijk dat snoeihout in de openlucht wordt verbrand. De centrale vraag voor de gemeente is of ze het verbranden van snoeihout via de ontheffingsbevoegdheid in de Wet milieubeheer wil blijven legaliseren. Is dat met de aangescherpte milieuwetgeving eigenlijk nog wel mogelijk? Is het vanuit milieuperspectief nog wel wenselijk en zijn er misschien niet alternatieven die veel beter zijn? Op die vragen wil deze notitie een antwoord geven. Zo ontstaat een afwegingskader op basis waarvan een knoop kan worden doorgehakt. Wel of niet legaliseren en zo ja, onder welke voorwaarden. De notitie concentreert zich op het verbranden van snoeihout. Onder snoeihout wordt verstaan: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald. In het Nederlands Woordenboek “Van Dale” wordt onder snoeien verstaan: het wegnemen van takken van bomen en heesters. Hout is volgens de “Van Dale” het harde binnengedeelte van bomen en heesters. Snoeihout is dan het hout dat bij het snoeien wordt afgesneden.

2.2 Huidig beleid in Roosendaal

Een belangrijke constatering die is gedaan, is dat het huidige beleid c.q. de wijze waarop daar door de brandweer invulling aan wordt gegeven, niet in strijd is met het stookverbod zoals dat nu in de Wet milieubeheer is opgenomen. In april 1998 zijn de beleidsregels vastgesteld die betrekking hebben op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen (collegebesluit van 07-04-98). Er geldt een algemeen verbod, waarvan burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen. Dit verbod is opgenomen in artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv). De brandweer heeft het mandaat gekregen om in individuele gevallen te beslissen over een aanvraag om ontheffing. In de praktijk betekent dit dat het verbranden van snoeihout bij de brandweer wordt gemeld, waarna onder voorwaarden een Apv-ontheffing wordt verleend. Ontheffing wordt verleend in de maanden maart en november en uitsluitend aan diegenen die onder de werkingssfeer van de Apv vallen. Voor ziek c.q. besmet hout kan ontheffing worden verleend buiten het stookseizoen. Op basis van het huidige beleid kan ontheffing worden verleend aan diegenen die snoeihout hebben te verbranden. In het aanvraagformulier dat de brandweer bij verzoek om ontheffing hanteert, wordt verder onderscheid gemaakt in het opstoken van snoeihout, het opstoken van ziek c.q. besmet hout en het opstoken van hakhoutafval (ook het houden van een kampvuur is genoemd maar dat valt buiten de werking van het stookverbod op grond van de Wm).

De huidige beleidsregels zijn gebaseerd op jurisprudentie uit 1995 (Staatscourant 22, dinsdag 31 januari 1995). Deze jurisprudentie stelt dat de boomgaard als onderdeel van de inrichting wordt gezien. Op basis hiervan is in de huidige beleidsregels gesteld dat het snoeihout van fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen als bedrijfsafval aangemerkt moet worden. Daardoor valt dit snoeihout niet onder de werking van artikel5.5.1. van de Apv. Dat heeft tot nu toe betekend dat voor snoeihout (uitgezonderd ziek c.q. besmet hout) afkomstig van fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen geen ontheffing is afgegeven. De fruittelers en boomkwekers zijn tot op heden dus aangewezen op alternatieve verwerkingsmethoden zoals composteren .

Vanaf 23 mei 2003 is er naast een Apv-ontheffing ook een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer noodzakelijk om het stoken mogelijk te maken. De gemeente verleent deze Wm-ontheffing echter nog niet en er zou dus eigenlijk niet gestookt mogen worden. Toch zijn er in de periode vanaf 23 mei 2003 tot heden Apv-ontheffingen verleend op basis van het huidige beleid. Hiermee is sinds 23 mei 2003 feitelijk sprake van een gedoogsituatie hoewel hierover geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Deze gedoogsituatie levert overigens weinig problemen op omdat er in handhavende zin geen aanwijsbaar probleem is (zie paragraaf 2.4).

2.3 Stookgegevens huidige situatie

Uit navraag bij de brandweer is gebleken dat er gedurende de afgelopen stookseizoenen uitsluitend ontheffingen zijn gevraagd voor het verbranden van snoeihout (op één enkele aanvraag voor besmet/ziek hout na; hiervoor was een aanzegging van de Plantenziektekundige Dienst gedaan). Het branden van kampvuren komt niet voor in de gemeente (de afgelopen 3 jaar is daarvoor geen enkele aanvraag ingediend). Op basis van deze gegevens en de huidige beleidsregels, kan worden aangenomen dat het snoeihout waarvoor tot op heden ontheffing is gevraagd, het snoeihout betreft dat afkomstig is van de erfbeplanting. Het is daarbij niet uitgesloten dat een deel van dat snoeihout afkomstig is van de erfbeplanting dat zich op het terrein van de inrichting bevindt in plaats van daarbuiten. Het deel van het snoeihout dat vrijkomt op het terrein van de inrichting mag namelijk niet worden meeverbrand. Verder is naar voren gekomen dat in het aanvraagformulier is gesteld dat voor het opstoken van ziek en/of besmet hout een bewijsstuk van de Plantenziektekundige Dienst moet zijn overgelegd. De Plantenziektekundige Dienst geeft echter in het geval van zogenaamde kankersporen (fruit- en boomteelt) geen bewijsstuk af. Omdat kankersporen veel voorkomen, roept dit de vraag op of dit tot op heden niet tot problemen heeft geleid. Uit navraag bij de brandweer is gebleken dat voor dergelijke gevallen geen aanvragen voor ontheffing zijn gedaan. Het is vervolgens niet aannemelijk te veronderstellen dat fruittelers en boomkwekers dit snoeihout illegaal opstoken. Opstoken is immers het enige alternatief en dat zou in voorkomende gevallen ook niet anders door de gemeente kunnen worden beoordeeld.

De aanvragen deden zich allemaal voor “binnen het stookseizoen” in de maanden maart en november. In het volgende overzicht is het aantal ontheffingen per stookseizoen opgenomen. Nadere gegevens die voor de beleidsvorming van belang zouden kunnen zijn (bijvoorbeeld het aantal m3 snoeihout), maken geen onderdeel uit van de melding en zijn daardoor niet beschikbaar.

Stookseizoen

Ontheffingen snoeihout

Totaal

2002

maart 128

179

november: 51

2003

maart 167

224

november: 57

2004

maart 166

187

november: 21

2005

maart 45

-

Bron: brandweer Bergen op Zoom en Roosendaal

2.4 Handhaving huidige situatie

De tabel in paragraaf 2.3 laat het aantal legale brandhaarden van snoeihout zien. Met betrekking tot het aantreffen van illegale brandhaarden is navraag gedaan bij de politie Midden en West Brabant. Daaruit is gebleken dat in de stookseizoenen 2004 en 2005 tot nu toe een twintigtal illegale brandhaarden is geregistreerd waarbij afvalstoffen werden verbrand (peildatum augustus 2005). In vier gevallen betrof het snoeihout waarbij andere afvalstoffen werden meeverbrand. In één geval is proces verbaal opgemaakt omdat er geen vergunning was afgegeven (Bron: politie Midden en West Brabant, district Bergen op Zoom, bedrijfsbureau Bergen op Zoom).

Het landelijke probleem op het gebied van het stoken concentreert zich op het mee- verbranden van andere afvalstoffen. Op basis van de beschikbare gegevens is lokaal van dergelijk probleem geen sprake. Echter ook het niveau van handhaven speelt hierbij een rol. Naast de legale brandhaarden en de illegale brandhaarden die door de politie geregistreerd zijn, kan er immers sprake zijn van illegale brandhaarden die onopgemerkt blijven c.q. niet geregistreerd worden. Dat zou het geval kunnen zijn wanneer de handhaving tekort schiet. Dat er een handhavingstekort zou zijn is niet naar voren gekomen uit de navraag die bij de politie is gedaan. Evenmin zijn er aanwijzingen in die richting op basis van milieuklachten die bij de Regionale Milieudienst (RMD) worden geregistreerd.

Op basis van de voorhanden zijnde gegevens is de conclusie dat er geen lokaal probleem bestaat voor wat betreft het (illegale) stoken zelf of de handhaving daarvan. De gegevens in deze en voorgaande paragrafen bieden dus voldoende basis om de lokale problematiek verder in beeld te brengen en oplossingen aan te dragen.

2.5 Uniformiteit gemeenten

Tot op heden was het stookbeleid per gemeente verschillend geregeld. Omdat gemeenten hun beleid moeten herzien om aan de wettelijke regels te voldoen, is een regionaal uniform stookbeleid in beeld gekomen. Hoewel de inzet bestond om ook in de regio Midden- en West-Brabant tot dergelijk uniform beleid te komen is daarvoor geen draagvlak gevonden. Gemeenten bleken behoefte te hebben om maatwerk te kunnen blijven leveren. De afweging per gemeente is verschillend omdat een en ander afhankelijk is van de ligging van de gemeente en de aard van de activiteiten, beschikbare alternatieven voor het verwerken van afvalstoffen en de politieke voorkeur van het gemeentebestuur. Uniformiteit is echter vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en handhaafbaarheid wel wenselijk. Daarom is in het kader van het opstellen van deze notitie zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het in provinciaal verband opgestelde beleidskader en de ontwikkelingen daaromtrent. Het provinciale beleidskader wordt zowel door de VROM-Inspectie als door politie en Justitie onderschreven.

2.6 Doelstelling notitie

De doelstelling van deze notitie is om een afwegingskader te schetsen op basis waarvan een keuze wordt gemaakt om wel of niet het verbranden van snoeihout in de openlucht te legaliseren. Deze keuze wordt geformuleerd in een beleidslijn die vervolgens is vertaald in beleidsregels. In deze beleidsregels wordt aangegeven in welke gevallen ontheffing wordt verleend. Tot slot worden in deze notitie de voorschriften vastgelegd die aan een ontheffing worden verbonden.

2.7 Participatie

College en gemeenteraad hechten veel belang aan het verkrijgen van een breed draagvlak bij het ontwikkelen en realiseren van nieuwe plannen, nieuw beleid samen met belanghebbenden. Interactieve beleidsvorming kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Afspraken hierover liggen vast in de notitie “Burgers en interactiviteit”.

