Regeling vervallen per 18-12-2015

Eerste wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 17-12-2015

Intitulé

Eerste wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

De concerndirecteur van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling,

gelezen het voorstel van directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp van 22 juni 2015, nummer 15MO10322, en de daarop uitgebrachte adviezen;

gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015, de Regeling maatschappelijke ondersteuning 2015, het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 en het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de Algemeen Directeur 2012;

besluit vast te stellen:

Artikel I

Eerste wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 worden gewijzigd als volgt:

A

In de Inleiding wordt het volgende gewijzigd:

  • 1.

    Na hoofdstuk 4 wordt ingevoegd: Hoofdstuk 5 Algemene bepalingen maatwerkvoorziening en pgbIn dit hoofdstuk staan bepalingen opgenomen met betrekking tot bijvoorbeeld de indicatie: ingangsdatum, duur, intrekking of wijziging. Deze bepalingen hebben betrekking op zowel de indicatie voor dienstverlening als voor overige maatwerkvoorzieningen of pgb’s.

  • 2.

    Hoofdstuk 5 Overgangsrecht komt te luiden: Hoofdstuk 6 Overgangsrecht

B

Hoofdstuk 1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In onderdeel 1 wordt “n.t.b.” gewijzigd in: n.v.t.

  • 2.

    Onderdeel 4, vierde alinea, wordt als volgt gewijzigd: a. “zeer korte afstand” wordt gewijzigd in: korte afstand. b. Aan het eind van deze alinea wordt de volgende zin toegevoegd: De korte afstand is de afstand die normaal gesproken niet per auto wordt afgelegd en waarvoor bijvoorbeeld ook Vervoer op Maat niet adequaat is. De korte afstand wordt door gezonde mensen lopend of met de fiets afgelegd, door mensen met een beperking wordt hier vaak een scootmobiel voor gebruikt.

  • 3.

    In onderdeel 6, laatste regel wordt “postadres” vervangen door: briefadres.

  • 4.

    In onderdeel 9, laatste zin, wordt “3 en 4” gewijzigd in: 2 en 3.

C

Hoofdstuk 2 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Paragraaf 1 wordt gewijzigd als volgt: a. In onderdeel 3, Ad e, vervalt de zinsnede“, therapeutisch leefklimaat”. b. In onderdeel 5 wordt na de eerste alinea de volgende tekst geplaatst: De omvang van de indicatie kan ook worden bepaald door de vraag of er in één huishouden bij meerdere personen een indicatie voor het betreffende resultaatgebied aan de orde is en in hoeverre de ondersteuning voor deze personen gecombineerd kan worden. Als dit laatste het geval is, kan dit betekenen dat de ondersteuning òf slechts voor 1 persoon volledig wordt toegekend (bijvoorbeeld ondersteuning bij het overnemen van het huishouden) of dat één of beide personen de ondersteuning krijgen op basis van een lagere trede. c. Onder vernummering van onderdeel 9 in onderdeel 7, vervallen de onderdelen 7 en 8.

  • 2.

    In paragraaf 2, wordt na onderdeel 3 een onderdeel ingevoegd dat luidt:

  • 4.

    Afbakening regiefunctie ten aanzien van het voeren van het huishouden

De regiefunctie ten aanzien van het voeren van het huishouden kan zowel in het kader van het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren als in het kader van huishoudelijke verzorging worden geïndiceerd, maar kan bij een cliënt slechts vanuit één van beide resultaatgebieden aan de orde zijn.

Er kunnen zich zes situaties voordoen, die in onderstaand schema zijn weergegeven:

Alleen regie bij huishoudelijke taken

Alleen regie bij overige taken

Regie bij huishoudelijke en overige taken

Geen overnemen huishoudelijke taken nodig

Sociaal persoonlijk functioneren

Sociaal persoonlijk functioneren

Sociaal persoonlijk functioneren

Wel overnemen huishoudelijke taken nodig

Huishouden

Sociaal persoonlijk functioneren

Sociaal persoonlijk functioneren

Uit deze tabel blijkt, dat de regiefunctie vanuit het resultaatgebied ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden (zie volgende paragraaf), feitelijk alleen voorkomt in de situatie dat er alleen regie bij huishoudelijke taken noodzakelijk is én er ook huishoudelijke taken worden overgenomen.

