Regeling vervallen per 01-03-2016

Nadere regels non-formele taal- en rekeneducatie Rotterdam 2015-2019

Geldend van 07-11-2014 t/m 29-02-2016

Gemeenteblad 2014

Nadere regels non-formele taal- en rekeneducatie Rotterdam 2015-2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van de concerndirecteur Maatschappelijke Ontwikkeling van 28 oktober 2014; kenmerk 14MO16467;

gelet op de artikelen 3 en 4 en 6 vierde lid, van de Subsidieverordening Rotterdam (SVR) 2014;

overwegende, dat het noodzakelijk is om nadere regels te stellen ter uitvoering van het beleidskader: “Met taal versta je elkaar“;

besluit vast te stellen:

Nadere regels non-formele taal- en rekeneducatie Rotterdam 2015-2019

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt (mede) verstaan onder:

  • a.

    beleidskader: ‘Met taal versta je elkaar’;

  • b.

    burgers: ingezetenen van de gemeente Rotterdam volgens de Gemeentelijke Basis Administratie in de leeftijd van 18 tot 65 jaar;

  • c.

    contextgerichte samenwerking: samenwerking tussen aanbieders van taal- en rekeneducatie en professionals actief binnen de maatschappelijke context zoals benoemd in het beleidskader; een aantoonbare praktijkgerichte component maakt onderdeel uit van de samenwerking;

  • d.

    deelaspecten eindtermen WEB: volgens Regeling Eindtermen Educatie;

  • e.

    doorlopende leerlijn: taal- en rekeneducatie waarbij een sluitende leerlijn wordt gevormd tussen informele, non-formele en formele educatie;

  • f.

    eindtermen WEB: zoals beschreven in de Regeling Eindtermen Educatie;

  • g.

    eigen bijdrage: verplichting in de vorm van een (financiële) tegenprestatie van de deelnemer zoals toegelicht bij artikel 5.i van deze nadere regels;

  • h.

    formele educatie: educatie gericht op in de WEB opgenomen eindtermen en leidt op tot een diploma; voor de uitvoering van formele educatie hebben aanbieders een diploma-erkenning nodig;

  • i.

    gebiedsgericht: gericht op het gebied conform artikel 2.1 van de Verordening op de gebiedscommissies 2014;

  • j.

    leefgebieden: gezondheid, werk en inkomen en integratie;

  • k.

    maatschappelijke context: zoals beschreven in het beleidskader;

  • l.

    non-formele educatie: niet diplomagerichte taal- en rekeneducatie, maar wel gericht op deelaspecten van de eindtermen WEB; aanbieders hebben geen diploma-erkenning nodig;

  • m.

    outcome: het effect dat de activiteit heeft op de deelnemers. Afhankelijk van de doelstelling van de activiteit heeft outcome in dit kader betrekking op (toename van) kennis, vaardigheden en indien mogelijk doorstroom naar bijvoorbeeld (vrijwilligers)werk, een participatieactiviteit, formele educatie;

  • n.

    output: een direct tot de activiteit herleidbaar resultaat, bijvoorbeeld het aantal deelnemers;

  • o.

    professionele docent: persoon die beschikt over een pedagogisch didactische aantekening en een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal en een betaalde bijdrage levert bij de uitvoering van taal- en rekeneducatie;

  • p.

    sociaal ondernemer: ondernemer die een maatschappelijke opgave op een bedrijfsmatige manier aanpakt. In het ondernemerschap wordt blijk gegeven van een bijdrage aan het doel van deze nadere regels. De aanpak is onderbouwd met een (duurzaam) verdienmodel, waarin maatschappelijke baten opwegen tegen maatschappelijke kosten. Een sociaal ondernemer kan verschillende rechtsvormen hebben uiteenlopend van eenmanszaak tot coöperatieve vereniging;

  • q.

    taalvrijwilliger: persoon die onbetaald en in enig georganiseerd verband ondersteuning biedt in de bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal van burgers;

  • r.

    unieke deelnemers: individuele deelnemers die op basis van een burgerservicenummer door een accountant geïdentificeerd kunnen worden;

  • s.

    WEB: Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2 Doel en vorm van de subsidie

  • 1. Deze nadere regels zijn van toepassing op aanvragen voor eenmalige subsidies in het kader van het beleidskader ‘Met taal versta je elkaar’.

  • 2. Subsidieaanvragen kunnen alleen betrekking hebben op bestaande of nieuwe taal- en rekeneducatie voor de burger binnen de context van de doelstellingen van het beleidskader geformuleerd in hoofdstuk vijf.

