Regeling vervallen per 01-01-2019

Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen

Geldend van 31-08-2016 t/m 31-12-2018

Intitulé

Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen

Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

gelezen het voorstel van de wethouder Financiën, Binnenstad, Cultuur en Sport van 1 september 2015 (kenmerk 15MO11885);

overwegende dat:

  • -

    het van belang is dat de sportdeelname van sporters met een beperking wordt bevorderd;

  • -

    het verbeteren van de toegankelijkheid van sportaccommodaties voor sporters met een beperking een van de middelen is om dat doel te bereiken;

  • -

    ­ de gemeente daartoe voor de door de gemeente beheerde sportaccommodaties op 11 februari 2014 de beleidsregel "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties” heeft vastgesteld;

  • -

    ­ ook Rotterdamse breedtesportverenigingen of hun beheerstichtingen hun sportaccommodaties ter bevordering van de sportdeelname van sporters met een beperking beter toegankelijk kunnen maken voor deze sporters;

  • -

    ­ het daarom gewenst is nadere uitvoeringsregels vast te stellen voor de verstrekking van subsidies voor dit doel aan breedtesportverenigingen of hun beheerstichtingen;

gelet op artikel 3, derde lid, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014);

besluit vast te stellen:

Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt mede verstaan onder:

  • a.

    breedtesportvereniging:

    vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid of een stichting, die is aangesloten bij een sportbond, en waarvan de activiteiten zich afspelen op het grondgebied van de gemeente Rotterdam of op een locatie die in eigendom is van de gemeente Rotterdam, en waarvan de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden zich hoofdzakelijk richten op de breedtesport en die geen winstoogmerk heeft;

  • b.

    beheerstichting:

    stichting zonder winstoogmerk, die tot doel heeft een sportaccommodatie te beheren en deze beschikbaar te stellen aan een aan deze beheerstichting gelieerde breedtesportvereniging;

  • c.

    breedtesport:

    sportaanbod van en voor amateursporters waarvan beroepsmatige sportactiviteiten of activiteiten op topsportniveau zijn uitgezonderd;

  • d.

    economisch eigenaar:

    breedtesportvereniging of haar beheerstichting, die een sportaccommodatie in economisch eigendom heeft op een perceel grond waarvan de gemeente Rotterdam juridisch eigenaar is en waarbij de breedtesportvereniging of haar beheerstichting het onderhoud verricht of laat verrichten van die sportaccommodatie, én de breedtesportvereniging of haar beheerstichting de kosten van beheer en onderhoud van die sportaccommodatie voor eigen rekening neemt;

  • e.

    investeringskosten:

    kosten van de aanschaf en aanleg van voorzieningen in een sportaccommodatie ten behoeve van het toegankelijk kunnen maken van die sportaccommodatie voor mensen met een beperking;

  • f.

    sportaccommodatie:

    onroerend goed in de vorm van (een deel van) een gebouw, dat gebruikt wordt en kan worden om diverse sporten te beoefenen en waarvan de breedtesportvereniging of haar beheerstichting de economische of juridische eigenaar is; bijvoorbeeld een kleedkamer of clubgebouw;

  • g.

    sportbond:

    overkoepelende organisatie van breedtesportverenigingen of –organisaties, die rechtstreeks is aangesloten bij het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie;

  • h.

    voorziening:

    blijvende bouwkundige aanpassing in een sportaccommodatie, die tot doel heeft de toegankelijkheid van die sportaccommodatie voor sporters met een beperking te verbeteren.

Artikel 2 Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het stimuleren van Rotterdamse breedtesportverenigingen of de hieraan gelieerde beheerstichtingen om hun sportaccommodaties door middel van het aanbrengen van voorzieningen toegankelijk te maken voor sporters van hun vereniging met een beperking, zodat die sporters daar op een betere wijze hun sport kunnen beoefenen.

Artikel 3 Reikwijdte van de regeling

Deze regeling is van toepassing op het verstrekken van subsidies:

  • a.

    aan breedtesportverenigingen of hun beheerstichtingen, waarvan de activiteiten zich afspelen op het grondgebied van de gemeente Rotterdam of op een sportaccommodatie die in eigendom is van de gemeente Rotterdam;

  • b.

    ten laste van het in artikel 7 genoemde subsidieplafond.

Artikel 4 De subsidiabele kosten

  • 1. De subsidie heeft uitsluitend betrekking op de investeringskosten van een voorziening, die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het realiseren van die voorziening.

  • 2. Eventuele bijdragen van derden worden in mindering gebracht op de subsidie.

Artikel 5 De niet-subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn de kosten van arbeidsloon van zelfwerkzaamheid of van de aan die zelfwerkzaamheid toe te rekenen overhead.

De vergoedingen aan vrijwilligers zijn wel subsidiabel voor zover die passen binnen de vrijstellingen van de belastingdienst.

Artikel 6 Omvang van de subsidie

  • 3. De subsidie kan 100% van de subsidiabele investeringskosten van de voorziening bedragen tot een maximum van € 35.000,= per aanvraag.

  • 4. Er kan slechts één keer een subsidie verleend worden aan een bepaalde breedtesportvereniging of de hieraan gelieerde beheerstichting, of een combinatie van breedtesportverenigingen of hun beheerstichtingen.

Artikel 7 Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 5. Voor deze nadere regeling geldt een subsidieplafond van € 500.000,=. Dit is een eenmalig budget.

  • 6. De verdeling van de subsidie geschiedt met inachtneming van het subsidieplafond, met inachtneming van artikel 6, en op basis van de volgorde van ontvangst van de subsidieaanvragen.

Artikel 8 Subsidievoorwaarden

De subsidie kan alleen worden verleend indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    de voorziening waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de gemeentelijke beleidsregel "basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties" (zie bijlage 1), indien en voor zover van toepassing op die sportaccommodatie; het college kan besluiten bij de subsidieverlening af te wijken van deze basiseisen;

  • b.

    de voorziening waarvoor subsidie wordt aangevraagd, draagt aantoonbaar en specifiek bij aan de toegankelijkheid van de sportaccommodatie voor de sporters met een beperking van de breedtesportvereniging, waardoor de sportdeelname van deze sporters op die locatie wordt bevorderd.

Artikel 9 Subsidieverplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger moet zich bij de aanleg van de voorziening aan alle van toepassing zijnde geldende wet- en regelgeving houden.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht, voordat de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten een aanvang neemt, de hiervoor eventueel benodigde vergunningen te verkrijgen.

  • 3. De subsidieontvanger start de subsidiabele werkzaamheden na het besluit tot verlening van de subsidie binnen een termijn van ten hoogste zes maanden.

Artikel 10 Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een subsidie moet worden ingediend vóór 1 september 2017.

  • 2. Een gezamenlijke aanvraag van meerdere breedtesportverenigingen moet gezamenlijk ingediend en ondertekend worden door alle betrokken besturen.

Artikel 11 Indieningsvereisten

  • 1. De aanvraag van de subsidie voor een voorziening wordt bij de gemeente online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) en moet voorzien zijn van de volgende stukken:

    • c.

      een omschrijving van de voorziening;

    • d.

      toelichting op het doel van de voorziening;

    • e.

      een planning van de investering, waarin in ieder geval de start en afronding van de werkzaamheden vermeld staan;

    • f.

      een begroting van de totale investeringskosten, inclusief eventuele bijdragen van derden;

    • g.

      een specificatie van en toelichting op de totale investeringskosten;

    • h.

      schriftelijke bewijzen van de eventuele bijdragen van derden;

    • i.

      een offerte van een aannemer (of bedrijf) voor het volledige bedrag van de investeringskosten voor zover (een deel van) de voorziening niet in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd.

  • 2. Mogelijke onduidelijkheden in de aanvraag zullen binnen twee weken kenbaar worden gemaakt aan de aanvrager met het verzoek binnen vier weken de gevraagde duidelijkheid te verschaffen. De beslissing op de aanvraag wordt dan met vier weken opgeschort.

Artikel 12 Beoordeling van de aanvraag

  • 1. Het college laat zich adviseren door de Vereniging van Gehandicaptenorganisaties Rotterdam over nut en noodzaak van de voorziening waarvoor de subsidie wordt aangevraagd en over de mate waarin deze voorziening voldoet aan artikel 8a.

  • 2. Het advies van de Vereniging van Gehandicaptenorganisaties Rotterdam zal in de beoordeling van de aanvraag een zwaarwegend argument zijn.

  • 3. Het college kan besluiten dat in de bij de aanvraag ingediende begroting opgenomen uitgaven, die een redelijk peil te boven gaan, niet of slechts ten dele als subsidiabele kosten worden aangemerkt.

Artikel 13 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de SVR 2014 wordt op basis van deze nadere regeling de subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de aanvraag niet voldoet aan het gestelde in de artikelen 3, 4, 6, 8, 10 en 11;

  • b.

    bij afhandeling op volgorde van ontvangst het in artikel 7 vermelde subsidieplafond is bereikt.

Artikel 14 Bevoorschotting van de subsidie

De subsidie wordt na verlening tot 80% bevoorschot.

Artikel 15 Verantwoording en vaststelling subsidie

  • 1. Subsidies worden niet direct bij de verlening vastgesteld.

  • 2. In aanvulling op de artikelen 13 en 14 van de SVR 2014 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

    • a.

      een door het bestuur van de breedtesportvereniging of haar beheerstichting gewaarmerkte rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de gesubsidieerde investering in een voorziening afgezet tegen de bij de subsidieaanvraag ingeleverde begroting;

    • b.

      de nodige kopieën van bewijsstukken van de realisatie van de investering in een voorziening (facturen, betaalbewijzen, een foto van de gerealiseerde voorziening, e.d.).

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij worden geplaatst.

Artikel 17 Geldigheidsduur

Deze nadere regels vervallen op 31 december 2018.

Artikel 18 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van

8 september 2015.

De secretaris,
Ph. F. M. Raets
De burgemeester,
A. Aboutaleb

Bijlage 1 Gemeentelijke beleidsregel "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties"

Het college heeft op 4 februari 2014 de beleidsregel "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties", vastgesteld om daarmee de toegang tot en gebruik van indoor sportaccommodaties voor mensen met een beperking te vergroten.

Deze beleidsregel heeft geen externe werking, maar is een ‘nadere regeling” met aanwijzingen hoe om te gaan met bouw- en renovatieplannen van gemeentelijke binnensportaccommodaties.

Het vergroten van de sportparticipatie van mensen met een beperking is een doelstelling van het Uitvoeringsprogramma Sport.