  • 3.

    In paragraaf 6 wordt de tekst “Het gaat om ondersteuning ‘met de handen op de rug’. Dat wil zeggen dat de zorgverlener niet zelf de cliënt wast, maar de cliënt aanstuurt om zich te wassen.” wordt vervangen door de volgende tekst: Het gaat meestal om de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van de zogenaamde algemene dagelijkse levensverrichtingen door de cliënt zelf. De ondersteuning wordt als het ware gegeven in het verlengde van overige benodigde begeleiding. Dat neemt niet weg dat het ook kan voorkomen dat de hulpverlener actief ondersteunt en de lijfgebonden zorg of toediening van medicatie feitelijk overneemt.

  • 4.

    Paragraaf 7 wordt gewijzigd als volgt:

    • a.

      Onderdeel 1 wordt gewijzigd als volgt: 1o Onder verlettering van c in b vervalt: b. een therapeutisch leefklimaat; en/of 2o In onderdeel 1 vervalt, onder verlettering van Ad c in Ad a: onderdeel Ad b. 3o In Ad b (nieuw) wordt de tekst bij de laatste bullet vervangen door: het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen, ter voorkoming van escalatie en gevaar.

    • b.

      Onderdeel 3 wordt gewijzigd als volgt: 1o De eerste zin wordt vervangen door de volgende tekst: Er is binnen dit resultaatgebied sprake van 2 vormen van maatschappelijke ondersteuning: 2o Trede 1 vervalt, onder vernummering van de treden 2 en 3 tot treden 1 en 2.

    • c.

      Onder vernummering van onderdeel 4 in onderdeel 7 worden er drie nieuwe onderdelen ingevoegd die luiden:

4. RegiobindingOm in aanmerking te kunnen komen voor een voorziening binnen het resultaatgebied huisvesting, moet er sprake zijn van een regiobinding. Een klant heeft regiobinding als hij gedurende de laatste drie jaar minimaal twee jaar aantoonbaar in Rotterdam of in de regio, waar Rotterdam centrumgemeente voor is, zijn hoofdverblijf heeft gehad. Dat betreft de regiogemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Capelle a/d IJssel, Krimpen a/d IJssel, Lansingerland en Ridderkerk. Dat moet dan blijken uit inschrijving bij de burgerlijke stand of uit bekendheid en registratie bij de zorginstellingen in deze regio. Een ingezetene van Nederland komt volgens artikel 1.2.1, onderdeel c van de Wmo 2015 in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving

De 43 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang hebben een convenant gesloten over de manier waarop zij samen hun verantwoordelijkheid nemen voor de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang. Het convenant regelt dat de maatschappelijke opvang toegankelijk is voor een ieder die zich genoodzaakt ziet daarop een beroep te doen. Het convenant heeft tot doel te voorkomen dat ingezetenen die zijn aangewezen op maatschappelijke opvang worden afgewezen wegens het ontbreken van regiobinding, zonder dat duidelijk is in welke gemeente de cliënt dan wel toegelaten wordt.

Daarom is een landelijke handreiking opgesteld met criteria om te bepalen in welke gemeente een opvangtraject voor de cliënt de meeste kans van slagen heeft. Gemeente Rotterdam handelt volgens deze handreiking.

De cliënt die voldoet aan de criteria moet in beginsel altijd worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang van de gemeente waar hij zich heeft gemeld. Als uit de intake en de vraagverheldering niettemin blijkt dat de cliënt gelet op zijn netwerk en achtergrond meer regiobinding heeft met een andere centrumgemeente en hij daar ook kan worden opgevangen, dan wordt aangegeven dat wordt toegewerkt naar doorverwijzing c.q. warme overdracht naar die centrumgemeente.

Blijkt bij de intake al dat de cliënt kan worden opgevangen in de centrumgemeente waarmee hij met zijn hulpvraag en gelet op zijn regiobinding het best kan worden geholpen, dan wordt de cliënt direct daarnaar doorverwezen. Indien nodig voorziet de gemeente in het vervoer van de cliënt naar die betreffende centrumgemeente.