Artikel 3 Aanvragers

  • 1. De aanvragers van een subsidie voor het uitvoeren van taal- en rekeneducatie kunnen zijn:

  • 2. a. taalaanbieders; b. vrijwilligersorganisaties;

    • c.

      wijkgerichte- bewoners of belangenorganisaties;

    • d.

      sociaal ondernemers;

    • e.

      professionele organisaties actief binnen één of meerdere maatschappelijke contexten;

  • 3. Om in aanmerking te komen voor een subsidie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband van ten minste twee van de in het eerste lid genoemde organisaties.

  • 4. De aanvrager stuurt een ondertekende verklaring door de leden van het samenwerkingsverband mee. In de verklaring is vastgelegd dat de leden akkoord zijn met het inhoudelijke plan overeenkomstig artikel 7 en dat zij hun medewerking daaraan verlenen.

  • 5. De aanvrager is bereid kosteloos medewerking te verlenen aan onderzoek naar de kwaliteit en de resultaten van de taal- en rekeneducatie onderdeel uitmakend van de aanvraag.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

1.Een organisatie kan ten behoeve van de in artikel 2 genoemde doelstelling een subsidie aanvragen voor één of meerdere van de volgende activiteiten:

  • a.

    non-formele educatie: niet diplomagerichte taal- en rekeneducatie, maar wel gericht op deelaspecten van de eindtermen WEB;

  • b.

    werving en training van taalvrijwilligers voor inzet ten behoeve van taal- en rekeneducatie. Hierbij kan ook gedacht worden aan WWB’ers die een tegenprestatie voor hun uitkering moeten verrichten.

    • 2.

      De aanvrager moet vooraf aannemelijk maken en achteraf aantonen dat de taalactiviteit een bijdrage levert aan het verbeteren van de taalvaardigheid in relatie tot een of meerdere leefgebieden.

    • 3.

      De activiteiten dienen in het desbetreffende jaar te worden uitgevoerd.

    • 4.

      Informele en formele taal- en rekeneducatie zijn niet subsidiabel.

    • 5.

      Het minimaal te subsidiëren bedrag per aanvraag is € 10.000,-.

Artikel 5 Doelgerichte criteria

1.Voor de uit te voeren en zo nodig te ontwikkelen taal- en rekeneducatie waarvoor een subsidieaanvraag wordt ingediend gelden de volgende voorwaarden, die nader zijn omschreven in het beleidskader 2015-2019 “Met taal versta je elkaar”.

Er moet sprake zijn van:

    • a.

      a antoonbare samenwerking ;

    • b.

      c oncreet gedefinieerd meetbaar resultaat ;

    • c.

      d oorlopende leerlijn;

    • d.

      c ontextgericht;

    • e.

      b ereik doelgroep;

    • f.

      passende inzet personeel bij uitvoering;

    • g.

      o nderbouwing individuele behoefte;

    • h.

      o nderbouwing geografische behoefte ;

    • i.

      eigen bijdrage van de deelnemer, al dan niet door middel van een tegenprestatie;

    • j.

      duurzaamheid/lange termijn effecten.

  • 2.

    In geval van bestaande taal- en rekeneducatie geldt naast bovenstaande voorwaarden ook de voorwaarde dat er sprake is van bewezen effect/succes.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Er bestaat geen recht op subsidie op grond van de hierna volgende nadere regels:

  • a)

    Indien de aanvraag niet voldoet aan de in artikelen 2 tot en met 5 genoemde voorwaarden en criteria.

  • b)

    Indien er door andere partijen, al dan niet binnen het beleidskader, in afdoende mate taal- en rekeneducatie wordt aangeboden. Uitzonderingen, binnen de kaders van de doelstellingen van het beleidskader zijn mogelijk, bijvoorbeeld als het gaat om cofinanciering van landelijke of Europese projecten.

  • c)

    Voor taal- en rekeneducatie die valt onder andere wet- en regelgeving dan de WEB.

Artikel 7 Eisen aan de aanvraag

1.De aanvraag bevat: a. een inhoudelijk plan, van maximaal 6 pagina’s waarin alle punten genoemd in artikel 5 zijn opgenomen, inclusief een beschrijving van de resultaten van de output en outcome. Indien de aanvraag zich richt op het opleiden van taalvrijwilligers maakt een begeleidingsplan onderdeel uit van de aanvraag; b. een financiële onderbouwing.

