Regeling vervallen per 01-04-2021

Verordening Rekenkamer Rotterdam

Geldend van 14-05-2009 t/m 31-03-2021 met terugwerkende kracht vanaf 14-05-2009

Intitulé

Verordening Rekenkamer Rotterdam

De Raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van het presidium;

overwegende dat het noodzakelijk is naar aanleiding van de Wet dualisering gemeentebestuur de regels omtrent de Rekenkamer Rotterdam aan te passen; raadsstuk 2004-186;

gelet op het advies van de commissie voor Bestuur en Veiligheid d.d. 29 januari 2004 en de reactie van het college d.d. 20 januari 2004;

gelet op de artikelen 81a en volgende, alsmede de artikelen 182 en volgende van de Gemeentewet en artikel 23 van de Tijdelijke referendumwet;

Besluit:

vast te stellen de hierna volgende Verordening Rekenkamer Rotterdam, luidende:

Paragraaf 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Rekenkamer Rotterdam: de organisatie ex artikel 81a tot en met 81k van de Gemeentewet;

  • b.

    orgaan: ieder bevoegd orgaan van de gemeente Rotterdam;

  • c.

    dienst: een gemeentelijke dienst, een gemeentelijk bedrijf, een kostenplaats of fonds;

  • d.

    ambtenaar: een ieder die in dienst van de gemeente werkzaam is, alsmede een gewezen ambtenaar;

  • e.

    directeur: de directeur van de Rekenkamer Rotterdam;

  • f.

    presidium: vertegenwoordiging vanuit de gemeenteraad zoals omschreven in artikel 5b van het Reglement van de Orde van de gemeenteraad.

Artikel 2 Rekenkamer Rotterdam

  • 1. Er is een Rekenkamer Rotterdam.

  • 2. De Rekenkamer Rotterdam heeft één lid, dat wordt aangeduid met de titel ‘directeur van de Rekenkamer Rotterdam’, en één plaatsvervangend lid, dat wordt aangeduid met de titel ‘plaatsvervangend directeur van de Rekenkamer Rotterdam’.

  • 3. Bij langdurige afwezigheid van de directeur treedt de plaatsvervangend directeur in zijn plaats.

  • 4. De artikelen van deze verordening zijn op de plaatsvervangend directeur van de Rekenkamer Rotterdam van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De directeur is niet ondergeschikt aan enig orgaan.

  • 6. De directeur is geen ambtenaar in de zin van het Ambtenarenreglement.

Artikel 3 Benoeming directeur en plaatsvervangend directeur

  • 1. Benoeming vindt slechts plaats nadat ten aanzien van de kandidaat-directeur of kandidaat-plaatsvervangend directeur een verklaring omtrent het gedrag is afgegeven als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.

  • 2. De raad besluit ten minste zes maanden voor afloop van de benoemingsperiode over het al dan niet herbenoemen van de directeur.

  • 3. Jaarlijks vindt er een gesprek plaats tussen het presidium en de directeur over het functioneren.

Artikel 4 Non-activiteit

  • 1. De raad kan bij de beslissing, ex artikel 81d, van de Gemeentewet, waarbij de directeur op non-actief wordt gesteld, tevens besluiten dat tijdens de duur van de non-activiteit geen salaris of slechts een deel van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte van het salaris dat zal worden genoten.

  • 2. Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is geëindigd zal de raad beslissen of het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald.

Artikel 5 Rechtspositie

De raad stelt bij verordening vast of en zo ja, welke ambtelijke rechtspositionele regelingen op de directeur van overeenkomstige toepassing zullen zijn en bij wijziging van deze regelingen, van toepassing zullen zijn alsmede eventuele anders luidende of andere afspraken.

Artikel 6 Nevenfuncties

  • 1. De directeur is niet tevens bestuurder of persoon in dienst van een publiekrechtelijk samenwerkingsverband waaraan de gemeente Rotterdam deelneemt.

  • 2. De directeur vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie.

  • 3. De directeur kan tevens worden benoemd als lid van de rekenkamer van gemeenten die deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling Stadsregio Rotterdam.

Paragraaf 2. BUDGET

Artikel 7 Budget van de Rekenkamer Rotterdam

  • 1. De directeur is bevoegd binnen een aan de Rekenkamer Rotterdam bij de begroting beschikbaar gesteld budget uitgaven te doen en verplichtingen aan te gaan ten behoeve van de uitvoering van zijn taken.

  • 2. De Rekenkamer Rotterdam doet jaarlijks een voorstel aan de raad voor de nodige middelen voor een goede uitoefening van de taken.

  • 3. De Rekenkamer Rotterdam verantwoordt de baten en lasten van het vorig begrotingsjaar in het verslag aan de raad, bedoeld in artikel 185, derde lid, van de Gemeentewet.

Paragraaf 3. BUREAU

Artikel 8 Bureau van de Rekenkamer Rotterdam

  • 1. De directeur geeft leiding aan het bureau van de Rekenkamer Rotterdam dat hem bij het uitoefenen van zijn taken ondersteunt.