Verschillen de centrumgemeenten onderling van mening over de opvanglocatie van de cliënt en komen zij daar onderling niet uit, dan wordt de zaak voor bindend advies voorgelegd aan een landelijke geschillencommissie. In afwachting van het oordeel van die commissie wordt voorlopige opvang van de cliënt voortgezet in de centrumgemeente waar hij zich in eerste aanleg heeft gemeld.

Het convenant Landelijke Toegankelijkheid is niet van toepassing op Beschermd Wonen.

5. Indicatieduur

Als bij de intake is vastgesteld dat betrokkene aan de toelatingscriteria voldoet voor dit resultaatgebied, krijgt de klant een pasje uitgereikt als bewijs van toegang tot de maatschappelijke opvang.

De geldigheidsduur van deze pas is beperkt tot een periode van maximaal 6 maanden, om doorstroom naar een reguliere woonvoorziening te stimuleren. Verlenging van de pas is mogelijk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het pasje wordt ingetrokken als de klant niet of niet meer voldoet aan de in de beschikking opgenomen verplichtingen en voorwaarden.

6. Briefadressen

Indien nodig kan tijdelijk een voorlopig briefadres worden verstrekt waarmee, in combinatie met verblijf in de nachtopvang, ten behoeve van de cliënt een uitkering kan worden aangevraagd, cliënten hun legitimatie kunnen verlengen en cliënten zich kunnen aanmelden bij zorgverzekeraars. Het briefadres dient ter overbrugging naar een reguliere inschrijving en wordt uitsluitend verstrekt om stabiliteit te brengen in de situatie van de cliënt en een basis te leggen van waaruit de hulpverlening op gang wordt gebracht.

D

Hoofdstuk 3 wordt gewijzigd als volgt:

1.Paragraaf 1, onderdeel 4, wordt gewijzigd als volgt:

Na de derde alinea wordt een alinea ingevoegd die luidt:

Van de toegekende maatwerkvoorziening maakt ook het onderhoud van de voorziening deel uit. Dat betekent dat het onderhoud van bouwkundige ingrepen voor rekening van de gemeente komt, tenzij dit onderhoud niet anders zou zijn dan waarvoor de woningeigenaar of bewoner van de woning ook al zorg had moeten dragen.

Als een voorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt, is de pgb-houder verantwoordelijk voor het onderhoud van de voorziening. Zo nodig ontvangt hij voor dit onderhoud een (aanvullend) pgb.

Een voorziening die in bruikleen wordt verstrekt, blijft eigendom van de gemeente. Een voorziening die in eigendom wordt verstrekt, wordt eigendom van de cliënt. Een nagelvaste, bouwkundige ingreep, wordt door de aard van de voorziening onderdeel van de woning, waarmee de woningeigenaar ook eigenaar wordt van deze voorziening.

  • 2.

    In onderdeel 8, sub a, wordt gewijzigd als volgt: In de eerste zin wordt na “aanpassing van de woning” de volgende zinsnede ingevoegd: en eventuele onderhoudskosten.

  • 3.

    In paragraaf 2, onderdeel 7, sub d, wordt de zin “Het pgb kan behalve voor het betalen van taxiritten ook gebruikt worden voor het huren van een auto” wordt gewijzigd in: “Het pgb kan behalve voor het betalen van taxiritten ook gebruikt worden om het vervoer op andere wijze te regelen. Bijvoorbeeld door het betalen van een vergoeding aan een derde die de cliënt vervoert.”

F

Na hoofdstuk 4 wordt een hoofdstuk 6 ingevoegd dat luidt:

Hoofdstuk 5 Algemene bepalingen maatwerkvoorziening en pgb

1. Legitimatie

De wet vereist, dat het college de identiteit van een cliënt vaststelt aan de hand van een geldig legitimatiebewijs (rijbewijs, reisdocument, identiteitskaart, paspoort, vreemdelingendocument waaruit de verblijfsstatus blijkt):

  • -

    bij het onderzoek dat naar aanleiding van een melding plaatsvindt;

  • -

    van de cliënt die een aanvraag indient.

Op grond van de Wet op de identificatieplicht is een persoon pas vanaf de leeftijd van 14 jaar verplicht te beschikken over een dergelijk document.

Dat betekent dat ten aanzien van een kind dat jonger is dan 14 jaar en dat niet over een geldig identiteitsbewijs beschikt, dit niet kan worden afgedwongen. Volstaan kan worden met een identificatie van de ouder die namens de cliënt de melding of aanvraag doet en een controle van de informatie uit het GBA.