Artikel 8 Beoordeling subsidieaanvragen

1.Bij de beoordeling van de aanvraag worden de volgende criteria gehanteerd:

  • a.

    kwaliteit van de aanvraag;

  • b.

    in hoeverre het inhoudelijke plan past binnen het beleidskader;

  • c.

    de aanwezigheid van een duidelijke kosten-batenanalyse bij de inzet van vrijwilligers in combinatie met professionele taaltrainers/docenten in geval van non-formele taal- en rekeneducatie;

  • d.

    mate waarin aanvrager en leden van het samenwerkingsverband zoals beschreven in artikel 3 een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van de burger binnen het contextgerichte taalbeleid;

  • e.

    de mate waarin de doorlopende leerlijn voor de individuele deelnemer gerealiseerd wordt;

  • f.

    de mate waarin wordt samengewerkt met partners zoals vermeld in artikel 3 van deze nadere regels;

  • g.

    toereikendheid van het subsidieplafond;

  • h.

    bij een inhoudelijk kwalitatief vergelijkbare aanvraag heeft de economisch meest gunstige aanvraag voorrang;

  • i.

    een evenredige verdeling van de taal- en rekeneducatie over de drie maatschappelijke leefgebieden.

Artikel 9 Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 1. Het subsidieplafond wordt door het college vastgesteld. Voor 2015 bedraagt het beschikbare budget € 1,2 mln.

  • 2. Het subsidieplafond wordt jaarlijks bijgesteld.

  • 3. Subsidieaanvragen worden in volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag behandeld, waarbij zoveel mogelijk gestreefd wordt naar een evenredige verdeling over de drie leefgebieden.

Artikel 10 Wijze en tijdstip van indienen aanvraag

  • 1.De aanvraag voor 2015 kan gedaan worden vanaf 1 januari 2015 tot 1 april 2015 via het digitale subsidieloket van de gemeente Rotterdam, onder www.rotterdam.nl/subsidies. Conform de SVR is het mogelijk om ook na deze periode subsidie aan te vragen. Deze aanvragen kunnen alleen betrekking hebben op kortdurende activiteiten die in 2015 starten en eindigen.

  • 2. Voor de aanvragen voor de jaren 2016, 2017 en 2018 geldt dezelfde termijn als onder lid 1, aangepast naar het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 11 Inwerkingtreding en looptijd

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij worden geplaatst. De nadere regels kennen een looptijd tot 1 januari 2019.

Artikel 12 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels non-formele taal- en rekeneducatie Rotterdam 2015-2019.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 4 november 2014.

De secretaris, De burgemeester,

Ph. F. M. Raets A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 6 november 2014 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Toelichting

Algemene toelichting

Per 1 januari 2015 wordt de WEB gewijzigd. De wetswijziging is op 8 juli 2014 door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wetswijziging heeft betrekking op:

  • §

    de afbouw van de gedwongen winkelnering (75% verplichte inkoop in 2015, 50% in 2016 en 25% in 2017;

  • §

    een regionale inkoop met de arbeidsmarktregio Rijnmond, waarvan Rotterdam centrumgemeente is;

  • §

    naast formele educatie is non-formele educatie ook toegestaan binnen de WEB, waarbij de activiteiten gericht moeten zijn op de deelaspecten van de eindtermen binnen de WEB.

Deze nadere regels zijn van toepassing op de meest actuele wet- en regelgeving.

De nadere regels non-formele taal- en rekeneducatie Rotterdam 2015-2019 hebben als doel taal en rekenen in samenhang met andere maatschappelijke problemen aan te pakken. Onder de burgers is behoefte aan diverse vormen van taal- en rekeneducatie waarmee verschillende doelen bereikt kunnen worden, zoals het vinden van een (betere) baan, het gezond worden en blijven, geen schulden meer hebben e.d. Door non-formele taal- en rekeneducatie in deze maatschappelijke context aan te bieden, is er oog voor de diversiteit in taal- en rekenbehoefte.

De informele taalactiviteiten en non-formele taalactiviteiten die geen relatie hebben met de (deelaspecten) van de eindtermen van de WEB vallen buiten deze nadere regels. Deze activiteiten zijn ondergebracht bij bewonersinitiatieven en welzijn. Bij non-formele taal- en rekeneducatie zijn naast taalvrijwilligers ook professionele docenten actief. Deze taal- en rekeneducatie dient aan te sluiten op het formele taalaanbod. Formele educatie maakt geen onderdeel uit van deze nadere regels.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal in de nadere regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Hierbij is aangesloten op de definities en uitleg, die worden gehanteerd in de WEB en in het beleidskader.