De interne participatie met betrekking tot deze notitie is beperkt tot het college. Het college is bevoegd om ontheffing te verlenen. Omdat het ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden nauwelijks gevolgen heeft voor relevante partijen, is ook de externe participatie beperkt gebleven. Voorts is het zo dat de participatie sowieso beperkt is omdat de wetgeving relatief weinig ruimte laat voor de lokale beleidsinvulling (terughoudend ontheffingenbeleid). Er is gekozen voor het consultatiemodel waarbij het beleid is bepaald op basis van eigen onderzoek, consultatie van professionele organisaties en toetsing door externe deelnemers. Deze deelnemers zijn: de brandweer, politie en de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD). Met deze partijen is gesproken over de wijze waarop ontheffing kan worden verleend en welke voorschriften moeten worden opgenomen, mede gelet op de handhaafbaarheid daarvan. Omdat het ontheffingenbeleid wel duidelijker gepositioneerd is dan het bestaande beleid en al rekening houdt met een mogelijke beleidswijziging binnen afzienbare tijd, wordt het concept wel breder verspreid dan alleen aan genoemde partijen. Van alle reacties op de concept beleidsnotitie zal de gemeente haar zienswijze bekend maken in het kader van het definitieve ontheffingenbeleid.

2.8 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 tot en met 6 wordt toegewerkt naar het afwegingskader. Het afwegingskader en de beleidslijn worden in hoofdstuk 7 geschetst. In hoofdstuk 8 zijn de beleidslijnen opgenomen. In hoofdstuk 9 komen de overige bepalingen aan de orde zoals de voorschiften die aan een Wm-ontheffing en aan een Apv-ontheffing worden verbonden.

3. WETGEVING

3.1 Inleiding

Het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, en daarmee dus ook het verbod op het verbranden van snoeihout in de openlucht, is sinds 23 mei 2003 niet alleen in de Apv maar ook in de Wm geregeld. Het verbod in de Wm kent een eigen juridisch kader. Het juridische kader in de volgende paragraaf gaat in op het verbod in de Wm, de werking van de Apv, de ontheffingsmogelijkheid, het begrip afvalstoffen en het begrip inrichting. In de paragrafen 3.3 en 3.4 worden vervolgend de begripsbepalingen en de besluitvormingsprocedure besproken.

3.2 Juridisch kader

Verbod afvalstoffen te verbranden in hoofdstuk 10 van de Wm

Na aanpassing luidt artikel 10.2 van de Wm vanaf 23 mei 2003 als volgt:

Artikel 10.2, eerste lid

Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

Het verbranden binnen een inrichting is toegestaan, mits daarvoor een vergunning is verleend. Artikel 5.5.1 van de Apv is met de wetswijziging deels vervallen.

De Apv

Artikel 5.5.1 van de Apv regelt het stoken van vuur in de openlucht. Er geldt een algemeen verbod, waarvan burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen. Door de wijziging van å 10.2 van de Wm heeft artikel 5.5.1 van de Apv een andere functie en betekenis gekregen. Immers, het milieuhygiënisch belang is nu exclusief geregeld in de Wm. Aan de Apv-ontheffing ligt nu een ander motief ten grondslag, te weten het belang van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de woon- en leefomgeving en de bescherming van flora en fauna. Dit betekent dat artikel 5.5.1 van de Apv door de wijziging van de Wm niet vervallen is, maar een aanvullende werking op de Wm heeft gekregen. Ook bij de strafbaarstelling is het onderscheid tussen Wm-ontheffing en Apv-ontheffing van belang (misdrijf versus overtreding).

Om artikel 5.5.1 van de Apv beter te laten aansluiten op de gewijzigde artikelen 10.2 en 10.63 van de Wm, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voorgesteld om het artikel in de model-Apv te wijzigen. De tekst van artikel 5.5.1 van de Apv van de gemeente Roosendaal komt overeen met de tekst van dit artikel uit de model-Apv en luidt:

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

    • b.

      de provinciale milieuverordening van toepassing is;

    • c.

      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

    • d.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Ontheffingsmogelijkheid

In artikel 10.63, tweede lid, van de Wm is een ontheffingsmogelijkheid gecreëerd. Dit artikel luidt als volgt:

Artikel 10.63, tweede lid

Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

Door te spreken van een ontheffing wordt aangegeven dat alleen in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het algemene verbod kan worden gemaakt. Een ontheffing is alleen mogelijk wanneer het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen ontheffing verzet. In het kader van dit criterium mogen alle milieubelangen, naast een doelmatig beheer van afvalstoffen dus ook bijvoorbeeld de effecten op lucht, water en bodem, in beschouwing worden genomen en mogen ter voorkoming of ter beperking van deze effecten voorschriften aan de ontheffing verbonden worden.

Terughoudendheid/ontheffingsmogelijkheid

In de toelichting op artikel 10.63, tweede lid, van de Wm wordt er vanuit gegaan dat gemeenten terughoudend zullen zijn bij het verlenen van een ontheffing van het verbrandingsverbod. Uitgangspunt moet zijn dat eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden, zoals het versnipperen of composteren mogelijk zijn. Dit moet zo worden uitgelegd dat gemeenten alleen een ontheffing verlenen voor het verbranden van snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen. Omdat in geval van ziek hout er überhaupt geen alternatieve verwerkingsmethode bestaat en de bescherming van het milieu niet gegarandeerd is, kan het niet anders dan dat ook in die gevallen ontheffing wordt verleend. Het verlenen van een ontheffing voor ziek hout wordt geacht een tijdelijke situatie te zijn. Op grond van artikel 10.2, tweede lid, is er de mogelijkheid een algemene maatregel van bestuur van kracht te laten worden waarin een vrijstelling is opgenomen ter bestrijding van boomziekten.

Cultuurlandschap en klein landschapsbeheer

Het is van belang de term cultuurlandschap goed te definiëren, zodat daarmee duidelijk wordt welk snoeihout wordt bedoeld. De term cultuurlandschap is volgens het Woordenboek “Van Dale” een landschap dat door de werkzaamheid van de mens sterk veranderd is. Dit is een erg ruim begrip dat niet past binnen de uitleg die door de wetgever is gegeven bij de ontheffingsmogelijkheid. De ontheffingsmogelijkheid voor snoeihout afkomstig van het onderhoud van cultuurlandschappen is er gekomen om het landschapsbeheer/beheer van kleine landschapselementen niet te frustreren. De term cultuurlandschap moet dan ook worden gelezen als een waardevol cultuurlandschap. Het is vervolgens de taak van het lokale bevoegd gezag om hier verder invulling aan te geven, afhankelijk van de wijze waarop er in de gemeente aan landschapsbeheer wordt gedaan (zie paragraaf 6.3). De begrippen waardevol cultuurlandschap en klein landschapsbeheer zijn opgenomen in paragraaf 3.3.

Uitzondering op een regel

Een branchegewijze ontheffing of een ontheffing voor een langere tijd kan niet worden afgegeven. Het verlenen van een ontheffing is bedoeld voor individuele situaties. Het verlenen van een ontheffing voor een grote groep van agrariërs zou feitelijk neer komen op een vrijstelling en daartoe biedt artikel 10.63, tweede lid, van de Wm geen ruimte.

Volgens het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) is de ontheffing van een wettelijk verbod te zien als een uitzondering op een regel. Het verlenen van een ontheffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Het zou daarmee een soort van vergunningstelsel worden. Een ontheffing zal derhalve altijd voor bepaalde tijd verleend moeten worden.

Voorschriften

Het college kan weigeren om een ontheffing te verlenen op grond van milieuhygiënische argumenten. Met het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid, Wm biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren, indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan dergelijke ontheffing ook alleen dienen ter bescherming van het belang van de bescherming van het milieu. Artikel 5.5.1 van de model-Apv vult daarom voor wat betreft deze aspecten de Wm aan.

Het tweede lid van artikel 5.5.1 van de Apv biedt de mogelijkheid, om naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer, een ontheffing te verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Er ligt dus een ander motief ten grondslag aan de Apv dan aan de Wm. De weigeringsgronden worden genoemd in het derde lid van artikel 5.5.1.

Voor het verbranden van snoeihout in de openlucht moeten dus twee verschillende ontheffingen worden verleend. Een Wm-ontheffing en een Apv-ontheffing. Aan beide ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden. In paragraaf 9.3 zijn de betreffende voorschriften opgenomen zoals die per ontheffingsmogelijkheid gelden.

Afvalstoffen

Bepalend is in eerste instantie of sprake is van afvalstoffen in de zin van de Wm. Deze wet geeft aan dat sprake is van afvalstoffen wanneer het stoffen, preparaten of andere producten betreft waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

In artikel 1.1, eerste lid, van de Wm is de definitie van afvalstoffen weergegeven. Deze luidt als volgt:

Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categoriën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

Bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke stoffen, preparaten of andere producten in ieder geval worden aangemerkt als afvalstoffen, indien de houder zich daarvan ontdoet, voornemens is zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moet ontdoen.

Bij besluit van de Minister van VROM van 27 maart 2002 is de afvalstoffenlijst in de Staatscourant geplaatst. Zowel hout afkomstig uit landbouw, tuinbouw en bosbouw als hout dat als huishoudelijk afval kan vrijkomen wordt op basis van deze afvalstoffenlijst als een afvalstof aangemerkt en valt daarmee onder de werkingssfeer van het verbod van artikel 10.2 van de Wm.

Het branden van kaarsen en fakkels is niet verboden. Het gaat dan namelijk niet om het verbranden van afvalstoffen. Het koken, bakken en braden op vuren die zijn opgebouwd uit speciaal daarvoor aangeschafte briketten, houtblokken e.d. is ook niet verboden. Slechts indien er daadwerkelijk afvalstoffen worden verbrand is het verbod uit artikel 10.2 van de Wm aan de orde.

Op basis van artikel 10.63 van de Wm kan verder de conclusie worden getrokken dat geen ontheffing kan worden verleend voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen.

Het college van burgemeester en wethouders kan voor alle overige categorieën van afvalstoffen wel een ontheffing verlenen, mits het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet en rekening wordt gehouden met de toelichting behorende bij artikel 10.63 van de Wm.

Afvalstoffen verbranden buiten inrichtingen

Artikel 10.2, eerste lid, van de Wm geeft expliciet aan dat het moet gaan om het verbranden van afvalstoffen buiten een inrichting.

De Wm verstaat onder een inrichting:

Artikel 1.1 lid 1:

Inrichting: elke door de mens ondernomen bedrijvigheid die bedrijfsmatig of in een omvang als zijnde zij bedrijfsmatig binnen een zekere begrenzing wordt verricht.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het dus gaat om het verbranden van afval-stoffen buiten een terrein dat behoort tot een inrichting als bedoelt in de Wm. Op basis van inmiddels vaste jurisprudentiebehoren de landerijen van de akkerbouw- en veeteeltbedrijven alsmede de boomgaarden van de fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen niet tot het terrein van de inrichting.

Dit houdt tevens in dat het verbranden van afvalstoffen binnen inrichtingen is toegestaan, mits daarvoor een milieuvergunning is verleend of de op de inrichting van toepassing zijnde Algemene maatregel van bestuur dit toestaat. In het algemeen geldt echter als uitgangspunt in de diverse Algemene maatregelen van Bestuur dat ook binnen inrichtingen het verbranden van afvalstoffen niet is toegestaan.