Als van een cliënt in redelijkheid niet kan worden gevraagd om een nieuw identiteitsbewijs aan te vragen (bijvoorbeeld in verband met ernstige ziekte) en de identiteit van de cliënt op andere wijze afdoende kan worden vastgesteld, dan kan op deze identificatieplicht een uitzondering worden gemaakt.

Als een cliënt zich alleen meldt (al dan niet telefonisch) en meteen, zonder dat een onderzoek plaatsvindt, wordt doorverwezen naar een algemene voorziening, is identificatie op grond van de wet niet noodzakelijk. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij een melding voor Vervoer op Maat omdat de persoon 75 jaar of ouder is. In dat geval vindt geen verder onderzoek plaats en kan op basis van de door de cliënt verstrekte informatie, in combinatie met de gegevens uit de GBA, aan de cliënt een pasje worden verstrekt voor Vervoer op Maat in de avonduren.

2. Ingangsdatum ondersteuning

  • Uitgangspunt is, dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk:

  • §

    er is sprake van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015);

  • §

    de ondersteuning wordt geïndiceerd zonder dat er sprake is van een schriftelijke aanvraag (zie artikel 7, derde lid, van de Vmor 2015);

  • §

    er wordt voldaan aan de volgende 2 voorwaarden: a. het is niet aan de cliënt te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder kon worden genomen; b. de feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de cliënt ook vóór de aanvraagdatum op ondersteuning was aangewezen en dat er feitelijk ondersteuning is geleverd.

  • Is er sprake van een lopende indicatie, maar cliënt wil overstappen van een arrangement in natura naar een pgb, dan zal hij dat tijdig moeten aanvragen, zodat de afronding van de levering van het arrangement en de beoordeling van het recht op een pgb zorgvuldig kan plaatsvinden. Als een cliënt de levering van het arrangement al heeft laten beëindigen, kan een pgb alleen met terugwerkende kracht worden verstrekt als vaststaat dat over die periode geleverd is én de cliënt ook verder voldoet aan de voorwaarden voor een pgb, waaronder een zorgovereenkomst en een zorg- en budgetplan.

  • 3. Duur van de indicatie

  • De periode waarvoor een indicatie wordt afgegeven is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder:

  • a.

    de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • b.

    de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • c.

    de levensverwachting van de cliënt;

  • d.

    de aard van de voorziening die is geïndiceerd.

Ad a

Uitgangspunt bij een indicatie voor dienstverlening, dat bij een stabiele situatie, een indicatie voor langere tijd, doch voor maximaal 5 jaar wordt afgegeven.

Als sprake is van de verwachting dat de situatie van de cliënt verslechtert, bijvoorbeeld als gevolg van een progressief verlopende aandoening, kan de indicatie eveneens voor langere tijd worden afgegeven.

In beide situaties is het mogelijk dat de omvang van de indicatie op verzoek van de cliënt wordt gewijzigd.

Is er sprake van een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht, al dan niet door inzet van gebruikelijke hulp, (niet-afdwingbare) mantelzorg of algemene voorzieningen, zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden òf zal een getrapte indicatie plaatsvinden, waarmee de indicatie in 1 of meerdere stappen wordt afgebouwd in omvang of intensiteit.

Zie voor maatwerkvoorzieningen voor overige voorzieningen vooral onderdeel d.

Ad b

De woonomstandigheden en samenstelling van het huishouden van de cliënt zijn ook voornamelijk van invloed op de indicatieduur als er sprake is van dienstverlening. Bij overige maatwerkvoorzieningen speelt dit minder. Als er bijvoorbeeld sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Ook kan het zijn dat na een beperkte ondersteuning van het gezin, bijvoorbeeld bij het anders organiseren van het huishouden of het aanleren van bepaalde vaardigheden, minder ondersteuning nodig is, omdat gezinsleden meer gebruikelijke ondersteuning kunnen oppakken.

Ad c

Als er sprake is van een ondersteuningsbehoefte als gevolg van een cliënt met een beperkte levensverwachting, bijvoorbeeld als gevolg van een terminale aandoening, kan de indicatie voor dienstverlening worden afgegeven totdat de cliënt komt te overlijden of wordt opgenomen in een intramurale setting ten laste van de Wet langdurige zorg.