Toelichting:

In 2001 ontwikkelde NEBAS (inmiddels de Stichting Onbeperkt Sportief) samen met NOC*NSF een richtlijn voor het voldoende toegankelijk maken van binnensport-accommodaties voor mensen met een beperking. In het Bouwbesluit wordt daaraan namelijk onvoldoende aandacht besteed omdat die alleen een ‘toegankelijkheidssector’ voor bezoekers regelt. De NEBAS-richtlijn is verouderd geraakt en vanwege zijn vorm minder goed bruikbaar gebleken.

De gemeente Rotterdam heeft in samenwerking met de lokale Stichting Platform Agenda 22 een inhoudelijke bijdrage geleverd aan de actualisering van de richtlijnen omdat dat goed past in het sport-, participatie- en gehandicaptenbeleid van de stad.

In de richtlijn staan ‘basiseisen’ en ‘aanbevelingen’. Het college heeft besloten om (alleen) de basiseisen te laten gelden voor elke nieuw te bouwen en te renoveren gemeentelijke binnnensport-accommodatie. Door deze basiseisen zullen alle nieuwe gemeentelijke indoor sportaccommodaties gehandicapten beter kunnen faciliteren. Maar ook ouderen met loophulpmiddelen, mensen met kinderwagens, rollaters en scootmobielen profiteren van een betere toegang en bruikbaarheid.

De aanbevelingen uit de richtlijn zijn algemene maatregelen ten behoeve van specifieke groepen gehandicapten (bijv. rolstoelers) of groepssporters zoals zitvolleybal. Faciliteiten voor de ene gebruikersgroep of sport kan de functionaliteit voor een andere groep echter beperken. De aanbevelingen zijn daarom niet als een vaste beleidsregel vastgelegd. Per nieuwe locatie kunnen keuzes worden gemaakt waaraan behoefte is, wat mogelijkheden zijn, welke budgetten beschikbaar zijn en hoe de voorzieningen optimaal over de stad gespreid kunnen worden. Betreffende aanbevelingen kunnen dan in een programma van eisen worden opgenomen om daarmee de bruikbaarheid voor bepaalde groepen gehandicapten of bepaalde sportsoorten mogelijk te maken. De aanbevelingen maken geen onderdeel uit van de Rotterdamse beleidsregel, maar zijn terug voor geïnteresseerden wel terug te vinden op: http://goo.gl/VlyjFQ

1. INLEIDING

De Rotterdamse Basiseisen toegankelijkheid binnensportaccommodaties zijn volledig gebaseerd op de basiseisen uit de derde druk van de Richtlijnen Toegankelijkheid Indoor Sportaccommodaties van Stichting Onbeperkt Sportief die daarmee de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid (kortweg: BTB) van alle sportaccommodaties een impuls wil geven en de doelstelling meer mensen met een beperking sporten en bewegen wil versterken.

De Richtlijnen gaan over de fysieke toegankelijkheid van een sportaccommodatie. De sociale toegankelijkheid, aspecten zoals omgang met en adequate begeleiding van sporters met een beperking, zullen niet in deze Richtlijnen worden behandeld. De Richtlijnen hebben betrekking tot sporters en bezoekers van een sportaccommodatie. Werknemers met een beperking in een sportaccommodatie hebben te maken met diverse andere wet- en regelgeving.

De Richtlijnen zijn ontwikkeld om als hulpmiddel en leidraad te dienen voor iedereen die betrokken is bij de ontwikkeling, ontwerp, bouw, renovatie, aanpassing, inrichting en vormgeving van sportaccommodaties in alle fases van het bouwproces. Het dient als een basis voor het opstellen van een Programma van Eisen (PvE), maar ook voor het ontwerp en de inrichting van sportaccommodaties. Een verbijzondering voor specifieke doelgroepen zal in een PvE moeten worden uitgewerkt. Een voorziening voor de ene doelgroep, kan in enkele gevallen strijdig zijn met de belangen van een andere. Ook het gebruik door grotere groepen sporters met een beperking (bijvoorbeeld in teamcompetities ofwel tijdens evenementen) kunnen andere (grotere) aanpassingen vereisen. Deze Richtlijnen vormen een basis voor een PvE maar zijn door de diversiteit aan beperkingen en sporten niet volledig voor alle vormen van accommodatiegebruik. Het blijft belangrijk om vóór het opstellen van het PvE de doelgroepen te bepalen voor wie de accommodatie bedoeld is. De diverse verantwoordelijke sportbonden, maar ook Onbeperkt Sportief, zijn hierover altijd te raadplegen voor advies.

Bij ‘toegankelijkheid’ wordt er bij het ontwerp, de bouw en de inrichting van ruimten, met zoveel mogelijk verschillende mensen (wat betreft lichamelijke mogelijkheden en beperkingen) rekening gehouden. Een bijkomend voordeel is dat een toegankelijke accommodatie ook voor andere gebruikers aantrekkelijk is. Denk daarbij aan ouders met kinderwagens, leveranciers met steekwagentjes of ouderen met scootmobiel of rollator.

Zoals in alle sectoren is hierbij het kostenaspect veelal een belemmering. Echter, de gedachte dat integraal toegankelijk bouwen enorm kostenverhogend werkt is een misvatting. Als tenminste vanaf het begin de integrale toegankelijkheidseisen in het ontwerpproces worden gehanteerd. Op het moment dat een (sport)accommodatie achteraf nog toegankelijk gemaakt moet worden kunnen de kosten inderdaad oplopen.

Samenhang

Onbeperkt Sportief heeft voor de sportsector Richtlijnen willen ontwikkelen die:

  • volledig zijn afgestemd op de sportsector met haar enorme diversiteit aan gebouwtypen (onder andere sporthallen, sportzalen, gymnastiekzalen, zwembaden, clubhuizen, fitnessruimten en tennisbanen)

  • zo goed mogelijk zijn afgestemd op enerzijds de wensen van de afzonderlijke belangenbehartigende gehandicaptenorganisaties en anderzijds de wensen van koepelorganisatie NOC*NSF ten aanzien van betaalbare en kwalitatief goede en veilige sportaccommodaties;

  • verstrekkender zijn dan het huidige Bouwbesluit;

  • duidelijkheid scheppen naar architecten, bouwers, verenigingen, gemeenten, scholen en andere stakeholders, welke zaken worden geëist en welke zaken worden aanbevolen ten behoeve van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid (BTB) van sportgebouwen en -accommodaties;

  • koepelorganisaties als NOC*NSF, Onbeperkt Sportief en de afzonderlijke gehandicaptenorganisaties de mogelijkheid geven eenduidig te adviseren en te toetsen;

  • voor subsidieverstrekkers een toetsingskader kunnen bieden voor eventueel toe te kennen ondersteuning.

De Richtlijnen zijn, mede door een initiatief van de gemeente Rotterdam, ten opzichte van de vorige druk volledig herzien en waar nodig aangepast aan de geldende regelgeving. Ze zijn aanvullend aan het Bouwbesluit, het Handboek voor Toegankelijkheid en het Handboek Sportaccommodaties. In een aantal gevallen is gekozen voor een overlap van informatie om daarmee de bruikbaarheid van deze Richtlijnen te vergroten.

Bouwbesluit

Sinds 1992 geldt in Nederland één bouwvoorschrift, het Bouwbesluit. Hierin staan de toegankelijkheidseisen die voor alle gebouwen gelden. De toegankelijkheidseisen uit het Bouwbesluit zijn echter niet verstrekkend en niet speciaal gericht op sportaccommodaties. De in het Bouwbesluit benoemde toegankelijkheidssector betreft slechts dat gedeelte van het gebouw dat mede bestemd is voor gebruik door bezoekers en dus niet het gedeelte dat specifiek gebruikt wordt door sporters. Deze Richtlijnen zijn daarom een aanvulling op het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit is gewijzigd in 2003 en recenter in 2012. Deze nieuwe versies zijn echter eveneens niet ingegaan op de integrale toegankelijkheid van sportaccommodaties zoals Onbeperkt Sportief dat graag ziet.

Handboek voor de Toegankelijkheid

De ‘basiseisen’ die in deze Richtlijnen worden genoemd zijn direct afgeleid van, en dus ook niet in strijd met de Richtlijnen die de CG Raad heeft opgesteld in haar Handboek voor Toegankelijkheid. Het Handboek voor Toegankelijkheid richt zich echter op alle gebouwtypen terwijl deze Richtlijnen specifiek is toegesneden op sportgebouwen en -accommodaties.

Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS)

Vanuit de bouwwereld bestaat behoefte aan duidelijke aansturing over wat de specifieke eisen van toegankelijkheid in een concreet geval zijn, terwijl potentiële gebruikers van de gebouwde omgeving willen weten welke toegankelijke kwaliteit ze in een specifieke situatie zullen aantreffen. Voor dit doel bestaat er een algemeen en onafhankelijk keurmerk: het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS). Het ITS wordt nationaal gebruikt om aan te geven dat een object bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar (BTB) is voor iedereen. Het uitgangspunt voor de toekenning van het ITS is dat ‘de bezoekers c.q. gebruikers van een gebouw op een zo onafhankelijk en gelijkwaardig mogelijke wijze de (mede) voor hen bestemde voorzieningen van een gebouw kunnen bereiken en gebruiken'. Dit uitgangspunt komt overeen met dat van integrale toegankelijkheid, maar is inzake het ITS beperkt tot het voor het publiek bestemde deel van het gebouw. De criteria die voor de toekenning van het ITS gelden, zijn dan ook beperkt tot de eisen verbonden aan de voor publiek bestemde gebouwfuncties. Deze ITS-eisen komen geheel overeen met- en zijn een deelverzameling van de eisen in deze Richtlijnen. Het ITS symbool is eigendom van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG Raad). Voor meer informatie hierover verwijzen wij u naar de CG Raad en haar specifieke Projectbureau Toegankelijkheid.

NOC*NSF Handboek Sportaccommodaties

Het Handboek Sportaccommodaties is een naslagwerk voor iedereen die met planning, ontwerp, bouw, beheer, exploitatie en/of onderhoud van sportaccommodaties te maken heeft. Het Handboek Sportaccommodaties geeft zowel algemene sporttak overstijgende Richtlijnen voor accommodaties aan als specifieke eisen per sporttak. Ook over een groot aantal verwante thema's, zoals belastingen, subsidies en energie, is in het Handboek Sportaccommodaties informatie te vinden.