3.3 Begripsbepalingen

1. Waardevol cultuurlandschap/klein landschapsbeheer

De volgende typen landschapselementen worden in de gemeenteRoosendaal onderscheiden:

  • 1.

    Bossen;

  • 2.

    Boomgaarden (voor eigen gebruik);

  • 3.

    Knotbomen, landschapsbomen;

  • 4.

    Houtsingels, aangelegd als begeleidende beplanting bij infrastructurele (bouw)-werken zoals wegen en als afschermende beplanting rond recreatieterreinen of sportvelden;

  • 5.

    Bomenrijen (één –en tweerijig) langs wegen en beeklopen;

  • 6.

    Heggen, bestaande uit meidoorn of een mengsel van bijvoorbeeld meidoorn, sleedoorn, beuk of hondsroos;

  • 7.

    Eénrijige singels veelal van haagbeuken, elzen of populieren, welke als windsingel zijn geplant langs laagstamplantages;

  • 8.

    Begroeide steilranden;

  • 9.

    Hakhoutwallen.

De overhead wil particulieren helpen om karakteristieke natuur op landbouwpercelen in stand te houden en te ontwikkelen. Hiertoe is onder andere de Provinciale subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (PSAN) opgesteld. Op grond hiervan kan een beheerder van landbouwgrond subsidie aanvragen voor het instandhouden en ontwikkelen van natuur op zijn landbouwgrond. Klein landschapsbeheer kan hier ook onder vallen. Het ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen ovembbranden buiten inrichtingen ondersteunt dit stimuleringsbeleid.

In de subsidieregeling worden “landschapspakketten voor groen-blauwe dooradering van het landelijk gebied” gebruikt. Een landschapspakket beschrijft het landschapselement. Hieronder woden de gebruikte landschapselementen vermeld.

Het beheer van één van de onderstaande landschapselementen wordt in dit ontheffingenbeleid

klein landschapsbeheer genoemd.

  • 1.

    Houtwal/-singel: een lijnvormig landschapselement, al dan niet op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 2.

    Elzensingel: een lijnvormig en enkelrijig landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken, waarvan tenminste 50% bestaat uit Zwarte Els.

  • 3.

    Hakhoutbosje: een vlakvormig landschapselement dat voor tenminste 60% bestaat uit hakhout van langzaam groeiende inheemse bomen en struiken.

  • 4.

    Griend: een vlakvormig landschapselement dat voor tenminste 80% bestaat uit hakhout van wilgensoorten.

  • 5.

    Klein bosje: een vlakvormig landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • 6.

    Struweelhaag: een lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige struiken.

  • 7.

    Knip- en scheerheg: een lijnvormig landschapselement met inheemse struiken, dat regelmatig wordt geknipt, geschoren of geklepeld.

  • 8.

    Landschapsboom: een inheemse loofboom, niet zijnde een knotboom, die als ovember, in een groep of rij voorkomt op of langs landbouwgronden.

  • 9.

    Knotboom: inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van ovembe 1,5 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot) en als ovember, in een groep of rij voorkomt op of langs landbouwgronden.

2. Snoeihout

Alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald. Los bladafval c.q. gevallen blad valt niet onder de noemer snoeihout.

3. Wm-ontheffing

Ontheffing van het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen volgens artikel 10.63, tweede lid, van de Wm.

4. Apv-ontheffing

Ontheffing van het verbod op het stoken van vuur volgens artikel 5.5.1 van de Apv.

5. Ontheffing

Een Wm-ontheffing samen met een Apv-ontheffing.

6. Stookseizoen

Periode waarin Wm- en Apv- ontheffing kan worden verleend: maart en november.

7. Melding

Aankondiging van de verbranding per fax aan de gemeente, via de Regionale Milieudienst (RMD).

3.4. Besluitvormingsprocedure

Inwerkingtreding van het (ontheffings)besluit

De behandeltermijn van een verzoek tot ontheffing bedraagt maximaal twee weken. Een Wm-besluit wordt van kracht met ingang van de dag na dag waarop de termijn afloopt voor het indienen van een bezwaarschrift (na 6 weken) dan wel een beroepschrift. In artikel 20.5 van de Wm is echter bepaald dat, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het noodzakelijk is, zij het besluit terstond van kracht kunnen verklaren. Gelet op de omstandigheid dat het verbranden van snoeihout alleen mag plaatsvinden in de maanden maart en november en dat er geen belangen van derden worden geschaad, kan het ontheffingsbesluit na bekendmaking direct in werking treden.

Bekendmaking van het (ontheffings)besluit

Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekend gemaakt (artikel 3:40 Awb). In artikel 10.64, derde lid, van de Wm is bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb (openbare voorbereidingsprocedure) niet van toepassing is op een ontheffing die wordt verleend op basis van artikel 10.63, tweede lid, van de Wm. Bekendmaking van het besluit dient derhalve op basis van het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb alleen plaats te vinden door toezending van het besluit aan de aanvrager.

Weigering van de aanvraag tot ontheffing

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:7 van de Awb wordt de aanvrager waarvan het college voornemens is de aanvraag om ontheffing te weigeren, gedurende één week na verzending van de brief waarin dit voornemen kenbaar wordt gemaakt, in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Indien naar aanleiding hiervan toch nog positief wordt besloten, kan dit inhouden dat de verbranding van het snoeihout moet worden uitgesteld.

4. MILIEU

4.1 Inleiding

Onder deskundigen bestaat er weinig twijfel over. Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is vanuit milieuhygiënisch oogpunt in meerdere opzichten ongewenst. Verbranden in de openlucht van afval kan leiden tot lucht-, water- en bodemverontreiniging en geeft overlast door rook, roet en stank. De belangrijkste reden om te komen tot een verbrandingsverbod buiten inrichtingen is het feit dat er bij verbrandingen in de openlucht vaak andere verontreinigende stoffen op het vuur terechtkomen. Uit rapporten van politie en openbaar ministerie blijkt dat de mogelijkheid om snoeihout te verbranden, in de praktijk wordt misbruikt door allerlei andere afvalstoffen mee te verbranden. Vaak worden brandstoffen gebruikt om onvoldoende droog (snoei-)hout te verbranden, zoals (afgewerkte) olie, dieselolie, benzine en andere vluchtige stoffen. De verbranding vindt daarnaast vaak ongecontroleerd plaats. Er worden dan geen of slechts minimale milieuvoorzieningen getroffen. Ook is de temperatuur van de verbranding vaak te laag, waardoor de verbranding onvolledig is door zuurstoftekort en er veel schadelijke stoffen vrijkomen. Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen druist daarnaast in tegen andere milieudoelstellingen. Op de ladder van Lansink, waarin de voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalstoffen is beschreven, staat het verbranden van afvalstoffen op de één na onderste sport. Deze voorkeursvolgorde is door de minister verwerkt in het ‘Landelijk Afvalbeheersplan 2002-2012’. Het verbranden van afvalstoffen is het ‘ultimum remedium’ (uiterst redmiddel). Andere alternatieven, zoals hergebruik en verbranden met energie terugwinning, krijgen vanuit het milieubeleid en de Wet milieubeheer de voorkeur. Organisch afval kan worden gecomposteerd, rest- of snoeihout kan door het te versnipperen worden hergebruikt als strooisel. Ook gaan verbrandingen in de open lucht ten koste van de beleidsdoelstelling om het verbranden van biomassa ten behoeve van de electriciteitsopwekking te stimuleren.

4.2 Schadelijke stoffen

Stikstofoxiden (Nox)

Tijdens het verbrandingsproces ontstaat Nox door oxidatie van organisch gebonden stikstof uit het resthout. Het is niet waarschijnlijk dat daarnaast ook rechtstreeks stikstof en zuurstof uit de omgevingslucht met elkaar reageren tot Nox. De temperatuur is hiervoor over het algemeen te laag.

Vluchtige organische stoffen (VOS)

De condities waaronder resthout in de open lucht wordt verbrand zijn niet optimaal. Als gevolg hiervan verloopt de verbranding van het resthout niet volledig. Het resultaat is een relatief hoge emissie van vluchtige organische stoffen.

Fijn Stof (PM10)

Bij het verbranden van resthout wordt fijn stof gevormd. Fijn stof is een verzamelnaam voor allerlei kleine deeltjes in de lucht. De kleinste deeltjes zijn het gevaarlijkst voor de gezondheid. Dat komt omdat ze diep ingeademd kunnen worden en zich verzamelen in de diepere luchtwegen. Daardoor ontstaan luchtwegaandoeningen en hart- en vaatziekten waardoor mensen eerder kunnen overlijden.

Dioxine

In 2002 is door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) een onderzoek uitgevoerd naar het verbranden van snoeihout in de openlucht. Uit het onderzoek blijkt dat bij het verbranden van schoon en droog snoeihout de Europese emissiegrenswaarde van dioxine voor verbrandingsinstallaties wordt overschreden. Bij nat hout liep de overschrijding zelfs op tot een factor dertig.

Verder blijkt uit het onderzoek dat een geringe hoeveelheid huishoudelijk afval in het vuur een enorme verhoging van de dioxine-emissie veroorzaakt. Dioxines behoren tot de groep persistente organische polluenten (POP’s). POP’s zijn giftige, slecht afbreekbare stoffen die over grote afstand kunnen worden verspreid. Dioxines stapelen zich op in organismen. Bij mensen kan dit effecten hebben op het immuunsysteem, hormoonhuishouding, voortplanting en neurologische ontwikkeling.

Ozon (O3)

Bij het verbranden van resthout komen stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen vrij. Onder invloed van zonlicht reageren deze stoffen verder onder vorming van ozon. De concentraties van ozon zijn het hoogst in de zomer, en dan vooral aan het eind van de middag. Ozon kan leiden tot luchtwegklachten en longproblemen en heeft een schadelijk effect op gewassen en natuurlijke vegetatie.

Peroxyacetylnitraat (PAN)

Bij de fotochemische omzetting van stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen worden naast ozon ook PAN gevormd. Van PAN is bekend dat het in hogere concentraties soortgelijike effecten als ozon kan veroorzaken.

Koolmonoxide (CO)

Bij onvolledige verbranding ontstaat CO. CO kan de zuurstofvoorziening in het lichaam negatief beïnvloeden en daardoor bij hoge concentraties een risico vormen voor mensen met hart- en vaatziekten.

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

Na de verbranding resteren de asresten. Deze moeten worden verwijderd en worden afge-voerd, zodat de bodem niet met de daarin aanwezige stoffen kan worden verontreinigd. In het verleden werd daarop niet gecontroleerd en bleven asresten langere tijd liggen en konden deze verwaaien over danwel uitspoelen naar de bodem. Deze asresten bevatten diverse schadelijke stoffen, zelfs wanneer alleen onbehandeld hout is verbrand. Het gaat dan om PAK’s en zware metalen.