Ook hierbij geldt dat de indicatie tussentijds kan worden gewijzigd als er een wijziging in de omvang van de ondersteuning noodzakelijk is.

Ad d

Als er sprake is van een indicatie die geen betrekking heeft op dienstverlening of huisvesting, kan ook een indicatie voor een kortere of langere periode worden afgegeven dan 5 jaar. Bijvoorbeeld voor de verwachte afschrijvingsduur van een maatwerkvoorziening, zoals een traplift of scootmobiel. Een maatwerkvoorziening in de vorm van een nagelvaste woningaanpassing zal in de meeste gevallen geen indicatieduur kennen.

Er wordt geen vaste indicatieduur afgegeven voor voorzieningen voor kinderen, zoals een rolstoel. Hoe lang een kind met zo’n voorziening kan doen, is te veel afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Immers, op een gegeven moment kan een kind uit zijn rolstoel groeien.

4. Intrekking of herziening van de indicatie

Intrekking of herziening van een lopende indicatie kan op grond van de wet alleen (artikel 2.3.10) als wordt vastgesteld dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

De herziening van een maatwerkvoorziening of pgb geschiedt op één van de hierboven genoemde gronden in artikel 2.3.10 Wmo 2015, eventueel in combinatie met artikel 3, vijfde lid, van de Rmor 2015 (gewijzigde regelgeving/gewijzigd beleid).

Uitgangspunt is, dat een herziening alleen naar de toekomst toe kan worden herzien of ingetrokken, tenzij er sprake is van opzet in het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens. Alleen in die situatie kan er dan ook sprake zijn van terugvordering (artikel 2.4.1 van de wet).

Zie voor de situatie dat een besluit, dat op grond van de oude Wmo is genomen, moet worden ingetrokken, ook hoofdstuk 7.

Onder b valt ook de situatie dat er sprake is van gewijzigd beleid en de cliënt op grond van dat gewijzigde beleid niet langer in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening of pgb. Dit is nog expliciet opgenomen in de Rmor 2015.

In dat geval kan de indicatie alleen met inachtneming van een redelijke termijn worden gewijzigd. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van de aard van de voorziening en de tijd die iemand naar verwachting nodig heeft om zich in te stellen op de nieuwe situatie.

Verlaging indicatie op verzoek van de cliënt

Als een cliënt doorgeeft met minder ondersteuning toe te kunnen, dan wordt er een nieuw indicatiebesluit genomen. De ingangsdatum wordt in overleg met de cliënt vastgesteld, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de periodes die het Centraal Administratiekantoor hanteert.

Wijziging indicatie op grond van speciale situatie

Als een cliënt wordt opgenomen in een instelling ten laste van de Wet langdurige zorg, wordt de indicatie 1 dag na opname beëindigd.

Als er sprake is van een tijdelijke afwezigheid van de cliënt (als gevolg van ziekenhuisopname vakantie of detentie) blijft de indicatie gehandhaafd maar wordt er niet geleverd. De betaling aan de zorgaanbieder wordt echter na 2 weken aangepast.

Zodra de cliënt weer thuis is, hervat de leverancier de ondersteuning en zal deze de ondersteuning ook weer normaal declareren bij de gemeente.

Als de cliënt, op wiens naam de indicatie is afgegeven, is overleden of als deze permanent of voor lange tijd afwezig zal zijn, zal de indicatie worden beëindigd.

Als er sprake is van een achterblijvende partner die eveneens ondersteuning behoeft, zal de indicatie in dat geval, voor zover deze niet specifiek betrekking heeft op de ondersteuning van de overleden of opgenomen cliënt, worden voortgezet totdat er op naam van de partner een nieuwe indicatie is afgegeven.

Bezwaar of beroep

Als er sprake is van een wijziging in de indicatie als gevolg van bezwaar of beroep, kan deze niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd. De nieuwe indicatie treedt zo spoedig mogelijk nadat het besluit in bezwaar of beroep is bekendgemaakt in werking.