Artikel 2 Doel en vorm van de subsidie

De bestaande of nieuwe taal- en rekeneducatie dient een bijdrage te leveren aan het doel dat een individuele burger wil bereiken binnen de context van de in hoofdstuk vijf van het beleidskader genoemde leefgebieden:

  • a.

    Gezondheid

  • b.

    Werk en Inkomen

  • c.

    Integratie.

Artikel 3 Aanvragers

Minimaal twee van genoemde organisaties kunnen vanuit een samenwerkingsverband een aanvraag doen. Het is hierbij niet noodzakelijk dat een van de twee partijen tot de categorie taalaanbieder behoort. Andere organisaties genoemd onder lid 1 van artikel drie kunnen immers ook beschikken over professionals en taalvrijwilligers. Een samenwerkingsverband met meerdere organisaties is eveneens toegestaan. Bij de aanvraag dient een ondertekende verklaring van de samenwerkende organisaties ingediend te worden waarin zij aangeven het eens te zijn met de uitvoering van taal- en rekeneducatie in relatie tot de maatschappelijke context en met de samenwerking in relatie tot deze nadere regels.

Het doel is de samenwerking te bevorderen tussen partijen gericht op contextrijk taalleren. Vandaar dat bij de aanvraag de eis van een samenwerkingsverband wordt gesteld. Daarbij geldt dat er altijd een (1) rechtspersoon de aanvraag doet en de verantwoording neemt.

De aanvragende organisatie blijft ook in het geval van samenwerking tussen meer partijen het aanspreekpunt in de subsidierelatie. De manier waarop de samenwerking tussen de organisaties en initiatieven wordt vormgegeven moet blijken uit de subsidieaanvraag en is verder de verantwoordelijkheid van de aanvragende organisatie.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel worden de soorten activiteiten genoemd die voor subsidie in aanmerking kunnen komen, mits de activiteiten gericht zijn op resultaten zoals genoemd in het beleidskader.

Tegenprestatie

In het eerste lid sub b. is aandacht voor vrijwilligers die met een WWB-uitkering een tegenprestatie dienen te leveren. Hiermee kunnen organisaties een bijdrage leveren aan activering van werkzoekenden. Deze bepaling sluit aan bij het reeds ingezette beleid in Rotterdam om tegenprestaties te bevorderen en bij te dragen aan Social Return on Investment.

Het tweede lid geeft aan dat aantoonbare resultaten moeten worden bereikt. Dit geldt ook voor de inzet van de taalvrijwilligers die geworven en getraind zijn. Hun inzet als taalvrijwilliger moet eveneens effect hebben op de verbetering van de taalvaardigheid in relatie tot een of meerdere leefgebieden. Het gaat dus niet sec om de werving en training, maar juist ook om hun inzet.

Artikel 5 Doelgerichte criteria

Aanvragen komen alleen in aanmerking voor subsidie indien deze gezamenlijk worden ingediend met een bedrijf/instelling/organisatie in relatie tot één van de drie leefgebieden. Er kan sprake zijn van aanverwante relaties binnen meerdere contexten. Uit de aanvraag dient duidelijk te blijken wie welke taken en verantwoordelijkheden uitvoert. Aantoonbare samenwerkingsovereenkomsten dienen hiervoor als bewijs.

De te realiseren resultaten conform het beleidskader moeten duidelijk in de aanvraag vermeld worden en direct herleidbaar zijn tot de activiteiten (output).

De relatie tussen taal en het effect op verbetering op één of meerdere leefgebieden dient eveneens uitgewerkt te worden. Welk effect hebben de activiteiten op de maatschappelijke context van de deelnemer (outcome).

Het realiseren van een niveauverhoging op het gebied van taal is geen doel op zich. De taalactiviteit dient binnen een maatschappelijke context te zijn geïntegreerd, waardoor de taalactiviteit op die manier vorm en invulling krijgt. Er is vaak samenhang met meerdere contexten. Binnen de taalactiviteit dient hier rekening mee te worden gehouden.

Onder de doelgroep wordt verstaan:

Rotterdammers die tot een risicogroep behoren en problemen ondervinden op ten minste één van de drie leefgebieden, waarbij een relatie ligt met een Nederlandse taalachterstand. Risicogroepen op het gebied van gezondheid zijn ouderen en allochtonen. Risicogroepen op het gebied van Werk en Inkomen zijn laaggeletterden met schulden en langdurig werklozen, en 55 plussers. Risicogroepen op het gebied van integratie zijn (allochtone) vrouwen en EU-arbeidsmigranten.

