Regeling vervallen per 07-12-2014

Verordening kinderopvang Rotterdam 2012

Geldend van 24-02-2013 t/m 06-12-2014

Intitulé

Verordening kinderopvang Rotterdam 2012

Gemeenteblad 2013

Verordening kinderopvang Rotterdam 2012

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2012, kenmerk 12JOS32071, raadsstuk 2012-3961;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen nadere eisen te stellen aan de inrichting en kwaliteit van peuterspeelzalen;

gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit tot vaststelling van:

de Verordening kinderopvang Rotterdam 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

b. peuterspeelzaal: peuterspeelzaal zoals bedoeld in de Wet Kinderopvang;

c. kinderopvang: bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

d. smi-kinderopvang: kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie;

e. wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

f. adequate voorliggende voorziening: elke voorziening die geschikt is voor de opvang van het kind en waarop de ouder aanspraak kan maken, inclusief de voorziening bedoeld in artikel 5.

  • 2.

    Waar het in deze verordening gaat over de ouder in relatie tot smi-kinderopvang, wordt tevens bedoeld de andere ouder of partner waarmee de ouder een gezamenlijke huishouding, als bedoeld in de Wet werk en bijstand, voert.

  • 3.

    Waar het in deze verordening gaat over de ouder en partner in relatie tot smi-kinderopvang, worden de ouder en diens partner die tevens ouder is, voor de toepassing van deze verordening geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

  • 4.

    De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3 Buitenspeelruimte

  • 1. De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.

  • 2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

    • b.

      een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto vloeroppervlakte speelruimte per aanwezig kind; ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

HOOFDSTUK 2 RUIMTE EN INRICHTINGSEISEN PEUTERSPEELZALEN

Artikel 2 Groepspeelruimte

  • 1. In een peuterspeelzaal is per kind minimaal 3,5 m2 bruto vloeroppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

HOOFDSTUK 3 OPLEIDINGSEISEN

Artikel 4 Taalniveau

1.Per 1 augustus 2014 voldoen beide pedagogisch medewerkers werkzaam op een vve-groep minimaal aan het volgende taalniveau:

3F: gesprekken voeren en luisteren;

2F: spreken, lezen, schrijven en taalverzorging.

2.Per 1 augustus 2013 voldoet minimaal één pedagogisch medewerker werkzaam op een vve-groep minimaal aan het volgende taalniveau:

3F: gesprekken voeren en luisteren;

2F: spreken, lezen, schrijven en taalverzorging.

HOOFDSTUK 4 TEGEMOETKOMING SMI-KINDEROPVANG

Artikel 5 Aanspraak smi-kinderopvang

De in Rotterdam woonachtige ouder die Nederlander is of die in het kader van de Wet werk en bijstand gelijkgesteld wordt met een Nederlander kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang voor het thuiswonende kind als er naar het oordeel van het college sprake is van zodanige sociaal-medische problematiek van de ouder of van de ouder en het thuiswonende kind, dat zonder die tegemoetkoming een ernstige ontwikkelingsachterstand dreigt te ontstaan bij het kind.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Het college weigert de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang te verlenen als:

  • a.

    het kindercentrum of het gastouderbureau niet is opgenomen in het landelijk register, bedoeld in artikel 1.5 van de wet;

  • b.

    de opvang niet zal plaatsvinden of niet adequaat is;

  • c.

    de opvang plaats vindt door een gastouder;

  • d.

    de ouder aanspraak kan maken op een adequate voorliggende voorziening;

  • e.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 7 Ingangsdatum

  • 1. Het college stelt de ingangsdatum van de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang vast op de dag dat de kinderopvang begint.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ingangsdatum ligt, behoudens bijzondere omstandigheden, niet voor de dag waarop het college de aanvraag in ontvangst heeft genomen.

Artikel 8 Duur

  • 1. Het college stelt in nadere regels een maximale duur vast voor de smi-kinderopvang.

  • 2. Het college bepaalt de duur van de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang met inachtneming van het bepaalde in de nadere regels smi-kinderopvang.

Artikel 9 Omvang

  • 1. Het college stelt in nadere regels de maximale omvang vast voor de smi-kinderopvang.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang met inachtneming van het bepaalde in de nadere regels smi-kinderopvang.