5. ALTERNATIEVEN

5.1 Inleiding

Een aantal activiteiten heeft het ontstaan van snoeihout tot gevolg. In de gemeente Roosendaal ontstaat het snoeihout bij het onderhoud aan particuliere tuinen en onderhoud aan het gemeentelijk groen, bij klein landschapsbeheer en bij de fruitteelt/boomkwekerij. Het snoeihout van particulieren valt niet onder het stookverbod. Er is immers geen sprake van een inrichting. Hetzelfde geldt voor het snoeihout afkomstig van het onderhoud aan het gemeentelijk groen. Voor wat betreft de fruitteelt en boomkwekerijen is de situatie zo dat op basis van de huidige beleidslijn (07-04-98) het snoeihout al ter alternatieve verwerking wordt aangeboden.

5.2 Algemeen

Snoeihout kan worden verwerkt tot strooisel dat gebruikt wordt voor bijvoorbeeld het ‘verstevigen’ van paden in parken, bossen en tuinen (1). Tot dusver bleef de vraag naar houtsnippers beperkt. Composteringsbedrijven kunnen snoeihout omzetten in een goede kwaliteit compost (2). Het gaat dan vooral om takhout vanwege de beluchtende werking. Massieve stammen worden niet geaccepteerd. Het versnipperen en composteren op het eigen terrein van de inrichting is een alternatief voor het in de singel terugbrengen van de houtsnippers (3). Het uitzakkende vocht moet dan worden afgevoerd naar een openbare riolering of naar een vloeistofdichte opslagruimte. Deze voorziening vergt nogal een investering. Bij het verbranden van snoeihout in een verbrandingsinstallatie (4) treedt minder uitstoot van schadelijke stoffen op. Ook zijn er rookgaszuiveringen aan het proces gekoppeld, waardoor de emissie nog sterker wordt verminderd. Verwerking in biomassacentrales is sterk in opkomst (5). De rijksoverheid heeft, voor de reductie van broeikasgassen in het kader van het verdrag van Kyoto, fors ingezet op deze methode. De biomassacentrale in Cuijk wil het snoeihout graag schoon ontvangen, dus zonder zwerfvuil en zand en niet chemisch vervuild. Het snoeihout moet tevens gechipt zijn. Opstoken in elektriciteitscentrales (6) lijkt een geschikt alternatief, omdat op die manier gebruik wordt gemaakt van de energie-inhoud van hout. Toch zitten hier haken en ogen aan. Bij voorvergassing van (snoei)hout (7), kunnen de gewonnen gassen worden ingezet in een kolencentrale. Men kan snoeihout ook gewoon laten liggen (8), maar dan treedt wel verrijking van de bodem op met voedingsstoffen. Dan komt er op termijn andere begroeiing. Takhout kan op een verantwoorde manier in het landschapselement worden achtergelaten (9), in de vorm van een takkenhoop of een houtril, waarbij de takken tot 1,5 m hoogte worden opgestapeld. De stapel zal naar verloop van tijd door vertering inzakken. Veel vogels, kleine zoogdieren en insecten gebruiken de hoop voor beschutting en overwintering. Het kan zijn dat de omvang van de erfbeplanting te groot is om in een takkenril onder te brengen.

5.3 Noord-Brabant

Het ontheffingenbeleid bij stoken van snoeihout is onderdeel van discussie geweest in de provinciale werkgroep Buitengebied en het Bestuurlijk Provinciaal Handhavingsoverleg Milieu (B-PHOM). Hieruit is een beleidskader geformuleerd waarbij de alternatieve verwerkingsmogelijkheden in beeld zijn gebracht evenals een indicatie van de kosten. Het provinciale beleidskader houdt een restrictief ontheffingenbeleid in waarbij alleen in uitzonderlijke gevallen een ontheffing wordt verleend van het verbod om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden.

Uitgangspunt dient te zijn dat eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden voorhanden zijn dan het verbranden van de afvalstoffen buiten inrichtingen. Hoogwaardiger verwerkingstechnieken zijn:

  • a.

    Het snoeiafval kan zodanig versnipperd worden dat het als structuurverbeteraar op de bodem kan worden toegepast op de plaats waar het is vrijgekomen. Omdat deze toepassing in de regel leidt tot versterkte en versnelde onkruidgroei, hetgeen conflicteert met extensief groenonderhoud, kan het versnipperde materiaalook naar de biomassacentrale in Cuijk wordengebracht.

  • b.

    Binnen de provincie Noord-Brabant zijn er voldoende (31) composteerinrichtingen waar het vrijkomende snoeiafval kan worden gecomposteerd. Het aanbieden van het snoeiafval kost circa 30 euro per ton.

  • c.

    In de biomassacentrale te Cuijk wordt houtig snoeimateriaal verwerkt tot brandstof. Als voorbewerking moet het snoeihout wel gechipt worden. Het inhuren van een chipmachine kost tussen de 30 en 40 euro per ton. Indien er meer dan 40 m3 houtchips wordt geproduceerd haalt Van Gansewinkel dit gratis op voor verbranding in de biomassacentrale Cuijk.

Andere alternatieven zoals genoemd in de vorige paragraaf, kunnen wellicht ook als hoogwaardiger alternatief worden aangemerkt, maar dat zal indien nodig eerst uit onderzoek moeten blijken. De Provincie Noord-Brabant (op ambtelijk niveau) heeft onderzoek verricht naar een Brabant-brede inzamelstructuur. Met een dergelijke inzamelstructuur wordt er een gegarandeerde afzetmogelijkheid gecreëerd tegen een redelijke prijs (o.a. een deel van de inzamelkosten zou door de Provincie gedragen kunnen worden). Naar aanleiding van dit onderzoek is er een subsidiemogelijkheid gecreëerd voor samenwerkende gemeenten met betrekking tot inzameling van snoeihout in het buitengebied. De gemeenten zijn hierover door de Provincie geïnformeerd. Verder is er ook een West-Brabants initiatief om een biomassacentrale op te richten. Indien er meer duidelijkheid is over dit initiatief kan een absoluut stookverbod worden overwogen.

5.4 Composteerinrichtingen

Van de 31 composteerinrichtingen in Noord-Brabant ligt er een drietal composteerinrichtingen en een overslagstation op redelijke afstand van de gemeente Roosendaal. Onder een redelijke afstand wordt een afstand verstaan waarbij een milieuhygiënische afweging tussen stoken en composteren nog zinvol wordt geacht. Voor al deze inrichtingen geldt dat het om bedrijven gaat die op grond van het zogenaamde 'Inrichtingen- en Vergunningenbesluit' onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Brabant vallen en een Wet milieubeheervergunning hebben.

Overzicht composteerinrichtingen nabij Roosendaal.

Naam inirchting

Straat

Plaats

Gemeente

1

Groencomposteerinrichting Zwartenberg-Oost

Zeedijk 59

Etten-Leur

Etten-Leur

2

Groencompostering Steenbergen BV

Zonnekreekseweg 2

Steenbergen

Steenbergen

3

Den Ouden Recycling West- Brabant

Rijksweg Noord 8

Zegge

Rucphen

4

Deponie de Kragge BV (overslag)

Moervaart 25

Bergen op Zoom

Bergen op Zoom

Ad. 1 Groencomposteerinrichting Zwartenberg-Oost

Deze composteerinrichting betreft een gemeentelijk inzameldepot waar ook derden snoeihout (waaronder massieve stammen) kunnen aanbieden. De afstand van deze inrichting tot de gemeentegrens van Roosendaal bedraagt minimaal ongeveer 20km en maximaal ongeveer 30km. De gemiddelde afstand wordt geschat op 25km. Het tarief bedraagt € 32 per ton (excl. BTW).

Ad. 2 Groencompostering Steenbergen BV

Composteerinrichting voor 18.500 ton groenafval. Er vindt nog geen levering aan biomassacentrales plaats. De afstand van deze inrichting tot de gemeentegrens van Roosendaal bedraagt minimaal ongeveer 15km en maximaal ongeveer 30km. De gemiddelde afstand wordt geschat op 22km. Het tarief bedraagt: € 30 per ton (excl. BTW) voor takken en stammen (tot 25cm). De broeken/wortels kosten € 65 ton (excl. BTW).

Ad. 3 Den Ouden Recycling West-Brabant

In de composteerinrichting wordt jaarlijks circa 130.000 ton snoeihout, stobben, bermgras, slootveegsel en tuindersafval verwerkt. Het grove snoeihout (waaronder ook massieve stammen) en stobben wordt eerst verkleind om vervolgens samen met het overige materiaal gecomposteerd te worden tot een goedgekeurde kwaliteit compost. Tevens wordt er apart snoeihout ingezameld wat wordt geshipt (verkleind). Dit wordt vervolgens geleverd aan biocentrales waar groene stroom mee opgewekt wordt. De gemeente maakt zelf gebruik van deze composteerinrichting door haar eigen groenafval daar aan te bieden. De afstand van deze inrichting tot de gemeentegrens van Roosendaal bedraagt minimaal ongeveer 2km en maximaal ongeveer 20km. De gemiddelde afstand wordt geschat op 12km. Het tarief bedraagt € 31,50 per ton (excl. BTW).

Ad. 4 Deponie de Kragge BV

Op locatie De Spinder te Tilburg bestaat de mogelijkheid tot het composteren van groenafval. Het te composteren materiaal wordt via Deponie de Kragge overgeslagen. Hierbij wordt een verschillend tarief gehanteerd voor snoeihout en boomstobben Het tarief voor snoeihout bedraagt € 46,50 per ton (excl. BTW/incl. milieubelasting), het tarief voor boomstobben bedraagt € 56,00 per ton (excl. BTW/incl. milieubelasting). Per weging wordt minimaal 500kg in rekening gebracht. De afstand van deze inrichting tot de gemeentegrens van Roosendaal bedraagt minimaal ongeveer 3km en maximaal ongeveer 17km. De gemiddelde afstand wordt geschat op 13km.

6. SAMENHANG ANDER GEMEENTELIJK BELEID

6.1 Inleiding

Het ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden hangt samen met de volgende andere gemeentelijke beleidsvelden: het handhavingsbeleid, het groen- en landschapsbeleid en het energiebeleid (het onderzoeken van de mogelijkheden van biomassa-energiewinning).