Opbouw

De opbouw van de Richtlijnen volgt het perspectief van de gebruiker van een sportaccommodatie: In hoofdstuk 3 wordt de bereikbaarheid belicht, vervolgens in hoofdstuk 4 de toegankelijkheid tot de sportaccommodatie en in hoofdstuk 5 en 6 de bruikbaarheid daarvan. Kortom we volgen hier nu ook het ‘BTB’-principe.

Natuurlijk is het niveau van toegankelijkheid een arbitraire zaak. Onbeperkt Sportief heeft gemeend voor sportaccommodaties een duidelijke ondergrens te moeten stellen ten behoeve van de integrale toegankelijkheid. Deze ondergrens is de basis kwaliteitseis die in de Richtlijnen als ‘basiseis’ wordt aangegeven. Deze is zodanig vastgesteld dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met enerzijds het principe van integrale toegankelijkheid zodat iedereen kan sporten en anderzijds het realiseren van betaalbare sportgebouwen. Uiteraard wordt geadviseerd meer te doen dan slechts het realiseren van deze basis kwaliteitseisen.

Sporters met een beperking vormen geen homogene groep. Voorzieningen in en rond sportaccommodaties zijn daarom afgestemd op de collectieve (en niet een individuele) behoeften. In deze Richtlijnen wordt dit de 'basiseis' genoemd. Deze eisen verzekeren de toegankelijkheid voor de dagelijkse gebruiker. De aanvullingen worden in deze Richtlijnen 'aanbevelingen' genoemd. De aanbevelingen zijn geen onderdeel van de Rotterdamse beleidsregel/subsidieregel.

Om verwarring hierover te vermijden volgt hieronder de definitie van beide:

  • -

    ‘Basiseisen’: eisen waaraan iedere sportaccommodatie dient te voldoen, zodat het gebouw in principe toegesneden is op de collectieve behoefte. Deze basiseisen zijn zo opgesteld dat het gebouw daarnaast relatief gemakkelijk toegankelijk te maken is (d.m.v. de aanbevelingen) voor gebruikers met een specifieke functiebeperking;

  • -

    ‘Aanbevelingen’: aanvullingen op de basiseisen die gebruikt kunnen worden om een sportaccommodatie toegankelijk te maken voor een groep gebruikers met een specifieke functiebeperking.

Daarnaast kan het nodig zijn om aanvullende vereisten in het PvE te formuleren wanneer grote groepen sporters met een beperking moeten worden gefaciliteerd.

Voor advies over zowel de basiseisen als de aanbevelingen kunt u contact opnemen met Onbeperkt Sportief.

De basiseisen en aanbevelingen gelden voor de indoor sportaccommodaties en het tot de sportaccommodatie behorende buitenterrein, zoals de toegangswegen, parkeergebied, stallingsruimte voor fietsen, voetpaden, et cetera.

2. ALGEMEEN

Voordat de Richtlijnen ingaan op de eisen die in de bouwkundige zin gehanteerd dienen te worden, wordt in dit hoofdstuk in algemene zin aandacht besteed aan de mensen die een beperking hebben.

2.1 Categorieën mensen met een beperking

Helaas zijn we in Nederland nog ver verwijderd van de situatie dat mensen met een beperking gelijke kansen en mogelijkheden hebben om door sport en bewegen deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Dit wordt mede bemoeilijkt doordat de doelgroep van mensen met een beperking zeer divers is. Grofweg is een driedeling te maken: mensen met een lichamelijke beperking, mensen met een verstandelijke beperking en tenslotte mensen met een zintuiglijke beperking. Daarnaast vormen mensen met een chronische aandoening eveneens een grote groep.

Het begrip 'gehandicapten' wordt door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in haar rapportages als volgt omschreven: 'wie door stoornissen lichamelijke of verstandelijke beperkingen heeft en daardoor sociaal nadeel ondervindt'. Veelal wordt de term ‘mensen met een beperking’ gehanteerd. Per categorie kan men de functionele voorwaarden in de vorm van (bouwkundige) maatregelen vaststellen.

Deze Richtlijnen zijn opgesteld vanuit het integraal toegankelijkheidsprincipe, dat wil zeggen, ongeacht de aard of mate van beperking dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de beperking. Om toch wat meer inzicht te geven in de doelgroepen, zijn de verschillende beperkingen als volgt ingedeeld:

M = sporters met een motorische beperking

V = sporters met een verstandelijke beperking (beperkt IQ en zelfredzaamheid);

B = sporters met een visuele beperking (blind, slechtziend, kleurenblind);

D = sporters met een auditieve beperking (doof, slechthorend);

C = sporters met een chronische aandoening.

Hieronder is een overzicht van beperkingen weergegeven en voorbeelden van aanpassingen.

Soort beperking

Voorbeelden van aanpassingen

M – Motorisch

stoornis in de loopfunctie

steun in de vorm van leuningen in circulatiegebieden

stroeve vloerafwerking of -bedekking

(nagenoeg) geen niveauverschillen, hellingbanen, luie trap

voldoende uitrustmogelijkheden

rolstoelgebruiker

deuren, doorgangen, circulatieruimten binnen en buiten in het algemeen van voldoende breedte

(nagenoeg) geen niveauverschillen, hellingbanen

lift tussen meerdere bouwlagen

bedienings- en gebruikshoogten (wastafel, kledinghaken, bar/receptie)

bruikbaar sanitair

stoornis in arm- handfunctie

bediening en gebruik hang- en sluitwerk op bruikbare reikwijdte en -hoogte

hang- en sluitwerk zo licht mogelijk en goed omvatbaar maken

stoornis in evenwicht

steun op plaatsen aanbrengen in het gebouw in de vorm van leuningen in circulatiegebieden

afronden van hoeken

zachte of gladde wandafwerkingen

zitgelegenheid bij en in de lift en andere plekken waar wachten soms noodzakelijk is

groeistoornissen

hoogte zitgelegenheden flexibel

hoogte infoborden

bedienings- en gebruikshoogte variabel

V – Verstandelijk

laag IQ, beperkte zelfredzaamheid

eenvoudige bewegwijzering en aanwijzingen, pictogrammen

logische routing

B – Visueel

slechtzienden

goed verlichtingsniveau en gelijkmatigheid van de verlichting, voorkomen van verblinding

contrasterende kleuren

duidelijke opschriften bij markeringen en bewegwijzering

geen uitstekende elementen of obstakels

doorlopende geleiding (gidslijn of geleidelijn) in de vorm van leuningen, opstanden of blinde muren

reliëfteksten

D – Auditief

slechthorenden

goede akoestiek en geluidsisolatie, geen stoorgeluiden

ringleidingen in sprekersruimten en bij receptie

doven

goede verlichting in verband met het lezen van spraak- en gezichtsuitdrukking

visuele signaleringen, communicatiemiddelen

C – Chronische aandoening

stoornis in de hartfunctie

korte looplijnen, weinig circulatie

trap met lage optreden

lift tussen meerdere bouwlagen

uitrust mogelijkheden

stoornis in de longfunctie

stofvrije, onderhoudsarme ruimten

gelijkmatige verwarming en ventilatie

korte looplijnen

(nagenoeg) geen niveauverschillen

NB: deze tabel dient als voorbeeld en is geenszins volledig

Aanpassingen kunnen voor meerdere groepen tegelijk positief werken, maar in enkele gevallen ook tegenstrijdigheid meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan geleidelijnen of oriëntatiepunten voor blinden, die voor rolstoelers een obstakel kunnen zijn. Het is essentieel om deze belangen te onderkennen en in een programma van eisen nader uit te werken.

2.2 Geschat aantal mensen met een beperking

Als er wordt gepraat over mensen met een beperking wordt er vaak gedacht aan een kleine bevolkingsgroep. Dit is een misvatting: in totaal heeft 12% van de Nederlandse bevolking (1,6 miljoen mensen) een matige of ernstige lichamelijke beperking (motorisch, visueel of auditief). Het aantal mensen met een lichamelijke beperking neemt met het stijgen van de leeftijd toe. (Von Heijden et al., 2013).

Uit het feit dat de Nederlandse bevolking vergrijst, kan geconcludeerd worden dat het percentage Nederlanders met een beperking in de toekomst verder zal groeien en dat de behoefte aan integraal toegankelijke gebouwen zal toenemen.

De sportdeelname van mensen met een beperking blijft nog steeds sterk achter bij de sportdeelname van mensen zonder beperking (58% van de bevolking sport wekelijks). Van de mensen met een lichte motorische beperking (12-79 jaar) sport in 2011 40% wekelijks, van de mensen met een matige of ernstige motorische beperking sport slechts 29% wekelijks. Daarnaast zijn mensen met een lichamelijke beperking minder vaak lid van een sportvereniging ten opzichte van mensen zonder beperking. Zo beoefent 44% van de Nederlandse sporters zijn of haar sport in verenigingsverband. Het aandeel sporters met een matige of ernstige lichamelijke beperking dat lid is van een sportvereniging bedraagt 14%. (Von Heijden et al., 2013).

Uit de Monitor (On)beperkt sportief 2013 (Von Heijden et al., 2013), blijkt dat drie vijfde van de matig of ernstig lichamelijk gehandicapte sporters knelpunten ervaart bij het sporten. Over het algemeen spelen persoonlijke factoren een rol, echter omgevingsfactoren waaronder de fysieke toegankelijkheid van sportaccommodaties worden eveneens genoemd. Fysieke toegankelijkheid van sportaccommodaties is een belangrijke randvoorwaarde voor sport en bewegen en door het meer toegankelijk maken van de sportinfrastructuur helpt dit ook om andere knelpunten te kunnen aanpakken.

Over hoeveel mensen met een beperking hebben we het?

M – Aantal mensen met een motorische beperking

In totaal heeft 20% van de Nederlandse bevolking van 12 tot 79 jaar een motorische beperking. Dit betekent ruim 2,7 miljoen Nederlanders. De onderverdeling naar ernst van de beperking ziet er als volgt uit:

Mate van motorische beperking

% van de bevolking

Aantal mensen

Licht

13%

1.836.000

Matig

3%

394.000

Ernstig

3%

472.000

Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013

In totaal maken 8.500 kinderen met een motorische beperking gebruik van het speciaal onderwijs (cluster 3). Een gedeelte van de kinderen met een motorische beperking zal geen gebruik maken van speciaal onderwijs. Aantallen hierover zijn niet bekend.