Artikel 10 Hoogte

  • 1. Het college bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang per kind met de volgende formule: h = (k x u) – o, waarbij: h = hoogte van de smi-tegemoetkoming; k = werkelijke omvang van de smi-kinderopvang gedurende de gehele toekenningsperiode met inachtneming van de maximale duur zoals vastgelegd in de nadere regels smi; u = uurprijs van de smi-kinderopvang; o = verschuldigde ouderbijdrage over de gehele toekenningsperiode.

  • 2. Het college stelt in nadere regels de maximaal te vergoeden uurprijs voor smi-kinderopvang vast.

  • 3. Het college stelt de verschuldigde ouderbijdrage over de gehele toekenningsperiode vast met inachtneming van de in artikel 1.7, zesde lid, van de wet bedoelde algemene maatregel van bestuur.

HOOFDSTUK 5 PROCEDURES SMI-KINDEROPVANG

Artikel 11 Verlening van de tegemoetkoming

Het college kent bij beschikking tot subsidieverlening een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toe aan de ouder die voldoet aan het bepaalde in artikel 5 voor zover zich geen weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 6.

Artikel 12 Verlening van voorschotten

Het college verleent voorschotten met een frequentie van één keer per maand.

Artikel 13 Ambtshalve vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. Voor zover het college dat noodzakelijk vindt, stelt het college de ouder of, als de ouder machtiging heeft afgegeven voor rechtstreekse betaling aan het kindercentrum of gastouderbureau, het kindercentrum of het gastouderbureau, in de gelegenheid uiterlijk binnen 4 weken na afloop van het berekeningsjaar bewijsstukken in te leveren waaruit blijkt dat de ouder betalingen heeft verricht of waaruit blijkt dat het kindercentrum of gastouderbureau kosten heeft gemaakt voor kinderopvang.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming vast binnen 13 weken:

    • a.

      na afloop van het berekeningsjaar, indien het college het niet noodzakelijk vindt dat de ouder of het kindercentrum of het gastouderbureau bewijsstukken inlevert; of

    • b.

      na afloop van het tijdstip waarop de ouder of het kindercentrum of het gastouderbureau de bewijsstukken inlevert; of

    • c.

      na afloop van de in het eerste lid gestelde termijn, als de ouder of het kindercentrum of het gastouderbureau die termijn ongebruikt heeft laten verstrijken.

HOOFDSTUK 6 INLICHTINGEN- EN MEDEWERKINGSPLICHT

Artikel 14 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

  • 1. De ouder die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is verleend is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de ouder redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak op de tegemoetkoming, dan wel op de duur, de omvang of hoogte daarvan.

  • 2. De ouder die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is toegekend, is verplicht om desgevraagd aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet en deze verordening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen, dan wel iemand op een van te voren medegedeeld moment toegang tot zijn woning te verlenen;

  • b. het meewerken aan de indicatiestelling voor smi-kinderopvang door één of meer daartoe aangewezen deskundigen, daaronder zo nodig begrepen een lichamelijk of ander onderzoek om de belemmeringen te kunnen vaststellen;

  • c. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de besteding van een verleende subsidie.

HOOFDSTUK 7 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 15 Subsidieplafond

Het college kan voor de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang bij nadere regels een subsidieplafond en verdeelregels vaststellen.

Artikel 16 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan de artikelen nrs. 2 en 3 (betreft de artikelen mbt groepsspeelruimte en buitenspeelruimte) buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen in gunstige zin afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening gelet op het belang van de ouder of het kind of beiden tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 17 Intrekking voorgaande verordeningen

  • 1. De Verordening kinderopvang Rotterdam 2011 wordt ingetrokken.

  • 2. De Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 18 Overgangsbepaling

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op aanvragen voor een tegemoetkoming smi die op of na de datum van inwerkingtreding zijn ingediend.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang Rotterdam 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 februari 2013.

De griffier, De voorzitter,

J.G.A. Paans A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 22 februari 2013 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)

Algemene toelichting

Op 1 augustus 2010 trad de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) in werking. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden.

Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wet zijn dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt, omdat de partijen een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt. In de wet is ook een bepaling opgenomen over gemeentelijke bekostiging van kinderopvang op sociaal-medische indicatie (smi). Deze bepaling is tot op heden niet in werking getreden.

Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

Er is geen wettelijke grondslag voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het tot nu toe gevoerde gemeentelijke beleid kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie vastgelegd. Op grond van deze verordening kan de ouder die verstandelijk beperkt of verslaafd is, of kampt met problemen van psychosociale, psychiatrische, of somatische aard en daardoor niet in staat is het kind een veilig en goed ontwikkelingsklimaat te bieden, aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in een kindercentrum. De door de gemeente bekostigde opvang op grond van sociaal-medische indicatie is tijdelijk. De ouder kan geen of niet langer aanspraak maken als de ouder gebruik kan maken van een adequate voorliggende voorziening, waaronder de wettelijke tegemoetkoming of als de einddatum van de indicatietermijn wordt bereikt. De opvang heeft een belangrijke preventieve functie. Door de bekostiging van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie draagt de gemeente er toe bij dat problemen bij bepaalde gezinnen of kinderen minder snel cumuleren en escaleren. Hiermee wordt voorkomen dat op een later tijdstip veel ingrijpender en duurdere interventies moeten worden gepleegd.

Om een mogelijkheid te hebben om de kosten te beheersen is in de verordening de mogelijkheid opgenomen dat het college een subsidieplafond afkondigt. Om dit te operationaliseren moet het college nadere regels stellen met daarin de hoogte van het plafond en de dan geldende verdeelregels.

Tegemoetkoming is een subsidie in de zin van de Awb

De tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Awb, te weten: aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van een aanvrager. De in titel 4.2 van de Awb gestelde regels over subsidies zijn van toepassing op de tegemoetkomingen.

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. In de beschikking staat tevens vermeld hoe de hoogte van de voorschotten worden berekend en wanneer deze worden betaald. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven, het nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van de kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen te verrichten bij de houders van een kindercentrum op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 2: Ruimte en inrichtingseisen peuterspeelzalen

Artikel 2 Groepspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5 m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters dat beschikbaar is in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

Artikel 3 Buitenspeelruimte

Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Dit betekent dat er geen belemmeringen moeten zijn voor kinderen om naar buiten te gaan. Wanneer één of meerdere straten moeten worden overgestoken, is dit een belemmering. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3 m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.

Hoofdstuk 3: Opleidingseisen

Artikel 4 Taalniveau pedagogisch medewerker

Dit artikel geeft aan wat het minimale taalniveau moet zijn van de pedagogisch medewerker werkzaam op een vve-groep. Dit taalniveau wordt gefaseerd ingevoerd om instellingen de tijd te geven hun personeel bij te scholen of te vervangen. Per 1 augustus 2014 voldoen beide pedagogisch medewerkers op een vve-groep aan het vereiste taalniveau.

Hoofdstuk 4: Tegemoetkoming smi-kinderopvang

Artikel 5 Aanspraak smi-kinderopvang

Met de in Rotterdam woonachtige ouder wordt, evenals in de wet, bedoeld de ouder die op grond van de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek zijn woonplaats heeft in Rotterdam.

Het college oordeelt of er sprake is van zodanige sociaal-medische problematiek van de ouder of ouder en het kind, dat zonder een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang een ernstige ontwikkelingsachterstand dreigt te ontstaan bij dat kind. De beoordeling wordt uitgevoerd door de GGD en resulteert in een indicatiestelling.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Ad b

Met deze bepaling bestaat de mogelijkheid een tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang te weigeren als duidelijk is dat de kinderopvang niet zal plaatsvinden of niet adequaat zal zijn. Met niet adequaat wordt bedoeld, dat het door de ouder gekozen kindercentrum naar het oordeel van het college niet, of onvoldoende bijdraagt aan het doel om de dreigende ernstige ontwikkelingsachterstand van het kind te voorkomen of te verminderen.

Ad c

Met deze bepaling is beoogd tegen te gaan dat de ouder bij smi-geïndiceerde kinderopvang gebruik maakt van opvang door een gastouder.

Ad d

Voorbeelden van een adequate voorliggende voorziening zijn:

  • 1.

    een tegemoetkoming bedoeld in artikel 2;

  • 2.

    een tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv);

  • 3.

    voorschoolse opvang;

  • 4.

    opvang in een peuterspeelzaal;

  • 5.

    een voorziening op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ);

  • 6.

    opvang in een medisch kinderdagverblijf;

  • 7.

    opvang in een Boddaertcentrum;

  • 8.

    opvang in een kinderdagcentrum;

  • 9.

    andere adequate (opvang)voorzieningen in professionele, als in niet- professionele zin (eigen netwerk, eigen kracht initiatieven, etc.).