6.2 Handhavingsbeleid

De gemeente heeft in april 2004 de beleidsnota handhaving: “Programmatisch handhaven, dé manier van werken in Roosendaal” vastgesteld. In het kader van het vaststellen van het handhavingsprogramma 2005 is vervolgens besloten tot het vaststellen van een afwegingskader voor het stellen van prioriteiten. Dit afwegingskader heeft ertoe geleid dat inmiddels prioriteiten zijn gesteld voor de handhaving van milieuwetgeving en handhaving bouwen en wonen (inclusief brandveiligheid). Voor overige handhavingstaken, waaronder de handhaving van (toekomstige) stookontheffingen worden nog prioriteiten gesteld. Op basis hiervan zal de handhaving van stookontheffingen zijn plaats krijgen. De verwachting is echter dat deze handhaving geen hoge prioriteit zal krijgen temeer omdat er op dit moment geen acuut lokaal probleem lijkt te zijn met het mee verbranden van andere afvalstoffen.

6.3 Overige beleidsvelden

Groen- en landschapsbeleid

Uitwerking van het gemeentelijke groenbeleid- en landschapsbeleid is het stimuleren van landschapsbeheerders en vrijwilligers om nieuwe landschapselementen aan te leggen en bestaande en nieuwe landschapselementen te onderhouden. Landschapselementen zijn onder meer knotwilgen, houtwallen en houtsingels. De gemeente wil door middel van klein landschapsbeheer een extra kwaliteitsimpuls geven aan het woon- en leefklimaat. Eén en ander ligt vast in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat samen met de gemeente Bergen op Zoom is opgesteld. Verdere uitwerking vindt zijn beslag in het project agrarisch landschapsbeheer Brabantse Delta, dat in het kader van de gebiedscommissie Brabantse Delta wordt ontwikkeld.

Energiebeleid

In de gemeente Roosendaal wordt samen met andere gemeenten in de regio onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de toepassing van biomassa-energiewinning. Ook de Saver is inmiddels bij het onderzoek betrokken. Op dit moment bevindt het onderzoek zich nog in de inventarisatiefase. Hieruit kan al wel voorzichtig geconcludeerd worden dat er kansen liggen voor toepassing van deze alternatieve aanwending.

7. LOKAAL AFWEGINGSKADER EN BELEIDSLIJN

7.1 Inleiding

Omdat de nieuwe regels al sinds 23 mei 2003 van kracht zijn, is al een aantal vraagstukken over het stoken opgehelderd en zijn er diverse beleidskaders op lokaal en regionaal niveau opgesteld. Een belangrijke vraag is echter onbeantwoord gebleven. Dat is de vraag hoever je als gemeente kunt of moet gaan betreffende het centrale uitgangspunt namelijk dat altijd eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden zijn. Wanneer is een alternatief daadwerkelijk hoogwaardiger en hoe bepaal je dat? In dit hoofdstuk staan deze vraag en het antwoord daarop centraal.

7.2 Wettelijk kader en beleidskader

Op basis van artikel 10.63 van de Wm kunnen burgemeester en wethouders slechts indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het verbod om buiten inrichtingen afvalstoffen te verbranden. Dit moet zo worden uitgelegd dat gemeenten alleen een ontheffing verlenen voor het verbranden van snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen. Voorts stellen de Wm en het Landelijk Afvalbeheersplan dat, indien er een milieuvriendelijkere methode bestaat om het snoeiafval te verwerken, er géén ontheffing van het stookverbod mag worden verstrekt. Dat geldt dus ook voor het snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen.

De minister van VROM maar ook de VNG adviseert een terughoudend ontheffingenbeleid aan gemeenten. Vreugdevuren en ziektebestrijding hebben nooit ter discussie gestaan. Bij de kamerbehandeling van het wetsvoorstel heeft de Tweede Kamer uitgebreid met de minister gediscussieerd over de vraag welke afvalstoffen onder de ontheffingsbevoegdheid komen te vallen. De minister sprak in het algemeen over hout dat je van bomen of struiken afhaalt om het natuurlijke proces om welke reden dan ook te bevorderen (riet zou er ook onder kunnen vallen).

Het is aan het bevoegd gezag om zelf invulling te geven aan het ontheffingenbeleid. Met andere woorden, ook al is er in nieuwe wetgeving de mogelijkheid om een ontheffing te verlenen, dit betekent niet dat een gemeente dat dan ook verplicht wordt om dit te doen. Gemeenten kunnen ook in de nieuwe wetgeving - net als nu - een absoluut stookverbod hanteren. Het verdient de aanbeveling om een absoluut stookverbod in een beleidsnota of milieubeleidsplan vast te leggen.

Inmiddels is gebleken dat bij sommige gemeenten die verbranden in de open lucht nauwelijks toestaan, het beleid na enige tijd wordt heroverwogen omdat er onvoldoende maatschappelijk draagvlak blijkt te zijn. Het restrictieve beleid zorgt dan voor veel onrust. Hoewel ook de Provincie Noord-Brabant een restrictief beleidskader heeft geformuleerd (paragraaf 5.3), is men nu op ambtelijk niveau op zoek gegaan naar oplossingen voor een meer werkbare situatie. Deze oplossing is daarbij onder meer gebaseerd op het verkrijgen van draagvlak door bijvoorbeeld het opzetten van een inzamelstructuur.

7.3 Lokale uitgangspunten

Gemeenten hebben met de nieuwe regels enige beleidsvrijheid gekregen. Er zijn gemeenten die het verbranden in de open lucht nauwelijks toestaan en er zijn gemeenten die wat ruimhartiger omgaan met het verlenen van ontheffingen. De afweging per gemeente is verschillend omdat een en ander afhankelijk is van de ligging van de gemeente en de aard van de activiteiten, beschikbare alternatieven voor het verwerken van afvalstoffen en de politieke voorkeur van het gemeentebestuur.

Al deze zaken zijn in de voorgaande hoofdstukken behandeld en dragen in belangrijke mate bij aan de vorming van de lokale uitgangspunten. Samengevat komen de lokale uitgangspunten neer op het volgende:

In de gemeente Roosendaal:

  • -

    concentreert de problematiek rondom het stookverbod zich vooral op het snoeihout afkomstig van klein landschapsbeheer;

  • -

    wordt klein landschapsbeheer gestimuleerd. Het verlenen van een ontheffing op het stookverbod heeft daarmee een landschappelijk argument. Het is vanuit landschappelijk oogpunt van belang om het onderhoud aan deze beplanting niet te frustreren;

  • -

    moet een heroverweging plaatsvinden met betrekking tot de fruitteelt/boomkwekerijen omdat het daar vrijgekomen resthout op basis van de huidige jurisprudentie niet meer gezien wordt als bedrijfsafval;

  • -

    zijn er geen noemenswaardige lokale problemen rondom het stoken zelf of de handhaving daarvan bekend die een restrictief beleid zouden rechtvaardigen (illegale brandhaarden en/of het meestoken van andere afvalstoffen dan resthout);

  • -

    is een aantal alternatieven beschikbaar (takkenril al dan niet in combinatie met composteren) en er is een aantal alternatieven in ontwikkeling (biomassa op regionale en provinciale schaal). Van de beschikbare alternatieven kan gesteld worden dat deze in bepaalde gevallen als hoogwaardiger kunnen worden gezien (bijvoorbeeld als de afstand tot de composteerinrichting klein is);

  • -

    Het Brabants Landschap stelt in een eerdere publicatie volledig achter het feit te staan dat gemeenten regels stellen die het zomaar even snel opstoken van takhout lastig maakt. In sommige gevallen, stelt het Brabants Landschap, zal het verbranden van takhout de enige manier blijven om er op een verantwoorde manier vanaf te komen. Wel moet altijd eerst gekeken worden naar een milieuvriendelijk alternatief.

7.4 Milieuhygiënische afweging

Op basis van het wettelijke kader moet het uitgangspunt zijn dat de gemeente bij het verlenen van een ontheffing in de eerste plaats uitgaat van een milieuhygiënische afweging van alle belangen. Het is echter onmogelijk om, zeker per individueel geval, de milieubelasting van het stoken van snoeihout te vergelijken met de milieubelasting van bijvoorbeeld composteren. Een dergelijke vergelijking kan ook niet worden gemaakt omdat het daarbij om verschillende grootheden gaat. Daarnaast is vooral de milieubelasting van het stoken in de open lucht afhankelijk van de condities waaronder dit plaatsvindt. In het meest gunstige geval ofwel bij het gecontroleerd stoken is er geen grotere milieubelasting dan bij de alternatieve verwerkingsmethoden. Door het verbinden van voorschriften aan de ontheffing, kan de milieubelasting van het verbranden in de open lucht worden beperkt. Een aanvaardbaar niveau (het niveau waarbij de milieukwaliteitsnormen voor lucht, bodem en water niet worden overschreden) zal desondanks niet haalbaar zijn.

Doordat de milieubelasting van het stoken niet vergelijkbaar is met de milieubelasting van de alternatieve verwerkingsmethoden lijkt een milieuhygiënische afweging onmogelijk. Het is echter wel mogelijk om op basis van de voorhanden zijnde alternatieven richting te geven aan het stookbeleid. Er kunnen twee alternatieven worden genoemd die op dit moment ook daadwerkelijk als hoogwaardiger alternatief voor verbranden kunnen worden gezien. Deze alternatieven zijn de takkenril en het composteren of een combinatie daarvan. Deze alternatieven zijn nader onder de loep genomen.

Takkenril

Het onderbrengen in een takkenril van (een deel van) het vrijkomende snoeihout van klein landschapsbeheer kan een goed alternatief zijn. De omvang van de erfbeplanting kan er echter toe kan leiden dat de hoeveelheid snoeihout in de loop van de jaren te veel is om in een takkenril onder te kunnen brengen. In dat geval kan de combinatie met het composteren uitkomst bieden.

Composteren

In het geval van het composteren speelt de milieubelasting van het transport en de nabewerking een rol in de afweging. De milieubelasting daarvan is niet gelijk te stellen aan de milieubelasting als gevolg van het verbranden van het afvalhout, omdat daarbij sprake is van verschillende grootheden. Echter dat aan de afvoer en de eventuele nabewerking ook nadelige gevolgen voor het milieu zijn verbonden is onmiskenbaar. Het probleem van het composteren is de negatieve energiebalans door de extra inspanningen van inzamelen, versnipperen en transport van het materiaal. In de praktijk komt het erop neer dat eerst naar de transportafstand wordt gekeken. Vervolgens kunnen specifieke acceptatievoorwaarden van de ontvanger die een extra bewerking vergen (voorbewerking of uitsorteren) bij het afwegingsproces worden betrokken. In de directe omgeving van Roosendaal is een drietal composteerinrichtingen en een overslagstation in bedrijf (zie ook paragraaf 5.4). Omdat er diverse alternatieven voorhanden zijn, mag worden aangenomen dat het in bepaalde gevallen mogelijk is om binnen een redelijk af te leggen afstand het snoeihout aan te kunnen bieden. Het is echter onmogelijk om deze gevallen vooraf te bepalen en daarvoor een uitzondering te maken. Het ligt ook niet voor de hand deze gevallen te onderscheppen door in het stookseizoen per individueel geval een afweging te maken. Dit is overigens niet in overeenstemming met het huidige uitgangspunt dat administratieve lasten en bestuurslasten beperkt moeten worden. Bovendien lijken zich andere oplossingen zoals biomassa aan te dienen. Belangrijk daarbij is dat er een alternatief wordt geboden waarbij de overheid de ontdoener tegemoet komt door bijvoorbeeld een inzamelstructuur te bieden.