  • 2. Rechtspositionele besluiten ten aanzien van de ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor het bureau van de Rekenkamer Rotterdam geschieden door of vanwege het college op voorstel van de directeur.

  • 3. De directeur kan een of meer van zijn bevoegdheden aan een of meer van zijn medewerkers van zijn bureau mandateren.

Paragraaf 4. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 9 Onderzoeksplan

  • 1. Jaarlijks legt de Rekenkamer Rotterdam een onderzoeksplan ter kennisname aan de raad voor.

  • 2. De raad en het college van Burgemeester & Wethouders kunnen beide onderwerpen aandragen voor onderzoek door de Rekenkamer Rotterdam.

  • 3. In het onderzoeksplan wordt naar onderwerp aangegeven:

    • a.

      de afbakening van het onderzoeksterrein;

    • b.

      de formulering van de onderzoeksopdracht;

    • c.

      de eventuele randvoorwaarden;

    • d.

      de planning.

Artikel 10 Overige bevoegdheden

  • 1. De Rekenkamer Rotterdam kan, voor zover dat naar haar oordeel ten behoeve van het onderzoek is vereist, zonder toestemming alle plaatsen betreden van het betrokken orgaan of dienst.

  • 2. Organen, diensten en instellingen als bedoeld in artikel 184 Gemeentewet reageren op verzoeken van de Rekenkamer Rotterdam binnen een maand, tenzij de Rekenkamer Rotterdam anders bepaalt.

Artikel 10a

  • 1. Er is een commissie Rekenkamer Rotterdam.

  • 2. De commissie bestaat uit de leden van de commissie tot onderzoek van de Rekening en de voorzitter van de commissie voor Bestuur, Veiligheid en Middelen. De voorzitter van de commissie tot onderzoek van de Rekening is tevens de voorzitter van de commissie Rekenkamer Rotterdam.

  • 3. De commissie bespreekt onderwerpen van algemeen bestuurlijke aard op het terrein van de Rekenkamer Rotterdam.

  • 4. De directeur Rekenkamer Rotterdam is gerechtigd aan alle vergaderingen van de commissie deel te nemen.

  • 5. De commissie wordt ondersteund door de griffie en stelt verder haar eigen werkwijze vast.

Artikel 11 Rapportage en terugkoppeling

  • 1. De Rekenkamer Rotterdam stelt het betrokken orgaan en, indien en voor zover het hen betreft, de betrokken instelling, schriftelijk op de hoogte van haar voorlopige onderzoeksresultaten. Indien de resultaten daartoe aanleiding geven kan de rekenkamer ter zake conceptaanbevelingen aan het betrokken orgaan opnemen.

  • 2. De Rekenkamer Rotterdam stelt het betrokken orgaan en, indien van toepassing, de betrokken instelling, in de gelegenheid schriftelijk te reageren op de voorlopige onderzoeksresultaten en, indien van toepassing, de conceptaanbevelingen. Het betrokken orgaan deelt ten minste mee:

    • a.

      welke aanbevelingen worden overgenomen; of

    • b.

      indien aanbevelingen niet worden overgenomen, de motivering waarom van de aanbevelingen wordt afgeweken.

  • 3. Voor de in het tweede lid bedoelde reactie geldt een termijn van drie weken tenzij de Rekenkamer Rotterdam anders bepaalt.

  • 4. Na ontvangst van de reactie(s) sluit de Rekenkamer Rotterdam haar onderzoek af en stelt een definitief rapport op waarin de resultaten van haar onderzoek en, indien van toepassing, de aanbevelingen, alsmede de reacties hierop zijn opgenomen.

Artikel 12 Behandeling rapporten

  • 1. De rapporten en overige stukken van de Rekenkamer Rotterdam worden aan de raad aangeboden.

  • 2. De raad kan bepalen dat rapporten en overige stukken voor de raadsbehandeling in een raadscommissie worden behandeld.

  • 3. De directeur kan door de commissie worden uitgenodigd de behandeling van het rapport in een of meer raadscommissies bij te wonen om daar het rapport toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden.

  • 4. De rapporten en overige stukken worden door de raad in zijn vergadering, binnen drie maanden na ontvangst, behandeld. Daarbij stelt de raad een termijn vast waarbinnen het college van Burgemeester & Wethouders met een plan van aanpak dient te komen ter uitvoering van de door de raad overgenomen aanbevelingen.

Paragraaf 5. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking zes weken na publicatie daarvan in het gemeenteblad, tenzij binnen die termijn voldoende inleidende verzoeken tot het houden van een referendum zijn ingediend.

  • 2. Per gelijke datum van inwerkingtreding van deze verordening wordt de “Verordening gemeentelijke rekenkamer” ingetrokken.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Rekenkamer Rotterdam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 februari 2004.

De Griffier
De Voorzitter