Ad e

Het college kan op grond van artikel 18 een subsidieplafond vaststellen. Als het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, dient het college op grond van het bepaalde in artikel 4:25 Awb de subsidie te weigeren als het plafond door verstrekking van de subsidie dreigt te worden overschreden.

Artikel 7 Ingangsdatum

De tegemoetkoming gaat in beginsel in vanaf de dag dat de kinderopvang begint. De kinderopvang gaat in beginsel niet eerder in dan de dag waarop het college de aanvraag in ontvangst heeft genomen. Bij bijzondere omstandigheden kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat er op zodanig korte termijn plaats is in een instelling voor kinderopvang dat de ouder redelijkerwijs niet in de gelegenheid was de aanvraag om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming tijdig had kunnen indienen.

Artikel 8 Duur

De duur van de tegemoetkoming in de kosten smi-kinderopvang wordt bepaald door de indicatie zoals die is opgesteld door de GGD, dit tot een maximum genoemd in de door het college vastgestelde nadere regels smi-kinderopvang.

Artikel 9 Omvang

De omvang van de smi-kinderopvang wordt bepaald door de indicatie zoals die is opgesteld door de GGD, dit tot de maxima genoemd in de door het college vastgestelde nadere regels smi-kinderopvang.

Hoofdstuk 5: Procedures

Artikel 11 Verlening van de tegemoetkoming

Het gaat in dit artikel om een beschikking als bedoeld in artikel 4:29 Awb. Artikel 4:29 Awb regelt in welke gevallen een subsidieverlening mogelijk is. Letterlijk staat in dat artikel vermeld: “Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd”.

De beschikking tot verlening van de tegemoetkoming kinderopvang omvat een aantal belangrijke beslissingen. Bij de verlening wordt beslist of de aanvrager in aanmerking komt voor kinderopvang en worden verder de subsidiemaatstaf (artikel 4:31 Awb) en, voor zover nodig, de verplichtingen van de ouder (afd. 4.2.4 Awb) vastgelegd.

Het is voorafgaande aan de beschikking tot vaststelling van belang een beschikking tot verlening te doen uitgaan om de volgende redenen:

  • a.

    de verlening vindt plaats voor dat gebruikt gemaakt wordt van de kinderopvang. Op dat moment is nog onzeker of de kinderopvang daadwerkelijk zal plaatsvinden en of de ouder zich aan de verplichtingen zal houden;

  • b.

    de precieze duur, omvang en hoogte van de kosten van de kinderopvang staan op dat moment nog niet vast, terwijl dit van belang is voor de hoogte van de subsidie.

Daarom is een tweede beschikking nodig, de vaststelling, om over bovengenoemde kwesties definitief te kunnen beslissen.

Vanuit de ouder gezien is de vaststelling het moment waarop die ouder, voor zover dat nog niet eerder is gebeurd, verantwoording dient af te leggen over de kinderopvang en wordt de bij de verlening verkregen voorwaardelijke aanspraak omgezet in een definitieve aanspraak.

Voor wat betreft de subsidiemaatstaf het volgende. In artikel 4:31 Awb is bepaald dat de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie vermeldt, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. In het laatste geval wordt het bedrag vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 13 Ambtshalve vaststelling van de tegemoetkoming

In vervolg op de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 is er nog een tweede belangrijke beschikking, namelijk de beschikking tot vaststelling bedoeld in dit artikel.

In de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is al over een aantal belangrijke zaken beslist. Zo staat al vast dat de ouder voor subsidie in aanmerking komt, wat de subsidiemaatstaf is en aan welke verplichtingen de ouder zich moet houden. Die zaken staan bij de vaststelling niet meer ter discussie.

De strekking van de beschikking tot vaststelling staat omschreven in artikel 4:42 Awb: de beschikking tot vaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7 Awb. Daarmee verschilt de vaststelling op twee belangrijke punten van de verlening:

  • a.

    de vaststelling geeft de ouder een onvoorwaardelijke aanspraak op uitbetaling van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang;

  • b.

    daarom bepaalt de vaststelling altijd een subsidiebedrag in euro’s.