V – Aantal mensen met een verstandelijke beperking

Het is moeilijk om exact aan te geven hoeveel mensen in Nederland een verstandelijke beperking hebben. Een centrale registratie ontbreekt helaas. Gebaseerd op de indicatie voor zorg vanuit de ABWZ kan geconcludeerd worden dat er in Nederland ongeveer 130.000 mensen met een verstandelijke beperking zijn (IQ < 70).

De groep mensen met een IQ tussen de 70 en 85 wordt aangeduid als zwakbegaafd. Een gedeelte van deze groep (33.000) heeft ernstige bijkomende problemen en daardoor recht op AWBZ zorg. Schattingen over de omvang van deze groep lopen enorm uiteen en varieert tussen de 300.000 en 600.000 mensen. (Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013)

B – Aantal mensen met een visuele beperking

Op basis van de Gezondheidsenquête van het CBS is berekend dat ongeveer 2,6 miljoen mensen een visuele beperking heeft (19% van de bevolking van 12 tot en met 79 jaar). In de tabel is de onderverdeling naar ernst van de beperking weergegeven:

Mate van visuele beperking

% van de bevolking

Aantal mensen

Licht

14%

1.911.00

Matig

2%

280.000

Ernstig

3%

446.000

Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013

D – Aantal mensen met een auditieve beperking

Gebaseerd op de resultaten van de Gezondheidsenquête van het CBS hebben ongeveer 1,9 miljoen Nederlanders een auditieve beperking (14% van de bevolking). De onderverdeling naar ernst van de beperking is opgenomen in onderstaande tabel

Mate van auditieve beperking

% van de bevolking

Aantal mensen

Licht

12%

1.600.00

Matig

2%

232.000

Ernstig

1%

119.000

Bron: Monitor (On)beperkt sportief 2013

C – Aantal mensen met een chronische aandoening

In Nederland heeft bijna een derde van de bevolking één of meer chronische aandoeningen. Dit komt neer op 5,3 miljoen mensen. Deze schatting is gebaseerd op een selectie van 28 chronische aandoeningen, gemeten in de huisartspraktijk. Chronische aandoeningen komen op alle leeftijden voor, maar vooral onder ouderen. Bijna 2 miljoen mensen hebben meer dan één chronische aandoening.

NB: Het is mogelijk dat in bovenvermelde groepen dubbeltellingen voorkomen. Zo kan iemand een meervoudige beperking hebben ofwel een motorische beperking en een chronische aandoening.

In bijlage C treft u een overzicht van beperkingen in relatie tot de sporten die geschikt en mogelijk zijn.

3. BEREIKBAARHEID van het sportgebouw

Bij het ontwerpen en situeren van sportaccommodaties dient men met de volgende punten voor gehandicapten rekening te houden.

3.1 Voetpad

Basiseis:

  • 1.

    Het voetpad naar de sportaccommodatie heeft een vrije doorgangsbreedte van minimaal 1.800 mm. Bij een versmalling over een afstand van maximaal 1.200 mm op deze looproute, dient de doorgangsbreedte minimaal 1.200 mm te bedragen;

  • 2.

    Het loopoppervlak dient stroef (≥ 65, gemeten met het toestel van Leroux), vlak, hard, vast en aaneengesloten te zijn;

  • 3.

    Roosters en andere overgangen in deze voetpaden hebben sleuven ≤ 20 mm;

  • 4.

    Flauwe opritten dienen te worden voorzien van witte harde noppentegels.

3.2 Oversteekplaatsen

Basiseis:

  • 1.

    Indien (drukke) verkeerswegen, of wegen op parkeerplaatsen, dienen te worden gekruist dient deze weg voorzien te zijn van een zebrapad, waarbij aan weerszijden een keerzijde is van 2.100 x 2.100 mm in het vierkant. Dit zebrapad is minimaal 1.200 mm breed;

  • 2.

    De op- en afritten van het voetpad naar de rijbaan of vluchtheuvel hebben een hellingshoek ≤ 1:10 of een hoogteverschil van ≤ 20 mm maximaal. Tevens is de breedte van de afrit ≥ 1.200 mm;

3.3 Gehandicaptenparkeerplaatsen

Basiseis:

  • 1.

    Bij parkeergebieden van twintig of meer parkeerplaatsen dienen minimaal 2 invalidenparkeerplaats opgenomen te worden. Als minimaal uitgangspunt uitgaan van: 2% van het totaal aantal parkeerplaatsen (1 op 50);

  • 2.

    Parkeerplaatsen ten behoeve van mensen met een functiebeperking dienen minimaal 3,5 m breed en 5 meter lang ten behoeve van ‘haaks’ parkeren. Bij ‘langs’ parkeren dient de lengte minimaal 6 meter te bedragen met een breedte van minimaal 2 meter en bij voorkeur 3,5 meter diepte. In deze vlakken dienen geen hoogteverschillen aanwezig te zijn;

  • 3.

    Het parkeervlak mag niet meer hellend (steiler) zijn dan 1:50;

  • 4.

    Deze specifieke parkeerplaats voorzien van verkeersbord E6.

  • 5.

    De situering van invalidenparkeerplaatsen dient zo dicht mogelijk bij de ingang van het sportgebouw te zijn (≤ 50 meter);

  • 6.

    Deze gehandicaptenparkeerplaats voorzien van een (witte) kruismarkering en/of een gehandicapten pictogram (van minimaal 1 m2) op de bestrating;

3.4 Stalling voor scootmobielen, fietsen, scooters en bromfietsen

Basiseis:

  • 1.

    Fietsenrekken en stallingruimte voor scootmobielen, scooters en bromfietsen, buiten de looproutes positioneren. Hierdoor voorkom je dat fietsen maar ook scootmobielen, scooters en bromfietsen obstakels worden;

3.5 Toegang

Het is de bedoeling dat de toegang tot de sportaccommodatie en/of vertrekken ook door mensen met een functiebeperking zelfstandig gebruikt kan worden.

Basiseis:

  • 1.

    De vrije netto doorgangsbreedte van de toegangsdeur dient minimaal 1.200 mm te bedragen;

  • 2.

    Het loopoppervlak is stroef (≥ 65, gemeten met het toestel van Leroux), vlak, hard, vast en aaneengesloten, waarin vloerroosters maximaal een maaswijdte hebben van 20 mm en de onderdorpel / drempelhoogte dient maximaal 20 mm te zijn;

  • 3.

    De automatische deuropening en -sluiting baseren op de loopsnelheid van 0,5 m/s en een maximale bedieningsweerstand van 10 Newton. Minimaal automatische deuropeners toepassen bij de hoofdentree, zowel vanuit buiten als binnen;

  • 4.

    De keerruimte in de publieke zone is minimaal 2.100 x 2.100 mm en in de overige situaties 1.500 x 1.500 mm;

  • 5.

    Bedieningselementen als de deurbel, deurkruk of de drukknop en gebruiksvoorzieningen als de intercom, de brievenbus moeten minimaal 500 mm uit elke inwendige hoek worden geplaatst. Tevens dienen deze bedieningselementen tussen 900 en 1200 mm boven vloerpeil te worden bevestigd. Deze bedieningselementen in reliëf en herkenbaar uitvoeren/vormgeven.

  • 6.

    De hoofdentree kleurcontrasterend uitvoeren, duidelijk verlicht en opvallend van vorm (bijvoorbeeld een uitspringende entree) dat vanaf de openbare weg en voetpaden goed waarneembaar en logisch gelegen is; (B)

  • 7.

    Naam en/of logo van de sportaccommodatie in duidelijk contrasterende (zie reflectiewaarden in bijlage ITS criteria 2011 (versie 2012)) letters/cijfers aanbrengen die goed zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, voetpaden en de parkeerplaats; (B)

3.6 Verkeersruimte / gang

Basiseis:

  • 1.

    De vrije doorgangsbreedte van verkeersruimten dienen als volgt te worden gehanteerd:

    • in de publieke zone algemeen ≥ 1.800 mm;

    • in de publieke zone bij incidenteel gebruik (zijnde geen publieksroute) en met deuren ≥ 1.600mm;

    • bij een incidentele route ≥ 1.200 mm;

    • in niet-publieke ruimten (overig) algemeen ≥ 1.600 mm;

    • overig incidenteel gebruik met deuren ≥ 1.200 mm;

    • vrije breedte bij een plaatselijke versmalling ≥ 1.200 mm;

  • 2.

    Het loopoppervlak is stroef (≥ 65, gemeten met het toestel van Leroux), vlak, hard, vast, drempelvrij en onregelmatigheden c.q. onderlinge hoogteverschil oneffenheden zijn ≤ 5 mm;

  • 3.

    Indien het hoogteverschil > 20 mm dient dit te worden overbrugd met een hellingbaan of lift;

  • 4.

    De keerruimte in publieke zones is ≥ 2.100 x 2.100 mm en bij overige ruimte ≥ 1.500 x 1.500 mm (en op logische plaatsen gesitueerd);

  • 5.

    De netto vrije doorgangshoogte dient minimaal 2.300 mm te bedragen;

  • 6.

    In de publieke zone dient men een gidslijn of een voelbare geleidelijn op te nemen (zie ook paragraaf 4.2).

3.7 Helling

Om hoogteverschillen (≥ 20 mm) op een route te overbruggen, met een rolstoel, rollator, scootmobiel, kinderwagen of met zware bagage, is een hellingbaan of lift nodig. Hoogteverschillen > 1.000 mm zijn praktisch niet meer met hellingbanen op te lossen omdat het te veel energie kost, naast dat het in evenwicht blijven bij het dalen veel kracht kost. Hieronder volgende eisen zijn voor een helling steiler dan 1:25 (hoogte:lengte), ofwel 4%.

Basiseis:

  • 1.

    De netto vrije breedte van de loopbaan op de helling is minimaal ≥ 1.200 mm;

  • 2.

    Bij een helling steiler dan 1:25, dan dient per hoogte het volgende gehanteerd te worden:

    • -

      tot 50 mm hoogteverschil is de helling ≤ 1:6 (hoogte:lengte);

    • -

      tot 100 mm hoogteverschil is de helling ≤ 1:10;

    • -

      bij een hoogteverschil tussen 100 en 250 mm ≤ 1:12;

    • -

      bij een hoogteverschil tussen 250 en 500 mm ≤ 1:16;

    • -

      bij een hoogteverschil tussen 500 en 1.000 mm ≤ 1:20;

  • 3.

    Indien 500 mm hoogteverschil is overbrugd dient er een horizontaal bordes aanwezig te zijn van ≥ 1.500 mm diepte en een breedte ≥ 1.200 mm;

  • 4.