In de aanvraag wordt vermeld wanneer een professionele docent en wanneer een taalvrijwilliger wordt ingezet, inclusief een onderbouwing waarom voor deze inzet wordt gekozen. Tevens wordt beschreven hoe de taalvrijwilliger getraind en duurzaam voor de organisatie wordt ingezet. Het is immers van belang dat gedurende de uitvoering van de taal- en rekeneducatie de juiste ondersteuning geboden wordt en continuïteit gewaarborgd is.

Indien de aanvraag uitsluitend gericht is op werving en training van taalvrijwilligers voor inzet ten behoeve van de taal- en rekeneducatie dient de aanvrager een begeleidingsplan mee te sturen waarin beschreven is op welke manier de taalvrijwilliger opgeleid, begeleid en ‘verleid’ wordt om zo lang mogelijk (duur benoemen) als taalvrijwilliger aan de slag te blijven.

De noodzaak van de taalactiviteit dient onderbouwd te worden op basis van de individuele behoefte van de burger.

De wijkprofielen van Rotterdam zijn een instrument dat een bijdrage kan leveren aan de onderbouwing van de taalbehoefte op wijkniveau. Wijken die ver of onder het gemiddelde scoren op taal binnen de wijkprofielen genieten de voorkeur als uitvoeringslocatie van de taalactiviteit.

Burgers moeten steeds minder afhankelijk worden van de overheid. Dit betekent ook dat voorzieningen aangeboden door de overheid een eigen bijdrage kennen. Op deze manier voelen burgers zich meer verantwoordelijk voor hun eigen besluit om mee te doen aan een voorziening. In de aanvraag dient te worden aangegeven in welke vorm de eigen bijdrage van de deelnemers invulling krijgt. De eigen bijdrage hoeft niet alleen door betaling plaats te vinden. Het uitvoeren van een “tegenprestatie” is ook een mogelijkheid. Deze tegenprestatie dient te zijn omschreven in de aanvraag.

Om te voorkomen dat het geleerde na afronding van de activiteit wegzakt, is het belangrijk dat burgers actief blijven. De taal- en rekeneducatie dient daarom een duurzaam karakter te hebben. Dit houdt in dat er een lange termijneffect in de aanvraag en verantwoording dient te worden aangetoond.

Deze nadere regels staan open voor zowel bestaande als nieuwe initiatieven. Indien een bestaande taalactiviteit, passend binnen het beleidskader, wordt aangevraagd, dient bij de aanvraag een kort rapport (max. 2 A4) te worden toegevoegd waarin aangetoond wordt dat de activiteit succesvol is.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Indien er sprake is van een mogelijkheid tot financiering van de aanvraag vanuit een andere bron, is een beroep op subsidie op grond van deze nadere regels niet mogelijk.

Artikel 7 Eisen aan de aanvraag

Spreekt voor zich.

Artikel 8 Beoordeling subsidieaanvragen

Het college beoordeelt of de subsidieaanvraag aan alle criteria voldoet. Daarnaast wordt gekeken naar de kwaliteit van de taal- en rekeneducatie en de mate waarin de taal- en rekeneducatie bijdraagt aan de gewenste maatschappelijke context.

Het subsidieplafond bepaalt uiteindelijk hoeveel activiteiten voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen.

Artikel 9 Subsidieplafond en verdeelsleutel

Voor subsidieverlening op grond van deze nadere regels is voor 2015 een subsidieplafond vastgesteld. Dit subsidieplafond kan in 2016, 2017 en 2018 wijzigen ten opzichte van 2015. Dit is afhankelijk van de beschikbare algemene middelen van de gemeente Rotterdam en het gedeelte van de WEB-middelen dat vrijkomt in verband met het loslaten van de gedwongen winkelnering bij de ROC’s. Het totale subsidiebedrag zal het gestelde maximum niet overschrijden.

Artikel 10 Wijze en tijdstip van indienen aanvraag en besluitvorming

Het indienen van de aanvragen gebeurt zoveel mogelijk in de eerste drie maanden van de kalenderjaren 2015, 2016, 2017 en 2018. De activiteiten moeten in het desbetreffende kalenderjaar starten en eindigen. Na 1 april van het jaar van aanvraag kunnen nog aanvragen worden ingediend, echter alleen voor kortdurende activiteiten. Er dient rekening te worden gehouden met de beoordelingstermijn van een subsidieaanvraag.

Artikel 11 Inwerkingtreding en looptijd

Spreekt voor zich.

Artikel 12 Citeertitel

Spreekt voor zich.