In overeenstemming met artikel 4:47 Awb vindt de vaststelling ambtshalve plaats. Dit betekent dat de ouder geen aanvraag tot vaststelling hoeft in te dienen.

In artikel 4:86 Awb is bepaald dat de verplichting tot betaling van een geldsom bij beschikking wordt vastgesteld, waarbij die beschikking in ieder geval vermeldt de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:87 Awb geschiedt de betaling binnen zes weken nadat de beschikking tot vaststelling bedoeld in dit artikel op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Op grond van het bepaalde in artikel 4:95, vierde lid Awb worden de betaalde voorschotten verrekend met de te betalen geldsom.

In de meeste gevallen wordt in de beschikking tot vaststelling geconcludeerd dat de te betalen geldsom even hoog is als de optelsom van de reeds betaalde voorschotten, zodat niet meer hoeft te worden nabetaald of teruggevorderd. Nabetaling is aan de orde als de optelsom van betaalde voorschotten lager is dan het vastgestelde door de gemeente te betalen bedrag. Terugvordering is aan de orde als de optelsom van betaalde voorschotten hoger is dan het vastgestelde door de gemeente te betalen bedrag. In het laatste geval kan het college het bedrag aan te veel betaalde voorschotten terugvorderen.

In geval het een terugvordering betreft van een tegemoetkoming op grond van de wet, wordt het door de ouder of diens partner in het kader van de wet verschuldigde bedrag door het college teruggevorderd op grond van het bepaalde in artikel 1.38 van de wet, juncto de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand. Op grond van artikel 60 lid 4 WWB is het college bevoegd per brief executoriaal beslag te leggen op loon of uitkering, waaronder de bijstandsuitkering.

In geval het een terugvordering betreft van een tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang, wordt het door de ouder of diens partner verschuldigde bedrag door het college ingevorderd op grond van het bepaalde in artikel 4:95, vierde en vijfde lid Awb. Anders dan bij de terugvordering van de wettelijke tegemoetkoming zijn voor de invordering de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijk rechtsvordering van toepassing.

Hoofdstuk 6: Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Artikel 14 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Vooral de inlichtingen die kunnen leiden tot een verlaging of beëindiging van de tegemoetkoming of beëindiging van de indicatie zijn hierbij van belang. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld de voortijdige beëindiging van een traject gericht op arbeidsinschakeling of inburgering, vermindering van het aantal uren kinderopvang of werkaanvaarding.

Voorbeelden van feiten en omstandigheden zijn: een verandering in de woonsituatie of een dusdanige verbetering van de beperkingen dat de voorziening niet langer noodzakelijk is.

De verplichtingen gelden, behalve voor de ouder, ook voor de eventuele partner van de ouder.

Als de ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde terugvorderen.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden; a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad. a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de voorschotten op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekend gemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad. b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4: 49 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende situaties:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Voor de afhandeling van de aanvraag, maar ook in een later stadium, is het van belang dat de persoon zijn medewerking verleent aan de uitvoering van de noodzakelijke onderzoeken.

Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld een medisch onderzoek naar de omstandigheden van de ouder en het kind, en het toelaten van een medewerker in de woning om zich een oordeel te vormen over de situatie.

Het niet voldoen aan deze verplichtingen, kan leiden tot het geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van de persoon wijzen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming of de beschikking tot indicatiestelling van de smi-kinderopvang plus.

Uiteindelijk kan dit leiden tot terugvordering van de tegemoetkoming.

Hoofdstuk 7: Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Door gebruik te maken van deze hardheidsclausule kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van een persoon afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruik van de hardheidsclausule moet worden beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. Het college kan de artikelen 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule kan daarnaast bijvoorbeeld worden toegepast in de situatie dat de maximum duur van de tegemoetkoming in de kosten van smi-kinderopvang is verstreken, de ouder (nog) geen aanspraak kan maken op een adequate voorliggende voorziening en een uithuisplaatsing dreigt als het kind niet wordt opgevangen in een al dan niet gespecialiseerd kindercentrum.

Artikel 20 Citeertitel

In de citeertitel is uitdrukkelijk niet meer het woord Wet opgenomen, omdat deze verordening zowel regels voor de wettelijke tegemoetkoming, als de tegemoetkoming smi-kinderopvang bevat. Laatstbedoelde tegemoetkoming is niet gebaseerd op de wet.