    Het loopoppervlak is: stroef (≥ 65, gemeten met het toestel van Leroux), vlak c.q. zuiver horizontaal (dwars op de looprichting, maximaal 1:50), regelmatig, hard, vast, drempelvrij en onregelmatigheden c.q. onderlinge hoogteverschil oneffenheden zijn ≤ 5 mm;

  • 5.

    Aan het begin en het eind van de helling dient een (nagenoeg) horizontaal vlak te worden opgenomen met een vrije diepte van minimaal ≥ 2.100 x 2.100 mm;

  • 6.

    Bij een te overbruggen hoogteverschil dat groter is dan 250 mm, aan weerszijden van de hellingbaan leuningen (met een diameter tussen 30 en 50 mm en 50 mm van de wand en een belastbaarheid van ≥ 2.000 Newton.) opnemen. De leuninghoogte is tussen 850 tot 950 mm boven de vloer;

  • 7.

    Bij een te overbruggen hoogteverschil dat kleiner is 500 mm, aan weerszijden van de hellingbaan een afrijdbeveiliging aanbrengen in de vorm van een opstaande rand met een hoogte van 50 mm;

  • 8.

    Bij een te overbruggen hoogteverschil dat groter is dan 500 mm, aan weerszijden van de hellingbaan een borstwering of balustrade uitgerust met leuningen (met een diameter tussen 30 en 50 mm en 50 mm van de wand) opnemen. De leuninghoogte is tussen 850 tot 950 mm boven de vloer. Eveneens is de belastbaarheid van de leuning ≥ 2.000 Newton. De borstwering c.q. balustrade is ≥ 1.100 mm hoog;

  • 9.

    Markeringsverlichting op het loopoppervlak dient (≥ 50 lux buiten en ≥ 100 lux binnen) aanwezig te zijn; zie ook paragraaf 4.5.2.

3.8 Trap

Basiseis:

  • 1.

    De loopruimte ofwel de trapsteekbreedte van intensief gebruikte trappen is ≥ 1.800 mm;

  • 2.

    De loopruimte / trapsteekbreedte van overige algemene trappen is ≥ 1.200 mm;

  • 3.

    Voor de vrije hoogte van de loopruimte (boven de traptrede) is ≥ 2.300 mm;

  • 4.

    Voor de op- en aantrede geldt bij voorkeur een optrede van 170 mm en een aantrede van 300 mm. Tevens moet de optrede ≤ 185 mm. Daarnaast is de aantrede: 600 tot 650 mm minus 2x de optrede;

  • 5.

    Aan het begin en einde van een trap dient een vrij oppervlak van 1.200 x 1.200 mm aanwezig te zijn. Na elk hoogteverschil van 1.800 mm dient een bordes aanwezig te zijn van minimaal gelijke afmeting;

  • 6.

    Het loopoppervlak is stroef (≥ 65, gemeten met het toestel van Leroux), vlak c.q. zuiver horizontaal (dwars op de looprichting, maximaal 1:50), hard, vast, en onregelmatigheden c.q. onderlinge hoogteverschillen of oneffenheden zijn ≤ 5 mm;

  • 7.

    De traptreden zijn niet open, dus voorzien van stootborden, en niet transparant;

  • 8.

    Trappen voorzien van een contrasterende kleurmarkering op de treden (of de randen ervan), naast kleur contrasterende leuningen en een waarschuwingsmarkering: onder én bovenaan de trap, uitgevoerd met ≥ 600 mm diepte noppenprofiel;

  • 9.

    Bij een te overbruggen hoogteverschil dat groter is dan 250 mm, aan weerszijden van de trap een balustrade met leuningen (met een diameter tussen 30 en 50 mm en 50 mm van de wand) opnemen. Dit op een hoogte van 850 tot 950 mm boven de vloer. De leuningen lopen door over alle aantreden én volledig over het bordes. De leuningen starten 300 mm voor de eerste trede en lopen eveneens 300 mm voorbij de laatste traptrede. Daarnaast is de belastbaarheid van de leuning ≥ 2.000 Newton.

3.9 Liften

Onderstaande specificaties gelden voor kooiliften.

Basiseis:

  • 1.

    De vrije ruimte vóór de lift is minimaal 1.500 x 1.500 mm;

  • 2.

    Keerruimte voor de lifttoegang ≥ 2.100 x 2.100 mm;

  • 3.

    De vrije doorgangsbreedte van de liftdeur is ≥ 900 mm en qua hoogte ≥ 2.300 mm;

  • 4.

    Een automatisch bedienbare schuifdeur toepassen;

  • 5.

    Het vrije vloeroppervlak van de lift is:

    • ten behoeve van brancard (/scootmobiel) gebruik ≥ 1.100 x 2.200 mm;

    • ten behoeve van sportinventaris gebruik ≥ 1.500 x 3.500 mm (tot eventueel 3,0 x 5,0 meter);

  • 6.

    In de lift moet worden aangebracht:

    • bediening c.q. bedieningsknoppen in reliëf uitvoering, tussen 900 en 1.200 mm boven de liftvloer en zeker ≥ 500 mm uit de inwendige hoek;

    • spiegel op de achterwand tussen 1.000 en 2.000 mm boven de liftvloer;

    • instructies en verdiepingsaanduiding tussen 1.400 en 1.600 mm boven de liftvloer;

    • bedieningspaneel voorzien van taakverlichting;

    • één leuning (met een diameter tussen 30 en 50 mm en 50 mm van de wand) aan één van de lange liftwanden. Dit op een hoogte van 850 tot 950 mm boven de vloer. De belastbaarheid van de leuning is ≥ 2.000 Newton;

    • een (opklapbaar) zitje opnemen vanaf drie stopplaatsen;

  • 7.

    De stopnauwkeurigheid van de lift is +/- 20 mm en de spleetbreedte lift-verdiepingsvloer ≤ 20 mm;

  • 8.

    De verdiepingsaanduiding (boven de 2.300 mm ten opzichte van de verdiepingsvloer) naast het openen en sluiten van de liftdeur, dient zowel visueel als auditief te worden aangeven.

3.10 Vluchtroute / uitgankelijkheid

Vluchtroutes vragen om extra aandacht wanneer ook gehandicapte gebruikers geëvacueerd moeten worden. Als basis moet deze doelgroep ook in het evacuatieplan van de accommodatie worden opgenomen.

Basiseis:

  • 1.

    Nooduitgangen (één of meer) dienen binnen een loopafstand van 30 meter aanwezig te zijn. Drempelloos en met een minimale vrije doorgangsbreedte van 1.200 mm, opdat ook personen in sportrolstoelen direct het pand kunnen verlaten;

  • 2.

    Achter de nooduitgang buiten, een goede, toegankelijke vluchtroute naar de openbare weg;

  • 3.

    Indien liften in het gebouw aanwezig zijn moet op vluchttrappen de minimale loopruimte ≥ 1.200 mm breed zijn;

  • 4.

    Vluchtroutemarkeringen nabij de grond c.q. op/in de vloer aanbrengen;

  • 5.

    Het brandalarm moet zichtbaar én hoorbaar zijn;

  • 6.

    Zorg voor één extra (uitklapbare) rolstoel, zichtbaar nabij elke trap, om snel mensen te helpen afdalen.

4. VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN TOEGANKELIJKHEID

4.1 Het ruimtelijk ontwerp / routing

Basiseis:

  • 1.

    Indien bezoekers op verdiepingen moeten kunnen komen (b.v. tribune), dienen deze verdiepingen met een lift bereikbaar te zijn;

  • 2.

    Gebouwfuncties met een openbare bestemming (onder andere kassa, receptie en informatiebalie) dienen zoveel mogelijk op de bouwlaag van de bezoekersentree gesitueerd te worden op een logische, gemakkelijk vindbare plek;

  • 3.

    Obstakels als: kolommen, zitjes, banken, stoelen en dergelijke niet in looproutes en/of verkeerszones plaatsen;

4.2 Natuurlijke gidslijnen en/of geleidelijnen

Gidslijnen zijn natuurlijke en reeds aanwezige structuren die kunnen dienen om plaats en richting te bepalen. In een gebouw dienen de gevels, wanden, borstweringen en leuningen doorgaans als natuurlijke gidslijnen.

Geleidelijnen zijn speciaal gemaakte routes in een gebied (buiten op/in voetpaden en binnen in verkeersruimten op vloeren, hellingbanen en trappen en dergelijke) die zowel tactiel (voelbaar) als visueel waarneembaar zijn.

Basiseis:

  • 1.

    Binnen dient de route vanaf de hoofdingang naar de balie c.q. beheerdersruimte te zijn voorzien van een blindengeleidelijn, opgenomen in de vloer (B);

4.3 Bewegwijzering

Waar de bouwkundige oriëntatiemiddelen tekort schieten, is bewegwijzering nodig.

Basiseis:

  • 1.

    Tekst en informatie voor veraf (als bewegwijzering) bevestigen ≥ 2.300 mm hoogte boven vloerpeil;

  • 2.

    Tekst en info voor dichtbij (bijvoorbeeld naambordjes) bevestigen tussen 1,4 en 1,6 meter boven vloerpeil;

  • 3.

    Tekst die van onderaf gelezen moet worden, onder een hoek van 15 graden positioneren;

  • 4.

    Alle symbolen, letters, cijfers en andere aanwijzingen in de sportaccommodatie waar men bij kan in reliëf (≥ 2 mm boven oppervlak) én in een contrasterende kleur uitvoeren. Bijvoorbeeld bij symbolen voor toiletten (D en H) en verdiepingnummers;

  • 5.

    Het contrast tussen bord en achtergrond of tekst en ondergrond heeft een reflectiefactor ≥ 0,3; (zie onder andere de bijlage in de ITS criteria 2011 (versie 2012));

  • 6.

    Teksthoogte is ≥ 1/100 van de leesafstand. Voorbeeld: leesafstand is 10 meter; dan teksthoogte c.q. lettergrootte 0,1 meter.

4.4 Toegang tot vertrekken

Zie ook paragraaf 3.5 ‘toegang’ in het vorige hoofdstuk.

Basiseis:

  • 1.

    De positie van de deurbediening ≥ 500 mm uit een inwendige hoek.

  • 2.

    Plus basiseisen 3.5.1, 3.5.2, en 3.5.4.

4.5 Leuningen (en/of geleidingen)

Leuningen en/of geleidingen kunnen geplaatst worden in: hallen, gangen, toilet-, kleed-, doucheruimten, liften, trappen, bordessen, tribunes en alle andere publiekstoegankelijke ruimten. Zij bieden steun en/of oriëntatie voor mensen met een beperking.