Biomassa

De dichtstbijzijnde biomassacentrale is gelegen in Cuijk. Gelet op de (gemiddelde) transportafstand van Roosendaal naar Cuijk ligt het niet voor de hand dit alternatief, zoals genoemd in het Provinciale beleidskader, op dit moment serieus in overweging te nemen. Dit wil niet zeggen dat biomassa als alternatief wordt uitgesloten. De gemeente heeft immers in het kader van haar energiebeleid een onderzoek naar biomassa-energiewinning ingesteld. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal de gemeente biomassa als alternatieve verwerkingsmethode voor stoken in heroverweging nemen. Ook de provinciale ontwikkeling hieromtrent zal daarbij worden betrokken.

7.5 Beleidslijn

Voordat tot een beleidslijn kan worden gekomen is het noodzakelijk eerst de in paragraaf 7.3 genoemde heroverweging te maken voor de fruittelers en boomkwekers. De gemeente Roosendaal kent naar schatting 10 fruitteeltbedrijven en 16 boomkwekerijen (het precieze aantal is vooralsnog niet relevant en bovendien lastig te achterhalen omdat deze bedrijven onder diverse noemers kunnen voorkomen in het bedrijvenbestand van de RMD).

Het is gebruikelijk dat fruittelers binnen 10 jaar hun oude fruitbomen rooien en weer nieuwe bomen planten. De gerooide bomen worden op grote stapels geschoven en in brand gestoken. Fruitbomen worden gemiddeld twee maal per jaar gesnoeid. Het snoeihout wordt meestal verklepeld en blijft vervolgens liggen in de boomgaard. De overgebleven bomen in de boomkwekerij worden uiteindelijk gerooid en verbrand. In Roosendaal is het verbranden van snoeihout afkomstig van de fruittelers en boomkwekers op basis van het huidige beleid niet toegestaan (ziek hout uitgezonderd).

Omdat mag worden aangenomen dat de fruittelers en de boomkwekers de weg naar de alternatieve verwerkingsmethoden al hebben gevonden, ligt het niet voor de hand de bestaande beleidslijn op dit onderdeel te verlaten. Er zijn ook geen andere zaken (zoals handhaving of rechtsongelijkheid) die een verdere heroverweging noodzakelijk maken.

De beleidslijn kan nu als volgt worden beschreven:

Op basis van de nu voorhanden zijnde alternatieve verwerkingsmethoden rondom Roosendaal, kan geen algemeen stookverbod worden afgekondigd. Het is daarnaast niet reëel om per individueel geval een milieuhygiënische afweging te maken. De gemeente Roosendaal hanteert een terughoudend ontheffingenbeleid en verleent ontheffing voor snoeihout afkomstig van het onderhoud van waardevolle cultuurlandschappen en in geval van ziekten. Door de begrippen snoeihout en waardevol cultuurlandschap goed te definiëren wordt er op een juiste wijze invulling gegeven aan het wettelijke kader. Het is tenslotte van belang om de juiste voorwaarden te verbinden aan de ontheffingen waarbij vooral aandacht uitgaat naar de milieuhygiënische aspecten. Ten opzichte van de huidige situatie kan de milieubelasting van het stoken wellicht worden teruggedrongen door het verbinden van extra voorschriften aan de ontheffing*. Het woord wellicht wordt hier gebruikt omdat de situatie in Roosendaal niet uitgaat van een probleem op dit gebied maar het ook niet uitsluit. Het belangrijkste voorschrift daarbij zal zijn dat het verboden is om bij het verbranden van snoeihout alle mogelijke andere afvalstoffen mee te verbranden. Hiertoe behoren ook bladafval en dikke stobben en stronken (>25 cm). Deze zorgen namelijk voor onvolledige verbranding en te veel rookvorming.

*Een ontheffing is alleen mogelijk wanneer het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen ontheffing verzet. In het kader van dit criterium mogen alle milieubelangen, naast een doelmatig beheer van afvalstoffen dus ook bijvoorbeeld de effecten op lucht, water en bodem, in beschouwing worden genomen en mogen ter voorkoming of ter beperking van deze effecten voorschriften aan de ontheffing verbonden worden.

8. BELEIDSREGELS

8.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken is toegewerkt naar een gemeentelijke beleidslijn. Op basis van deze beleidslijn zijn de beleidsregels opgesteld die samen het nieuwe gemeentelijk stookbeleid vormen. Het nieuwe gemeentelijk stookbeleid wijkt niet af van het huidige beleid zoals beschreven in paragraaf 2.2. Er zal echter op korte termijn meer duidelijkheid komen over de eerder genoemde hoogwaardiger alternatieven voor het stoken (biomassa op regionale dan wel provinciale schaal met bijbehorende inzamelstructuur). Op basis van deze ontwikkelingen zal het nieuwe stookbeleid worden herzien. Het nieuwe gemeentelijk stookbeleid geeft op dit moment al wel aanleiding om aanpassingen te doen ten aanzien van de procedure die doorlopen moet worden en de voorschriften die verbonden worden aan een ontheffing. Hierover meer in hoofdstuk 9.

De benodigde aanpassingen in de procedure betekenen dat het nieuwe stookbeleid niet eerder dan op 01-01-2006 in werking kan treden. Omdat het nieuwe beleid, gebaseerd op de nieuwe wettelijke grondslag, nog niet geldt voor 2005, zou er in die periode dus eigenlijk niet mogen worden gestookt. De gemeente verleent voor deze periode immers nog geen ontheffing van het verbod op het verbranden van afvalstoffen uit de Wet milieubeheer. Er bestaan echter geen bezwaren om de bestaande situatie, tot einde 2005 te continueren en de stookontheffingen uitsluitend op grond van de Apv te verlenen. Vanuit juridisch oogpunt zouden de voorschriften die tot op heden aan de Apv ontheffing worden verbonden en die een milieuhygiënisch karakter hebben, moeten worden uitgesloten. Echter omdat deze voorschriften juist een centrale rol spelen in de problematiek rondom het stoken, is besloten deze situatie nog voor één maand (november 2005) te laten voortbestaan. Deze constructie houdt overigens in dat er sprake is van een gedoogsituatie op grond van de Wet milieubeheer.

8.2 Ontheffingen

Het nieuwe beleid wijkt niet af van het huidige beleid en dat betekent dat in twee situaties ontheffing wordt verleend: in geval van klein landschapsbeheer en in geval van ziekte. Het snoeihout moet zijn vrijgekomen buiten het terrein dat behoort tot de inrichting.

Stookseizoen

Beleidsregel 1.

De gemeente Roosendaal geeft een ontheffing af in de maanden maart en november.

Klein landschapsbeheer

Beleidsregel 2.

De gemeente Roosendaal geeft een ontheffing af voor snoeihout afkomstig van klein landschapsbeheer in het buitengebied van de gemeente.

Ontheffing in geval van ziekte

Een ontheffing wordt verleend voor het verbranden van snoeihout afkomstig van een hout-singel of boomgaard, indien door de agrariër/fruitteler/boomkweker kan worden aangetoond dat vanwege de daarin aanwezige ziekteverschijnselen en het gevaar van verspreiding ervan het vernietigen van het aangetaste hout danwel de aangetaste planten noodzakelijk is. Een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektenkundige Dienst is als bewijs daarvoor nodig.

Op basis van de Plantenziektenwet is de Plantenziektenkundige Dienst belast met de opsporing en bestrijding van schadelijke organismen, zoals onkruiden, insecten, bacteriën, schimmels en virussen. De Plantenziektenwet geeft de basis voor de wettelijke maatregelen ter bestrijding van de ziekten en plagen in planten. In diverse Algemene maatregelen van Bestuur kunnen deze maatregelen zijn toegesneden op een specifieke situatie.

Een voorbeeld van een dergelijke AMvB betreft het Besluit bestrijding bacterievuur 1983. In artikel 8 van dit Besluit is specifiek voorgeschreven dat de Directeur van de Plantenziekten-kundige Dienst een gebruiksgerechtigde van een terrein kan aanzeggen dat binnen de daar-bij aangegeven termijn maatregelen worden getroffen aangaande de in de aanzegging aan-gewezen planten. Deze maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het geheel of ge-deeltelijk verwijderen en vernietigen van de aangewezen planten.

Middels voorschriften kan aan de aanzegging worden verbonden op welke wijze gevolg moet worden gegeven aan de opgelegde maatregelen. Uitgangspunt daarbij is dat fyto/sanitair veilig wordt verwijderd. Aan dit uitgangspunt kan op verschillende manieren worden voldaan. Het verbranden van planten is een goedkope methode, die het risico op verdere verspreiding daadwerkelijk reduceert en daarom de voorkeur heeft. In het geval van het afvoeren en storten van planten is sprake van een restrisico wanneer het weghalen niet zorgvuldig genoeg gebeurd of wanneer de stortplaats onvoldoende wordt afgedekt. De Plantenziekten-kundige Dienst ziet er op toe dat het verwijderen fyto/sanitair veilig gebeurd.

Ter beperking van de risico’s ligt het voor de hand dat op basis van een schriftelijke aanzegging van de Directeur van de Plantenziektekundige Dienst waarin sprake is van het geheel of gedeeltelijk verwijderen en vernietigen van de aangewezen planten een ontheffing van het verbod om afval te mogen verbranden, kan worden verkregen. De schriftelijke aanzegging dient met het verzoek om ontheffing per omgaande aan het bevoegd gezag te worden aangeboden.

In het geval van een schriftelijke aanzegging zoals hier wordt bedoeld is de verplicht voor-geschreven procedure praktisch gezien niet toe te passen. Immers haast is geboden om verdere besmetting tegen te gaan. Daarnaast is het besmettingsgevaar aanzienlijk. Op grond van artikel 20.5 van de Wet milieubeheer wordt de gevraagde ontheffing per omgaande afgegeven.

Beleidsregel 3.

De gemeente Roosendaal geeft per omgaande een ontheffing af voor het verbranden van snoeihout waarvoor de Plantenziektekundige Dienst een aanzegging heeft afgegeven in het kader van de Plantenziektenwet of daarvan afgeleide AmvB’s.

Ontheffing fruitteeltbedrijven/boomkwekerijen

Voor fruittelers en boomkwekers geldt niet alleen het gestelde onder beleidsregel 2. Met name appelbomen en onderstammen van appelbomen kunnen aangetast zijn met zogeheten kankersporen. Deze sporen verspreiden zich gemakkelijk en kunnen zich zelfs via versnipperd besmet hout over de boomgaard verspreiden.