Wel moet met de cliënt worden besproken in hoeverre deze in de afgelopen periode aantoonbare kosten heeft gemaakt om bijvoorbeeld particuliere hulp in te schakelen. Hiervoor kan dan eventueel een eenmalige vergoeding voor worden verstrekt.

Als er sprake is van een pgb, kan het besluit wel met terugwerkende kracht worden uitgevoerd.

Wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie

Bij wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie zal de medewerker beoordelen of dit gevolgen heeft voor de indicatie, bijvoorbeeld omdat er meer of minder gebruikelijke zorg kan worden geleverd.

Is dit het geval, dan wordt de indicatie aangepast.

Wijzigt de indicatie ten nadele van de cliënt, dan wordt een redelijke periode aangehouden voor de ingangsdatum van de nieuwe indicatie. Wat de redelijke periode is, hangt onder meer af van de aard van de indicatie die wijzigt, de omvang waarmee deze wijzigt en of deze wijziging voorzienbaar was.

Bij een verhuizing naar buiten de stad vervalt de indicatie op de dag van de verhuizing.

Bij een verhuizing binnen de gemeente blijft de indicatie gehandhaafd, tenzij in verband met wijzigingen in verband met bijvoorbeeld de beschikbaarheid van mantelzorg of algemene voorzieningen in de nieuwe wijk een nieuwe indicatie noodzakelijk is.

Bij overlijden eindigt de indicatie de dag na overlijden. Is er echter sprake van een achterblijvende partner, dan moet gekeken worden in hoeverre de indicatie (al dan niet gewijzigd) door kan blijven lopen op naam van de partner.

Wijzigingen bij resultaatgebied huisvesting

De indicatie vervalt niet door tijdelijke afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen, bijvoorbeeld in verband met ziekenhuisopname, detentie of vakantie.

Als de cliënt definitief vertrekt uit de opvang, vervalt de indicatie op de dag dat de cliënt definitief uit de opvang is vertrokken. Dit geldt ook als de cliënt is overleden.

PGB

Behalve ten aanzien van de uitvoering van een besluit in bezwaar of beroep, is de werkwijze bij een pgb gelijk. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om ervoor te zorgen dat hij een dusdanige overeenkomst afsluit, dat deze direct eindigt als er geen recht meer is op een pgb. De modelovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank voorzien hierin.

6. Terugvordering

Terugvordering van een maatwerkvoorziening of pgb geschiedt als de voorziening/pgb op grond van artikel 2.3.10 is ingetrokken én er opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt (artikel 2.4.1 Wmo 2015).

F

In hoofdstuk 6 wordt na onderdeel 2, een nieuw onderdeel toegevoegd dat luidt:

3. Wmo-rechten

Op Wmo-besluiten die onder de oude Wmo zijn genomen, blijven de oude Wmo en verordening van toepassing. Dat wil zeggen dat als een Wmo-voorziening wordt ingetrokken op grond van nieuw beleid dat onder de nieuwe Wmo 2015 is vastgesteld, de grondslag van die intrekking een combinatie is van de overgangsbepaling in de Wmo 2015 en de oude wet- en regelgeving.

Voor een voorziening (individuele voorziening, financiële tegemoetkoming of pgb) die onder de oude Wmo is verstrekt, geldt de volgende relevante artikelen:

  • 1.

    Herziening kan gebeuren op grond van artikel 8.9, eerste en tweede lid, Wmo 2015 jo artikel 45, Vmor 2015 jo artikel 19 Vmor.

  • 2.

    Terugvordering kan gebeuren op grond van artikel 8.9, eerste en tweede lid, Wmo 2015 jo artikel 45, Vmor 2015 jo artikel 19 Vmor.

Afhankelijk van de individuele situatie wordt zoveel mogelijk het juiste onderdeel van de betreffende artikelen genoemd, met daarbij een toelichting en een verwijzing naar bepalingen in nieuwe regelgeving/beleid, als sprake is van intrekking o.g.v. gewijzigd beleid.

Daarnaast kan artikel 5A van de oude Rmor worden genoemd, als terugvordering gebeurt omdat iemand niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen voor een pgb heeft voldaan.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2015.

Aldus vastgesteld op 23 juni 2015.

De heer W.A.J.J. Houtman

Concerndirecteur cluster Maatschappelijke Ontwikkeling

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 25 juni 2015 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Bijlage basistekst Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 :

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015