Basiseis:

  • 1.

    De afmetingen of diameter van leuningen en/of geleidingen dient tussen de 30 en 50 mm te zijn, naast dat de leuning altijd minimaal 50 mm van de wand is gepositioneerd;

  • 2.

    Leuningen en/of geleidingen uitvoeren in een met de omgeving contrasterende kleur ( ≥ 0,3);

  • 3.

    Belastbaarheid van de leuningen dient ≥ 2.000 N.

4.6 Zitgelegenheid

Basiseis:

  • 1.

    Op plekken waar personen in de sportaccommodatie korte of lange tijd moeten wachten, in de centrale hal onder andere, dient een permanente zitgelegenheid met armleuning aanwezig te zijn;

  • 2.

    De zithoogte hiervan is tussen de 450 en 500 mm vanaf de vloer, met een zitdiepte van 400 mm;

4.7 Afwerkingen

4.7.1 Materialen

Materiaaltoepassingen kunnen voor mensen met een visuele functiebeperking een belangrijke informatiebron zijn bij het zich oriënteren en bewegen. Dit geldt in het bijzonder voor blinden, die voornamelijk op hun gevoel en gehoor aangewezen zijn, maar ook voor mensen met verminderd gezichtsvermogen.

Basiseis:

1.Hoogteverschillen op een bepaald loopvlak mogen beperkt afwijken en ≤ 5 mm bedragen;

4.7.2 Verlichting

Een goed lichtniveau is van groot belang voor slechtzienden. Sommige slechtzienden kunnen uitsluitend nog licht-donker verschillen waarnemen.

Basiseis:

  • 1.

    Ter oriëntatie buiten is ≥ 10 lux op het loopoppervlak benodigd;

  • 2.

    Om objecten te markeren (als oversteekplaatsen/hellingbanen) buiten is ≥ 50 lux op het object minimaal;

  • 3.

    Voor de oriëntatie binnen is ≥ 50 lux op het loopoppervlak benodigd;

  • 4.

    Om objecten binnen te markeren is ≥ 100 lux op het object noodzakelijk;

  • 5.

    Voor taakverlichting (niet zijnde verlichting in de wedstrijdruimte, maar elders in, aan en om het gebouw) varieert dit van 200 tot 2.000 lux, waarbij uitgegaan moet worden van 800 lux.

4.7.3 Kleurcontrasten

Het oog blijkt niet voor alle kleuren even gevoelig te zijn: lichtgroen, geel en oranje zijn het beste waar te nemen. Zeker de combinaties heel lichtgroen met donkerrood of zwart en geel in combinatie met blauw. Daarentegen zijn rood en paars minder goed waar te nemen, zeker in combinatie met groen en zwart.

Basiseis:

  • 1.

    Het helderheidscontrast is het meest optimaal als het verschil in reflectiefactor tussen markering en ondergrond ≥ 0,30 is. Dit vooral bij trappen, leuningen, deuren en informatievoorzieningen;

4.8 Communicatiemiddelen

4.8.1 Alarm

Basiseis:

  • 1.

    In het sportgebouw minimaal één volledig geoutilleerd mindervaliden toilet (voorzien van een alarminstallatie) opnemen;

  • 2.

    Op 400 mm boven de (toilet)vloer rondom in de ruimte een koord in een contrasterende kleur aanbrengen ten behoeve van het alarm, zodat het alarm ook vanuit een liggende positie kan worden geactiveerd;

  • 3.

    Alarmknoppen en brandblussers op een hoogte tussen 900 en 1200 mm boven de vloer bevestigen.

4.8.2 Geluid

Geluid kan een positieve en een negatieve bijdrage leveren aan de oriëntatie. Het geluid van een voetstap of een stok heeft een positief effect. Bepaalde ononderbroken geluiden, zoals een roltrap, een rateltikker en een fontein kunnen tevens de oriëntatie vergemakkelijken. Geluid werkt negatief als het ‘lawaai’ is en andere gewenste geluiden vervormt of blokkeert. Er wordt wel gezegd dat 'lawaai mist is voor een blinde'. Lawaai zou je ook kunnen omschrijven als een te hoog achtergrondgeluidniveau.

Basiseis:

  • 1.

    In de sportruimten moet het achtergrondgeluid voldoen aan de vereiste waarde. In een sportruimte mag dit niet meer bedragen dan 40 dB;

  • 2.

    Tevens zijn er vereisten voor de nagalmtijden in de sportruimten c.q. wedstrijdruimten. Deze worden behandeld in paragraaf 5.1.6 van deze Richtlijnen;

  • 3.

    Informatiebalies in sportaccommodaties voorzien van een balie-ringleiding.

  • 4.

    Informatiebalies in sportaccommodaties voor een deel lager maken (hoog/laag), zodat ook rolstoelgebruikers hiervan gebruik kunnen maken. (M)

4.8.3Geluidsversterking en ringleidingsysteem

Voor slechthorenden kan een voorziening in de vorm van een ‘ringleiding’ uitkomst bieden om te kunnen communiceren. Een ringleiding is een lusvormige leiding die aangesloten is op een versterker en langs de wanden van een hal of zaal is aangebracht. Het gesproken woord voor de microfoon wordt via de leiding in een magnetisch veld omgezet, dat opgevangen kan worden door mensen die een hoortoestel dragen. Het hoortoestel is in staat dit magnetisch veld om te zetten in geluid. Het ringleidingsysteem dient te voldoen aan de norm NEN 10-118/4.

Basiseis:

  • 1.

    In alle ruimten groter dan 50 m2 waar het gesproken woord van belang is, naast de balieruimte, kassaruimte, dient een ringleidingsysteem of infraroodinstallatie of een RF-installatie te worden aangebracht ten behoeve van auditief gehandicapten dat voldoet aan de NEN 10-118/4;

De Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) heeft vrijwilligers die ringleidingsystemen doormeten en keuren op de norm EN 60118-4:2006. Bij goedkeuring geeft men een IRS-bordje af waarmee bezoekers bij de entree kunnen zien dat er diverse ruimten goed getest zijn;

4.8.4 Lichtsignalen

Basiseis:

  • 1.

    Bel- en alarmsystemen van een lichtsignaal voorzien, dat door de beheerder (of derden) goed waarneembaar is.

5. BRUIKBAARHEID WEDSTRIJDRUIMTEN / SPORTRUIMTEN

In de voorgaande hoofdstukken zijn de algemene basisprincipes besproken van integraal toegankelijk bouwen. Integraal toegankelijke sportaccommodaties beschikken in eerste instantie over sportruimten waar de sporters gebruik van maken. In dit hoofdstuk wordt per sportruimte aangegeven welke basiseisen gehanteerd moeten en kunnen worden om deze sportruimten zo goed mogelijk integraal toegankelijk te maken en te laten zijn.

5.1 Sporthallen, sportzalen en gymnastiekzalen

5.1.1 Afmetingen

Basiseis:

  • 1.

    Voor de diverse takken van binnensport dient een wedstrijdruimte te voldoen aan obstakelvrije afmetingen. Deze worden bepaald door de afmeting van de speelvelden plus de noodzakelijke vrije uitlopen én de minimale obstakelvrije hoogte. Zie handboek sportaccommodaties NOC*NSF;

  • 2.

    Indien de universele sporthal ook gebruikt wordt voor topwedstrijden, dient deze afgestemd te worden op de specifieke sporttechnische eisen van de desbetreffende sport; dit in combinatie met additionele zaken als tribunecapaciteit, scoreborden, klimatologische omstandigheden, et cetera.

  • 3.

    Gymnastiekzaal: minimaal 13.000 x 22.000 mm en minimaal 5.500 mm vrije hoogte, hetgeen bij voorkeur 7.000 mm aan vrije hoogte is;

  • 4.

    Sportzaal: minimaal 22.000 x 28.000 mm en 7.000 mm vrije hoogte;

  • 5.

    Sporthal: minimaal 24.000 x (44.000 of) 44.200 mm en 7.000 mm vrije hoogte;

  • 6.

    Iedere halvorm of -maat kan; vervolgens zal het aantal en de diversiteit van de sportvelden in combinatie met haar vrije uitlopen en vrije hoogte erbij, naast de noodzakelijke ruimten voor officials e.d. bepalen of bepaalde sporten er in kunnen worden ondergebracht voor trainen en/of wedstrijden;

5.1.2 Afwerkingen

Basiseis:

  • 1.

    De wanden dienen tot 2.000 mm hoogte boven de sportvloer vlak en obstakelvrij te zijn uitgevoerd;

  • 2.

    Sporttoestellen, bedieningsmechanismen, brandslanghaspels et cetera vlak in de wanden (in nissen voorzien van balvaste deuren) tot minimaal 2.000 mm boven de sportvloer opnemen. De randen mogen dan maximaal 15 mm uitsteken en niet scherp zijn. Tevens moeten tussenruimten ≤ 8 mm bedragen en qua diepte ≤ 12 mm. Uitwendige hoeken, tot 2.000 mm hoogte, dienen afgerond te worden;

  • 3.

    De wanden, plafond en alle andere erin opgenomen materialen, onder andere beglazing én installaties in de wedstrijdruimte, dienen te worden uitgevoerd in een balvaste constructie c.q. verschijningsvorm conform DIN 18032 (deel 3). Daarnaast moeten wanden lichamelijk letsel zo veel mogelijk uitsluiten en niet vergruizen;

  • 4.

    De kleur van de vloer, wanden en het plafond dienen een goed contrast ten opzichte van elkaar, de bal en shuttle te bezitten. De kleurreflectiefactor van de vloer tussen 0,25 – 0,40, de wand tussen 0,45 – 0,60 en het plafond tussen 0,60 – 0,80;

  • 5.

    Deuren en ramen mogen de wedstrijdruimte niet indraaien;

  • 6.

    Het plafond in de wedstrijdruimte mag geen scherpe uitsteeksels bevatten.

5.1.3 Sportvloer en belijning

Basiseis:

  • 1.

    De universele binnensportvloer dient minimaal te voldoen aan de norm ISA-US1-15. Deze norm is aangenomen door de Nationale Norm Commissie 353076 Sportvloeren;

  • 2.

    Tevens dient de sportvloer te voldoen aan NEN-EN 14904 en de daarbinnen gestelde specificaties volgens NOCNSF-US1-15;

  • 3.

    De sportvloeren dienen geschikt te zijn voor de diverse takken van sport en rolstoelgebruik;

  • 4.

