Regeling vervallen per 07-03-2016

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015

Geldend van 29-01-2015 t/m 06-03-2016

Gemeenteblad 2015

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015

De directeur van het cluster Werk en Inkomen,

Gelezen het voorstel van 23 januari 2015;

gelet op artikel 18a van de Participatiewet;

besluit:

vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • b.

    werkzoekende: de belanghebbende in de PW, WWB, IOAW en IOAZ;

  • c.

    PW: Participatiewet;

  • d.

    WWB: Wet werk en bijstand, zoals de citeertitel van de Participatiewet tot 1 januari 2015 luidde;

  • e.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte werkloze werknemers;

  • f.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • g.

    inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 17, eerste lid van de WWB, de artikelen 13, eerste lid IOAW, artikel 13, eerste lid IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • h.

    boete: de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de PW en in artikel 18a, eerste lid van de WWB;

  • i.

    waarschuwing: de waarschuwing, genoemd in artikel 18a, vierde lid, van de PW en artikel 18a, vierde lid van de WWB;

  • j.

    uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW, WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • k.

    benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen;

  • l.

    beslagvrije voet: beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • m.

    recidiveboete: de bestuurlijke boete bij recidive binnen vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 18a PW, vijfde en zesde lid, en artikel 18a WWB, vijfde en zesde lid.

Artikel 2 Boete bij schending inlichtingenplicht

  • 1. Het niet of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2. Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk twee weken gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen beschikbaar zijn.

  • 3. De hoogte van de boete wordt bepaald in evenredigheid met de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden, waarbij in ieder geval betrokken worden de ernst van de overtreding, de omstandigheden van het geval en verminderde verwijtbaarheid.

  • 4. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele situatie van de werkzoekende.

  • 5. De volgende situaties worden onderscheiden:

    • a.

      Er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien het vaststaat dat de werkzoekende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de werkzoekende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden.

    • b.

      Er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien het vaststaat dat de werkzoekende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de werkzoekende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn.

    • c.

      Er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien vaststaat dat van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien vaststaat dat de werkzoekende bepaalde feiten en omstandigheden heeft verzuimd tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de werkzoekende redelijkerwijs had moeten weten:

      • i.

        dat van een verzuim sprake was en dat dit verzuim zou leiden of heeft geleid tot het behouden of verkrijgen van een hogere uitkering dan waar recht op bestaat,

      • ii.

        in staat geweest is dit verzuim te voorkomen of te herstellen en heeft nagelaten dit uit zichzelf te doen.

    • d.

      Indien uit de beoordeling van de individuele situatie blijkt dat er van verminderde verwijtbaarheid zoals omschreven in artikel 3 sprake is, dan wordt een boete opgelegd van 25% van het benadelings-bedrag.

    • e.

      Er wordt een boete opgelegd ter hoogte van 150% van het percentage genoemd in de onderdelen a tot en met d, indien de werkzoekende herhaald de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt. Van herhaald is sprake indien de werkzoekende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 6. Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag worden bij schending van de inlichtingenplicht de volgende situaties onderscheiden:

    • a.

      Er wordt van een boete afgezien en er wordt een waarschuwing gegeven indien de werkzoekende in de twee jaar voorafgaand aan de start van de boetewaardige gedraging geen waarschuwing of boete heeft gehad.

    • b.

      Er wordt een boete van € 150,- opgelegd indien de start van de boetewaardige gedraging zich binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing of boete voordoet.

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de werkzoekende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • 1.

    Het staat vast dat de werkzoekende feitelijk in staat geweest is om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de werkzoekende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het de werkzoekende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt.

  • 2.

    Door de werkzoekende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de werkzoekende aan de verplichting te voldoen.

  • 3.

    De werkzoekende heeft wel inlichtingen verstrekt. Deze waren onjuist of onvolledig, dan wel was een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld. De werkzoekende heeft vervolgens uit zichzelf alsnog de juiste gegevens op de juiste wijze gemeld vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake indien de alsnog noodzakelijke inlichtingen verstrekt zijn in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • 4.

    De werkzoekende heeft aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 5.

    Er is sprake van “gedeelde verwijtbaarheid”, waarbij het vaststaat dat de werkzoekende de inlichtingenplicht heeft geschonden en tevens dat de overtreding heeft voortgeduurd terwijl het college daarvan op de hoogte was en heeft nagelaten in te grijpen terwijl dat redelijkerwijs wel mogelijk was.

  • 6.

    Er is anderszins sprake is van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 4 Maximale boete

  • 1. Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan € 81.000,-.

  • 2. In alle andere gevallen is de boete niet hoger dan € 8.100,-.

  • 3. De maximale boete genoemd in de leden 1 en 2 geldt ook indien er sprake is van recidive.

Artikel 5 Dringende redenen

Bij dringende redenen is sprake van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel kan slechts toegepast worden indien door de verrekening over de beslagvrije voet voor met name de werkzoekende onaanvaardbare consequenties zullen optreden. Vast dient te staan dat sprake is van zeer incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de werkzoekende verkeert, op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Indien is vastgesteld dat de schending van de inlichtingenplicht met opzet is gedaan, dan wel dat van grove schuld sprake is, dan wordt zeer terughoudend omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.

Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 6 Beslissingstermijn

  • 1. Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van 13 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen.

  • 2. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 13 weken en 26 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 5%.

  • 3. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 26 weken en 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 10%.

  • 4. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen later dan 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt rapport opgemaakt van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de besluitvorming op het gegeven moment. Op basis van het rapport wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn voor de hoogte van de op te leggen boete.

  • 5. Bij verlaging van het boetepercentage op grond van het tweede of derde lid is het bedrag waarmee de boete wordt verlaagd nooit hoger dan € 1.000,-.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015.

Aldus vastgesteld op 27 januari 2015.

Namens het college van burgemeester en wethouders,

drs. ing. V.J.M. Roozen

Clusterdirecteur Werk en Inkomen.

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 28 januari 2015 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)