In deze situaties wordt door de Plantenziektenkundige Dienst geen aanzegging afgegeven, zodat het gestelde onder beleidsregel 2 niet van toepassing is. De kankersporen kunnen alleen uit de bomen worden weggesneden en weggefreesd. Het risico van de verspreiding van deze sporen wordt echter in het geval van het versnipperen van aangetast appelhout zodanig groot geacht dat ook in deze situatie een ontheffing op zijn plaats is. Bovengenoemde kankersporen komen in de fruitteelt veel voor en zijn niet preventief te bestrijden. In het meest ernstige geval zal het rooien van een (deel van de) appelboomgaard moeten volgen.

Ook zal een ontheffing van het verbod om afvalstoffen te mogen verbranden worden verleend. Ondanks het feit dat het voor ziek snoeihout waarin zich kankersporen bevinden niet noodzakelijk is om per omgaande een ontheffing te verlenen, wordt het niet zinvol geacht hiervoor een andere termijn te stellen (het opstoken van dit ziek resthout komt op basis van de huidige gegevens niet voor in Roosendaal).

Beleidsregel 4 .

De gemeente Roosendaal geeft aan fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen per omgaande een ontheffing af voor het verbranden van ziek snoeihout.

8.3 Afvalstoffen verbranden door particulieren

Het is zowel particulieren als ook bedrijven verboden om buiten een inrichting afvalstoffen te verbranden. De Wet milieubeheer maakt daarin geen onderscheid. Er zijn voor de huis-houdens voldoende mogelijkheden om hun afvalstoffen aan de daarvoor aangewezen inzamelaars aan te bieden. Daarvoor biedt de gemeente zowel haal- als ook breng-mogelijkheden.

Het is daarnaast voorstelbaar dat het ter voorkoming van overlast naar omwonenden gewenst kan zijn om het verbranden van afvalstoffen door particulieren te verbieden. Particulieren wonen immers vaak in de kernen waar eerder sprake zal zijn van overlast als gevolg van het verbranden van afvalstoffen.

Aan particulieren of niet-inrichtingen wordt dan ook geen ontheffing om afvalstoffen te verbranden verleend. Dit is in overeenstemming met het beleid zoals dat ook op basis van artikel 5.5.1 van de Apv in het verleden van toepassing was. Op deze situaties is het verbod van artikel 10.2 van de Wm dus van toepassing.

Particulieren mogen op basis van de bepalingen van de Apv wel over gaan tot het branden van kaarsen en fakkels en sfeervuren, zoals terrashaarden en vuurkorven. Ook vuren voor koken, bakken en braden vallen niet onder het nieuwe regime van de Wet milieubeheer.

In het geval van het stoken van hout in vuurkorven en terrashaarden is het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing omdat er van uit wordt gegaan dat daarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van houtblokken en briketten, die kant-en-klaar kunnen worden gekocht. Deze worden dan niet gezien als afvalstoffen, zoals bedoelt in artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

Op basis van artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening kan tegen het branden in vuurkorven en terrashaarden wel worden opgetreden, indien dit in het kader van de be-scherming van de openbare orde en veiligheid nodig is.

Beleidsregel 5.

De gemeente Roosendaal verleent geen ontheffing aan particulieren en niet-inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, voor het verbranden van afvalstoffen afkomstig uit de bebouwde kom van de gemeente Roosendaal.

8.4 Paasvuren/kerstboomverbranding

Het branden van een paasvuur is in de gemeente Roosendaal geen traditie. Hetzelfde geldt voor het verbranden van kerstbomen zoals dat elders in Nederland wordt gedaan. In de gemeente Roosendaal worden de kerstbomen sinds 2004 door de burgers zelf op 1 inzameldag naar 14 verschillende brengpunten binnen de gemeente gebracht. Daarna worden de kerstbomen versnipperd.

Het past dan ook niet om voor het branden van paasvuren en het verbranden van kerstbomen door middel van een ontheffing toestemming te geven en een uitzondering te maken op het verbod om afvalstoffen te verbranden. Dat van een afvalstof sprake is blijkt wel uit het feit dat het materiaal betreft waarvan men zich wil ontdoen. Een ontheffing wordt niet verleend.

Beleidsregel 6.

De gemeente Roosendaal verleent geen ontheffing voor het branden van een paasvuur of voor het verbranden van kerstbomen.

8.5 Kampvuren

Kampvuren worden gezien als sfeervuren. Een ontheffing zoals bedoeld in artikel 10.63 van de Wet milieubeheer is dan ook niet vereist. Op het branden van dergelijke vuren blijft artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening van toepassing. In het kader van de openbare orde en veiligheid kan handhavend worden opgetreden in het geval zich onveilige situaties voordoen. Het branden van andere afvalstoffen dan houtafval blijft ook in het geval van een kampvuur verboden. Indien dus bij een controle blijkt dat deze afvalstoffen worden mee verbrand dan wordt alsnog een proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en de ontheffing op basis van artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening.

8.6 Loof, de restanten stro en de strostoppels

Het loof, de restanten stro en de strostoppels worden ondergeploegd of ondergewerkt bij het zaai- of winterklaar maken van het land. Het stro zelf is nog van waarde en wordt daarom in de vorm van stropakken van de landerijen afgevoerd. Het uitgangspunt van de gemeente is dan ook dat het verbranden van loof, stro en strostoppels buiten een inrichting niet nodig is.

Voor het verbranden van loof, stro en strostoppels (voornamelijk aardappelloof en bonenstro) ter bestrijding van ziekten en bacteriën die daarin aanwezig kunnen zijn, is naar de mening van de Plantenziektenkundige Dienst geen noodzaak. Er bestaan goede voor de agrariër deels lucratieve alternatieven.

Het branden ter bestrijding van onkruid en het branden van aardappelloof met de bedoeling om de plant te laten afsterven zoals dat in de biologische landbouw wordt toegepast, wordt niet gezien als het verbranden van afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. Een ontheffing van het college is daarvoor niet vereist.

Beleidsregel 7.

De gemeente Roosendaal verleent geen ontheffing voor het verbranden van stro, stro-stoppels en loofresten.

8.7 Genetisch gemodificeerd plantmateriaal

Een uitzondering op het verbod om afvalstoffen te verbranden kan van toepassing zijn op proefboerderijen. Deze zijn ter voorkoming van de verspreiding van genetisch gemodificeerd plantmateriaal, wettelijk danwel op basis van de aan hen verleende vergunningen verplicht om genetisch gemodificeerd plantmateriaal, in het afvalstadium te vernietigen ter plaatse van het bedrijf. In deze specifieke situatie is het voorstel om de specifieke wettelijke regeling danwel de inhoud van de verleende vergunning bepalend te laten zijn. In deze situaties wordt een ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen verleend.

Uiteraard moet een dergelijk verzoek om ontheffing worden onderbouwd met een afschrift van de wettelijke regeling of de vergunning.

Beleidsregel 8.

De gemeente Roosendaal verleent een ontheffing voor het verbranden van genetisch gemodificeerd plantmateriaal indien dit op basis van een wettelijke regeling danwel een verleende vergunning is vereist.

8.8 Verbranden van overige afvalstoffen

In beginsel wordt er geen toestemming voor het verbranden van afvalstoffen verleend. Immers deze toestemming was ook niet aan de orde toen uitsluitend in artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke Verordening het branden van een open vuur was opgenomen.

Een ieder die vanwege bijzondere omstandigheden denkt echter geen ander alternatief te hebben dan het verbranden van het vrijkomende afval kan een verzoek om ontheffing aan het college van burgemeester en wethouders voorleggen. Ieder verzoek wordt in eerste instantie getoetst aan de uitgangspunten van deze notitie. Het verzoek moet worden onder-bouwd door aan te geven waaruit de bijzondere en specifieke omstandigheden bestaan. Deze omstandigheden moeten dusdanig zwaarwegend zijn dat na toetsing aan het belang van de bescherming van het milieu tot een ontheffing wordt besloten.

9. OVERIGE BEPALINGEN

9.1 Inleiding

Op grond van de huidige Apv hebben de voorwaarden die aan een ontheffing verbonden worden uitsluitend betrekking op de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de woon- en leefomgeving en de bescherming van de flora en de fauna. Milieuhygiënische aspecten dienen (vanaf 23 mei 2003) separaat en op grond van de Wet milieubeheer te worden geregeld. Beide ontheffingen kennen een eigen voorschriftenpakket maar er kan worden volstaan met het nemen van één besluit. Dit gebeurt in de praktijk echter nog niet. Hiervoor moet de huidige mandaatregeling worden aangepast. De vraag die daarbij voorligt, is hoe de gemeente het nemen van dit besluit in de praktijk het beste kan organiseren. Het zwaartepunt van de ontheffing ligt op de milieuhygiënische aspecten. Daarnaast heeft de RMD de directe toegang tot de gegevens over de inrichtingen en de grenzen daarvan. Deze informatie is van belang om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van het verbranden van afvalstoffen buiten het terrein van de inrichting. De conclusie is dat het mandaat aan de brandweer voor het verlenen van de Apv- ontheffing wordt ingetrokken en dat het voorbereiden en het nemen van het besluit (Apv- en Wm- ontheffing) door het college aan de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD) wordt gemandateerd. Deze zienswijze wordt ook door de brandweer onderschreven. De commandant van de brandweer blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de definitieve toestemming voor het branden.

9.2 Stookseizoen

Uit de evaluatie (paragraaf 2.2) is gebleken dat de aanvragen voor ontheffing zich vrijwel altijd voordoen binnen “het stookseizoen” in de maanden maart en november. Buiten deze periode kan het voorkomen dat een ontheffing wordt aangevraagd voor het opstoken van ziek hout. Er zijn geen redenen gevonden om aanpassingen te doen aan het stookseizoen. De maanden maart en november blijven dus aangewezen als stookseizoen. De uitzondering voor ziek hout, waarvoor buiten het stookseizoen ontheffing kan worden aangevraagd, blijft bestaan.

9.3 Verzoek om ontheffing

Voor het verzoek om ontheffing dient tijdens kantoortijden een aanvraagformulier te worden opgevraagd bij de RMD tel: 0165-582000. Het aanvraagformulier moet vervolgens per fax/post toegezonden. Na retournering van het aanvraagformulier en toetsing aan het gemeentelijke stookbeleid, wordt het besluit, inhoudende een ontheffing of een afwijzing van de ontheffing, met bijbehorende voorschriften toegezonden aan de aanvrager. De behandeling van een aanvraag tot ontheffing bedraagt maximaal twee weken.

Voor de definitieve toestemming voor het stoken moet altijd de commandant van de brandweer worden geraadpleegd. Hiervoor kan men contact opnemen met de brandweer Bergen op Zoom en Roosendaal, post Roosendaal, telefoon: 0165-581500.