    De potdeksels dienen bekleed te zijn met sportvloer bij klasse 1 en klasse 2 sportvloeren;

  • 5.

    De belijning van de sportvelden dienen te voldoen aan de uitkomsten van de normcommissie Overdekte Multidisciplinaire Sportaccommodaties (OMS). De kleuren zijn:

    • badminton: blauw, RAL 5012;

    • volleybal: wit (centre court of hoofdvelden), RAL 9010;

      in combinatie met geel (voor trainings- en onderwijsvelden), RAL 1023;

    • basketbal: rood, RAL 3020;

    • combiveld: zwart, RAL 9005;

  • 6.

    De belijning van de speelvelden dient voldoende contrasterend te zijn ten opzichte van de sportvloer;

5.1.4 Verwarming en ventilatie

Basiseis:

  • 1.

    De temperatuur in een wedstrijdruimte dient regelbaar te zijn binnen een gebied van 14°C tot 20°C, waarbij voor de bewegende sporter gesteld kan worden dat een temperatuur van 15°C het meest optimaal is;

  • 2.

    De wedstrijdruimte dient geventileerd te worden met minimaal 40 m³ verse lucht per actieve sporter per uur én 20 m³ verse lucht per toeschouwer per uur (waarbij minimaal uitgegaan mag worden van een luchtkolom van 7 m3per m2 sportvloeroppervlak), exclusief de toeschouwersruimte of met een minimum van éénmaal de ruimte-inhoud per uur;

  • 3.

    De luchtsnelheden dienen vanuit sporttechnische redenen, naast vermijding van tochtverschijnselen, beperkt te worden tot een maximum van 0,50 m/s tot 3 meter hoogte boven de sportvloer.

5.1.5 Verlichting en daglicht

Basiseis:

  • 1.

    Het gemiddelde van de horizontale verlichtingssterkte (Egem) in de wedstrijdruimte dient na 1.000 branduren minimaal 500 lux te bedragen, gemeten horizontaal op de sportvloer. De gelijkmatigheid van de verlichting dient minimaal 0,7 te bedragen (Emin:Egem ≥ 0,7);

  • 2.

    De positionering van de verlichting is niet boven de badmintonvelden én niet boven de middellijn van het volleybalveld én 300 mm aan weerzijden van deze lijn, dit om verblinding te voorkomen;

  • 3.

    Er dient ≥ 5% van het aanwezige vloeroppervlakte aan daglichtopeningen in de wedstrijdruimte aanwezig te zijn. Deze daglichtopeningen dienen volledig én balvast afgesloten te kunnen worden in de wedstrijdruimte. Hierdoor worden hinderlijke reflecties, lichtstrepen of verblinding van sporters voorkomen;

  • 4.

    Glaswanden grenzend aan de wedstrijdruimte, niet zijnde vanuit buiten, dienen onder een hoek van 2 tot 3 graden in het kozijn te worden geplaatst zodat weerkaatsingen worden voorkomen.

5.1.6 Akoestiek

Voor de akoestiek in de wedstrijdruimte en/of onderdelen ervan is de akoestieknorm ISA-US1-BF1 ‘Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau’, (mei 2005), zoals vastgesteld in de normcommissie ‘Overdekte Multidisciplinaire Sportaccommodaties’, van toepassing. Op basis van deze norm (kan op basis van de ruimte-inhoud in m3) worden vastgesteld dat, de over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd T(gem) in deze wedstrijdruimte (en/of onderdelen ervan) niet meer mag bedragen dan x,y seconden (zie Akoestiektabel, op de volgende pagina), waarbij de norm voor de gelijkmatigheid van de nagalmtijd per frequentieband (125, 250, 500, 1.000, 2.000 en 4.000 Hz) is conform: Tgem:Tmax/fb ≥ 0,7.

Basiseis:

  • 1.

    In de wedstrijdruimte én in alle verschillende haldelen of zaaldelen dient over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd te voldoen aan de nagalmtijdwaarden volgens de hieronder staande tabellen, conform de akoestieknorm ISA-US1-BF1;

  • 2.

    Eveneens dienen flutterecho’s vermeden te worden;

  • 3.

    Het achtergrondgeluidsniveau ten gevolge van installaties of andere niet met de sport in de betreffende wedstrijdruimte verwante geluidsbronnen, dient niet meer te bedragen dan Leq ≤ 40 dB;

  • 4.

    In de wedstrijdruimte en/of onderdelen ervan dient een goedwerkend ringleidingsysteem te worden aangebracht ten behoeve van slechthorenden;

  • 5.

    De geluidsoverlast vanuit de wedstrijdruimte naar de ernaast gelegen ruimten dient ≤ 43 dB te zijn;

  • 6.

    Voorafgaand aan de realisatie is het opstellen van een akoestisch rapport hieromtrent essentieel;

Akoestiektabel: categorieën wedstrijdruimten in overdekte multidisciplinaire sportaccommodaties én nagalmtijden

Categorie

breedte x lengte (m)

hoogte (m)

inhoud (m3)

T(gem) (s)

A.1

Gymnastieklokaal

14 x 22

5,5

≤ 1.700

≤ 1,0

A.2

Sportzaal

13 x 22

7

1.701-2.100

≤ 1,1

A.3

1/3 sporthal/sportzaal

14 x 24

7

2.101-2.400

≤ 1,2

B.1

Sportzaal

16 x 28

7

2.401-3.200

≤ 1,3

B.2

Sportzaal

22 x 28

7

3.201-4.350

≤ 1,4

B.3.

2/3 sporthal

32 x 28

7

4.351-6.300

≤ 1,5

C.1

Sporthal

24 x 44

7

6.301-7.400

≤ 1,7

C.2

Sporthal

28 x 48

7

7.401-9.500

≤ 1,8

C.3

Sporthal

28 x 48

9

9.501-12.400

≤ 1,9

D.1

Sporthal

28 x 88

7

12.401-17.250

≤ 2,0

D.2

Sporthal

32 x 88

10

17.251-29.000

≤ 2,3

E

Overig

ntb

ntb

≥ 29.001

Zie figuur in norm

Bron: Handboek Sportaccommodaties

5.2 Zwembaden

In principe gelden de omschreven eisen uit hoofdstuk 5.1 eveneens voor zwembaden, mits hiervan nadrukkelijk hieronder in deze paragraaf van wordt afgeweken. Eveneens zal in eerste instantie moeten worden voldaan aan de geldende wetgeving voor het realiseren én het in stand houden van zwembaden, onder andere: Whvbz en Bhvbz naast de brochure ‘Handboek Zwembaden’ opgesteld door de KNZB (in februari 2013).

5.2.1 Zwemzaal

Geen basiseisen

5.2.2 Bassins

Basiseis:

  • 1.

    Er dienen voorzieningen (tillift, luie trap, liftbankje) aanwezig te zijn in alle bassins om zwemmers met een functiebeperking in staat te stellen in en uit het water te kunnen komen, hetzij zelfstandig hetzij met behulp van derden.

5.2.3 Hulpmiddelen om in en uit het zwembadbassin te komen

Zwembadlift

Hierbij wordt gedacht aan een hefapparaat. Diverse modellen zijn in de handel verkrijgbaar, te weten: mechanische-, hydraulische- en waterdrukliften, alsmede elektrische plafondliften.

Basiseis:

  • 1.

    De lift moet waterbestendig zijn, dus bijvoorbeeld van hiervoor geschikte soorten roestvrij staal;

  • 2.

    Deze lift moet licht bedienbaar en/of verplaatsbaar zijn;

  • 3.

    De lift moet voorzien zijn van een stoel of een vast zitje zodanig dat de zitting voldoende diep in het water kan komen, 400 á 600 mm onder het waterpeil;

  • 4.

    De lift mag niet zodanig blijven staan, dat het een obstakel vormt;

Hellingbanen

Geen basiseisen

Luie trap

Basiseis:

  • 1.

    Voor personen met beperkte been-, arm- of handfunctie is een luie trap een goed hulpmiddel om zelfstandig in het bassin te komen. De luie trap is een normale trap met brede aantreden en heeft twee leuningen. Deze trap zou verplaatsbaar of inklapbaar kunnen zijn (in het doelgroepen- en/of instructiebad);

5.2.4 Zwemwater

Bij zwembaden is de watertemperatuur een belangrijk onderdeel van het beheer. Het is voor veel chronisch zieken wenselijk de watertemperatuur van het zwembad aan te passen. Een verhoogde watertemperatuur stelt eisen aan de planning van de zwemgroepen. Het verdient bijvoorbeeld aanbeveling de zwemmers met een verstandelijke functiebeperking in te delen als het water wordt opgewarmd of afkoelt. Deze zwemmers bewegen namelijk niet altijd voldoende in het water. Het risico op onderkoeling is bij deze groep groter. Wordt daarentegen een reguliere zwemles in extra verwarmd water afgewerkt, dan bestaat de kans dat warmtestuwing optreedt. Hierbij kan de warmte die in het lichaam ontstaat niet afgedragen worden aan de omgeving;

Basiseis:

  • 1.

    In een doelgroepen bad dient de temperatuur regelbaar te zijn van 28°C tot maximaal 30°C.

5.2.5 Ruimtetemperatuur

Basiseis:

  • 1.

    De ruimte temperatuur in zwemzalen is altijd dusdanig regelbaar dat deze te allen tijde twee graden hoger is dan de watertemperatuur van het grootste bassin met als maximum 32°C.

5.2.6 Akoestiek in zwemzaal

Akoestiek in zwemzalen is in het verleden een gebleken nijpend probleem geweest en soms nog steeds. Daarom dient de akoestiek in nieuwe zwemzalen te voldoen aan de akoestieknorm: ISA-US1-BF1 “Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau”, (mei 2005), zoals vastgesteld in de normcommissie ‘Overdekte Multidisciplinaire Sportaccommodaties’. Op basis van deze norm kan (op basis van de ruimte-inhoud in m3) worden vastgesteld dat de, over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd T(gem), in deze zwemzaal niet meer mag bedragen dan x,y seconden (zie hiervoor de Akoestiektabel in paragraaf 5.1), waarbij de norm voor de gelijkmatigheid van de nagalmtijd per frequentieband (125, 250, 500, 1.000, 2.000 en 4.000 Hz) is conform: Tgem:Tmax/fb ≥ 0,7.

Voor de basiseisen gelden dezelfde opmerkingen zoals deze in paragraaf 5.1 zijn aangegeven voor de wedstrijdruimten in een sporthal.