Een verzoek om ontheffing kan worden ingediend in de maanden maart en november, voor maandag tot en met vrijdag, niet zijnde wettelijk erkende christelijke feestdagen, van 8.00 uur – 17.00 uur. Buiten deze periode kan alleen een ontheffing worden verleend voor het opstoken van ziek hout. In geval van ziek hout is tevens een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektenkundige Dienst als bewijs daarvoor nodig (met uitzondering van ziek hout dat afkomstig is van fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen). De ontheffing is geldig voor 1 dag. In geval er sprake is van een verhoging van het risico door droogte en de verwachting is dat fase rood zal worden afgekondigd, kan alleen ontheffing worden verleend op de dag dat de aanvraag wordt gedaan. In geval van fase rood, waarbij ook de uitkijktorens zijn bemand, worden ook de bevelvoerders van dienst en via hun de torenwachten op de hoogte gesteld. Fase rood betekent tevens dat er niet mag worden gestookt tenzij sprake is van ziek hout dat niet vervoerd mag worden. Wanneer er een groot brandrisico bestaat is sprake van fase rood, waarbij een volledig stookverbod wordt afgekondigd. Hiervan wordt melding gedaan in de media.

Van de ontheffing gaat een fax/kopie naar de politie en de brandweer. De commandant van de brandweer neemt op deze wijze kennis van het verzoek en verleent vervolgens mondeling toestemming om open vuur aan te leggen op het moment dat de aanvrager daarover telefonisch contact opneemt.

9.4 De ontheffing

Op basis van de beleidsregels zijn er drie soorten ontheffingen te onderscheiden: de ontheffing voor snoeihout afkomstig van klein landschapsbeheer (beleidsregel 2), de ontheffing voor fruitteelt/boomkwekerijen waarbij een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektenkundige Dienst is afgegeven (beleidsregel 3) en de ontheffing voor fruitteelt/boomkwekerijen in het geval van ziek snoeihout (beleidsregel 4). De ontheffingen worden gegeven in de vorm van een brief waarin naast de voorschriften onder meer de overwegingen zijn opgenomen.

Een deel van de ontheffing heeft een standaard karakter en is als volgt opgebouwd:

Aanhef

Op xx-xx-xx ontvingen wij uw verzoek om ontheffing van het verbod om afvalstoffen te verbranden. Het betreft een ontheffing op basis van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer voor het verbranden van afvalstoffenbuiten inrichtingen .

artikel 2  Overwegingen in geval van beleidsregel 2

Overwogen is dat de ontheffing het verbranden van snoeihout afkomstig van klein landschapsbeheer van een agrarisch bedrijf/woonerf in het buitengebied betreft.

Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op 6 december 2005 vastgestelde notitie “Ontheffingenbeleid verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen” worden gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen.

Overwegingen in geval van beleidsregel 3

Overwogen is dat de ontheffing het verbanden van snoeihout afkomstig van (bijv. meidoorns) betreft waarin door de Plantenziektenkundige Dienst (bijv. bacterievuur) is aangetroffen. De Plantenziektenkundige Dienst heeft dit aan u bevestigd middels een aanzegging. Het verbranden dient om sporen van (bijv. bacterievuur) definitief en ter plaatse te vernietigen. Overwogen is dat door het verbranden van bovengenoemd snoeihout ter plaatse van het bedrijf het risico op verspreiding van (bijv. bacterievuur) wordt geminimaliseerd.

Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op 6 december 2005 vastgestelde notitie “Ontheffingenbeleid verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen” worden gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom beslotenom met onmiddellijke ingang de gevraagde ontheffing te verlenen.

Overwegingen in geval van beleidsregel 4

Overwogen is dat de ontheffing het verbanden van snoeihout afkomstig van een fruitteeltbedrijf betreft. Het verbranden dient om ondermeer (bijv. kankersporen) definitief en ter plaatse te vernietigen. Overwogen is dat door het verbranden van snoeihout ter plaatse van het bedrijf het risico op verspreiding van deze kankersporen wordt geminimaliseerd.

Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op 6 december 2005 vastgestelde notitie “Ontheffingenbeleid verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen” worden gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom beslotenom met onmiddellijke ingang de gevraagde ontheffing te verlenen.

artikel 3

artikel 4. Ontheffing artikel 5.5.1 Algemene plaatselijke verordening

Vastgesteld is verder dat ten behoeve van het verbranden van snoeihout tevens een ontheffing op basis van artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening nodig is. Uw aanvraag is tevens als een aanvraag in het kader van dit artikel in behandeling genomen. Deze beschikking op uw aanvraag om ontheffing op basis van artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer is derhalve tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 5.5.1, tweede lid, van de Algemeneplaatselijke verordening.

Artikel 13 Wet bodembescherming

In zijn algemeenheid is artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing. Dit artikel luidt als volgt:

Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

9.5 Voorschriften Apv

Voorwaarden

  • 1.

    Het vuur mag geen gevaar voor de omgeving opleveren.

  • 2.

    Verbranden is niet toegestaan:

    • a.

      in de periode tussen zonsondergang en zonsopgang;

    • b.

      op zaterdag of zondag.

Stoken

  • 3.

    De toezichthouder dient een afschrift van de verleende APV-ontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben.

  • 4.

    Het vuur mag niet met bladeren, houtwol, hooi, stro of dergelijke gemakkelijk opstijgende brandstof worden onderhouden.

Opruimen

  • 5.

    Na afloop van het stoken moeten de vuurresten worden gedoofd met water en met zand worden afgedekt.

9.6 Voorschriften Wm

Locatie

  • 1.

    De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten tenminste bedraagt:

    • a.

      meter tot een oppervlaktewater;

    • b.

      meter van houtopstanden;

    • c.

      50 meter in een andere richting dan de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bossage;

    • d.

      200 meter in de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bossage.

Voorwaarden

  • 2.

    Het vuur mag geen overlast (rook, roet, stof, walm of geur en dergelijke) voor de omgeving opleveren.

  • 3.

    Verbranden is niet toegestaan:

    • a.

      tijdens waarschuwingsfase voor verhoogde concentraties luchtverontreiniging;

    • b.

      bij mist of neerslag;

    • c.

      bij een windkracht kleiner dan één of groter dan vijf Beaufort.

Stoken

  • 4.

    Bij het aansteken van het vuur mag geen gebruik gemaakt worden van aanmaakstoffen zoals afgewerkte olie, benzine, petroleum, autobanden en dergelijke. Toegestaan zijn schoon onbehandeld hout en papier. Het aansteken met een gasbrander is een bruikbaar alternatief.

  • 5.

    Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder. Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatse aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt.

  • 6.

    De toezichthouder dient een afschrift van de verleende Wm-ontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben.

  • 7.

    Aan het vuur mag geen ander afval of ander materiaal dan waarvoor ontheffing is verleend worden toegevoegd. Hiertoe behoren ook bladafval en dikke stobben en stronken (>25 cm).

  • 8.

    Alle aanwijzingen en bevelen die door of namens de commandant van de brandweer, opsporingsambtenaren van politie of toezichthouders van de gemeente worden gegeven, dienen steeds stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

Opruimen

  • 9.

    Uiterlijk 48 uur na afloop van het stoken moeten de as- en andere verbrandingsresten geheel worden verwijderd van de stookplaats en worden afgevoerd naar een daartoe bevoegde afvalverwerker. Op aanvraag moet een schriftelijk bewijs van ontvangst van de afvalverwerker kunnen worden overlegd.

9.7 Leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer worden geen leges geheven. Dit is overeenkomstig artikel 15.34a van de Wet milieubeheer. Voor een ontheffing op basis van de Algemene plaatselijke verordening kunnen wel leges worden geheven. Tot op heden is dat in de gemeente Roosendaal niet gebruikelijk. Ook in de nieuwe situatie is er geen aanleiding om tot het heffen van leges over te gaan omdat de kosten van het verlenen van een ontheffing gelijk zullen blijven. Er kan immers met een standaard voorschriftenpakket gewerkt blijven worden.

9.8 Handhaving

De handhaving behelst in principe de controle op de naleving van elke ontheffing en het registreren daarvan. Het uitgangspunt hierbij is dat de mate van handhaving wordt bepaald aan de hand van de met het handhavingsbeleid vastgestelde methodiek (prioriteitsstelling). Op basis hiervan zal tevens het benodigde budget worden geclaimd in het handhavingsuitvoeringsprogramma (zie ook paragraaf 6.2).

Bij het overtreden van de voorschriften kan door de toezichthouder een proces verbaal worden opgemaakt, waarna het strafrechtelijke handhavingstraject wordt ingezet. Voor het strafrechtelijke handhavingstraject is het draagvlak van het Openbaar Ministerie (OM) van belang. Het OM heeft eerder gesteld pas op het moment dat gemeenten conform de geldende regelgeving handelen en een eenduidig ontheffingenbeleid nastreven zij de politie zal verzoeken de handhaving te activeren. Een eenduidig ontheffingenbeleid, vooral wenselijk vanuit het oogpunt van (strafrechtelijke) handhaving, betekent afstemming met andere gemeenten.

In het Bestuurlijk Regionaal Handhavingsoverleg (B-RHO) is naar draagvlak gezocht voor een eenduidig ontheffingenbeleid binnen de Brabantse gemeenten. Er bleek echter onvoldoende draagvlak te bestaan. Het ontheffingenbeleid bij stoken van snoeihout is ook onderdeel van discussie geweest in de provinciale werkgroep Buitengebied en het Bestuurlijk Provinciaal Handhavingsoverleg Milieu (B-PHOM). Hieruit is een beleidskader geformuleerd waarbij de alternatieve verwerkingsmogelijkheden in beeld zijn gebracht evenals een indicatie van de kosten. Zowel van de zijde van de VROM-Inspectie als van de zijde van politie en Justitie is de bevestiging gegeven dat zij hun strafrechtelijke ondersteuning zullen bieden zodra dit beleid gerealiseerd wordt.

Omdat er geen eenduidig ontheffingenbeleid tot stand is gekomen en de gemeentelijke beleidsregels ook niet aansluiten bij het provinciale kader, wordt een strafrechtelijk handhavingstraject niet door het OM ingezet. Het OM heeft wel toegezegd te zullen meewerken wanneer de overtreding betrekking heeft op het meeverbranden van grotere hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen. Het standpunt van het OM wordt niet als een probleem gezien omdat op basis van de huidige inzichten het strafrechtelijke optreden nauwelijks aan de orde is.

Deze regeling vervangt de regeling vastgesteld op 18 september 2012.

Deze beleidsregel treedt in werking de dag waarop de Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld op 18 februari 2016, in werking is getreden.

Ondertekening

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 5 januari 2016,
De secretaris, De burgemeester,