5.3 Fitness-, aerobics-, indoor cycling-, en vechtsportruimten

In principe gelden de omschreven basiseisen uit hoofdstuk 5.1 eveneens voor de in deze paragraaf omschreven sportruimten, mits hiervan nadrukkelijk hieronder wordt afgeweken.

5.3.1 Afmetingen

Basiseis:

  • 1.

    Al deze ruimten zouden minimaal 125 / 150 tot 200 m² dienen te bedragen met een vrije hoogte van minimaal 3 meter. Grotere ruimten qua oppervlakte zijn eveneens mogelijk, afhankelijk van het concept, visie, clubgrootte, et cetera. In een fitnessruimte dient men per apparaat rekening te houden met een gemiddelde oppervlakte van ≥ 4 m2, naast minimaal ≥ 500 mm vrije ruimte tussen de apparaten in en een centraal looppad van 2 meter breedte;

  • 2.

    Ten behoeve van rolstoelgebruikers is een tussenmaat van ≥ 900 mm noodzakelijk tussen de apparaten in;

5.3.2 Afwerkingen, sportvloeren en inrichting

Basiseis:

  • 1.

    In alle genoemde sportruimten dienen de vloeren te voldoen aan de sporttechnische norm qua drukvastheid van de ondervloer, maximale afwijkingen in hoogteligging, goed reinigbaar, hygiënisch, et cetera. Bij aerobics en dans is een enigszins (vlak) verende sportvloer benodigd;

  • 2.

    In verband met houdingscorrecties en controle van de oefeningen moet één lange ononderbroken zijwand worden voorzien van een spiegelwand in de aerobics-, dans- en vechtsportruimte. Dit vanaf een hoogte van 0,5 tot 2,2 meter boven de sportvloer die tevens is voorzien van een balletbarre;

5.3.3 Verwarming en ventilatie

Basiseis:

  • 1.

    De temperatuur van de verwarmingsinstallatie dient in de ruimten voor groepslessen te zijn afgestemd op de inspanningsintensiteit. Namelijk:

    • 15°C tot 18°C bij een hoge inspanningsintensiteit;

    • 18°C tot 20°C bij een normale inspanningsintensiteit;

    • 20°C tot 25°C bij een lage / lichte inspanningsintensiteit;

  • 2.

    De ventilatievouden van de verschillende sportruimten zijn verschillend en als volgt in de:

    • fitnessruimte: minimaal zes maal de ruimte-inhoud per uur;

    • aerobics- en vechtsportruimten minimaal acht maal de ruimte-inhoud per uur;

    • indoor cyclingruimte minimaal tien maal de ruimte-inhoud per uur;

  • 3.

    De luchtsnelheden als gevolg van het verwarming- en/of het ventilatiesysteem mogen niet meer dan 0,2 m/s bedragen;

5.3.4 Verlichting

Basiseis:

  • 1.

    Het gemiddelde van de horizontale verlichtingssterkte in deze genoemde sportruimten dient na circa 1000 branduren minimaal 200 lux te bedragen, gemeten op de sportvloer. De gelijkmatigheid van de verlichting dient minimaal 0,7 te bedragen (Emin:Egem ≥ 0,7).

  • 2.

    Verblinding van de sporters t.g.v. de verlichting dient voorkomen te worden. Dit betekent dat vermeden moet worden om armaturen boven sporttoestellen te positioneren waarbij naar boven gekeken wordt.

5.3.5 Akoestiek

Basiseis:

  • 1.

    De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd dient een waarde te zijn tussen 0,6 en 0,8 seconden voor de in dit hoofdstuk genoemde sportruimten. Er mag daarbij in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000-Hz) geen langere nagalmtijd dan 1,2 seconde worden gemeten, als gevolg van de berekening: Tgem:Tmax/fb ≥ 0,7. Zie ook: akoestieknorm: ISA-US1-BF1 “Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau”;

5.4 Tennishallen

In principe gelden de omschreven eisen uit hoofdstuk 5.1 eveneens voor tennishallen, mits hieronder daar nadrukkelijk van wordt afgeweken.

5.4.1 Afmetingen, sportvloer en belijning

Basiseis:

  • 1.

    De afmeting van de tennishal is afhankelijk van het aantal indoor tennisbanen en het niveau (A of B) waarop men tennisbanen wil aanbieden;

  • 2.

    De sportvloer in de tennishal dient te voldoen aan de normen die zijn opgesteld door de KNLTB en ISA Sport, zie www.isa-sport.com ‘sportvloerenlijst’;

  • 3.

    Een dubbelspel tennisveld is 10.970 x 23.770 mm, naast dat de belijningsbreedte 50 mm bedraagt en de belijning contrasteert duidelijk met de kleur van het baanoppervlak;

  • 4.

    Alle deuren in het tenniscomplex dienen een vrije doorgang te hebben van 1.200 mm zodat de tennisser in zijn sportrolstoel overal kan komen.

5.4.2 Afwerkingen

Basiseis:

  • 1.

    Een scherp contrast tussen de achtergrond, tot minimaal 3.000 mm boven de vloer, en de tennisbal is vereist. De kleur van de tennisbal is wit of geel, volgens eisen van de KNLTB / ITF;

  • 2.

    Er dienen geen grote helderheidverschillen aanwezig te zijn tussen tennisvloer, wanden en plafond, opdat een optisch 'rustig' indoor klimaat wordt verkregen;

5.4.3 Verwarming

Basiseis:

  • 1.

    De temperatuur in een tennishal is regelbaar binnen een bereik van 12°C tot 16°C, waarbij voor de actief bewegende tennisser gesteld kan worden dat een temperatuur van 12°C het meest optimaal is.

5.4.4 Daglicht

Geen Basiseisen

5.4.5 Akoestiek

Basiseis:

  • 1.

    Ook in deze wedstrijdruimten geldt de akoestieknorm: ISA-US1-BF1 “Nagalmtijd en achtergrondgeluidniveau”.

  • 2.

    De nagalmtijden in de verschillende indoor tennishalen zijn de volgende bij;

    A-tennishallen

    • 2-baans tennishal: 34,26 x 36,57 meter Tgem ≤ 1,8 seconden Tmax ≤ 2,6 seconden;

    • 3-baans tennishal: 50,23 x 36,57 meter Tgem ≤ 1,9 seconden Tmax ≤ 2,7 seconden;

    • 4-baans tennishal: 66,20 x 36,57 meter Tgem ≤ 2,0 seconden Tmax ≤ 2,9 seconden;

    • 5-baans tennishal: 82.17 x 36,57 meter Tgem ≤ 2,3 seconden Tmax ≤ 3,3 seconden;

    • 6-baans tennishal: 98,14 x 36,57 meter Tgem ≤ 2,3 seconden Tmax ≤ 3,3 seconden.

  • B-tennishallen

    • 2-baans tennishal: 33,96 x 34,77 meter Tgem ≤ 1,7 seconden Tmax ≤ 2,4 seconden;

    • 3-baans tennishal: 49,93 x 34,77 meter Tgem ≤ 1,9 seconden Tmax ≤ 2,7 seconden;

    • 4-baans tennishal: 65.90 x 34,77 meter Tgem ≤ 2,0 seconden Tmax ≤ 2,9 seconden;

    • 5-baans tennishal: 81,87 x 34.77 meter Tgem ≤ 2,0 seconden Tmax ≤ 2,9 seconden;

    • 6-baans tennishal: 97.84 x 34.77 meter Tgem ≤ 2,3 seconden Tmax ≤ 3,3 seconden.

6. BRUIKBAARHEID NEVENRUIMTEN

Integraal toegankelijke sportaccommodaties dienen echter ook te beschikken over nevenruimten waar alle dagelijkse gebruikers (sporters, trainers, leerlingen en docenten) en bezoekers gebruik van kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt per nevenruimte aangegeven welke aanvullende eisen kunnen worden gehanteerd teneinde deze ruimten in een sportaccommodatie zo goed mogelijk integraal toegankelijk te maken.

6.1 Kleedruimten

Qua aantallen, afmetingen, inrichting en bouwfysica dienen de kleedruimten te voldoen aan de normen van NOC*NSF, weergegeven in het Handboek Sportaccommodaties. Aanvullend daarop zijn de volgende eisen van toepassing zodat sporters met een beperking er nog beter gebruik van kunnen maken. Let wel: bij het gebruik door grote groepen sporters met een beperking, zoals in een rolstoelteamcompetitie of evenement, is maatwerk vereist op het gebied van omvang en oppervlakte van de voorzieningen.

Basiseis:

  • 1.

    In overdekte sportaccommodaties minimaal twee kleed- en wasruimten aangepast uitvoeren, hetgeen hieronder is verwoord;

  • 2.

    De kleedruimte drempelloos uitvoeren;

  • 3.

    Obstakels (als banken, wastafels, afvalbakken) in kleedruimten op logische posities situeren (in één lijn). Al deze obstakels dienen goed en veilig met de taststok te detecteren te zijn;

  • 4.

    Kledinghaken achter een lat monteren zodat sporters zich hieraan niet kunnen bezeren;

  • 5.

    Kledinghaken bevestigen op zowel 1.200 mm als op 1.800 mm boven vloerpeil;

  • 6.

    Zitbanken opnemen met een minimale zitdiepte van 400 mm op 470 mm boven vloerpeil;

  • 7.

    Eén ‘aangepast’ toilet (zie paragraaf 6.3) dient via een droog vloeroppervlak bereikbaar te zijn vanuit de kleedruimte;

  • 8.

    De kleedruimte voorzien van een wastafel (bovenkant op 800 mm boven de vloerpeil) voorzien van een kraan met handel. Deze kraan dient voldoende hoog te hangen zodat ook grote bidons eenvoudig gevuld kunnen worden. Boven de wastafel dient een spiegel te worden gehangen vanaf 1.000 tot 2.000 mm boven vloerpeil;

  • 9.

    Indien de scheiding naar de wasruimten door middel van een drempel geschiedt, (bij voorkeur niet), dient deze met een hoogte van maximaal 20 mm (afgerond) te worden uitgevoerd;

  • 10.

    Zorg voor vrije deurdoorgangen vanuit de kleedruimte naar de wedstrijdruimte van minimaal 1.200 mm zodat deze geschikt zijn voor speciale sportrolstoelen;

6.2 Wasruimten

Basiseis:

  • 1.

    De wasruimte dient een directe verbinding te hebben met de kleedruimte met een netto vrije doorgang van minimaal 1.200 mm zodat deze rolstoeltoegankelijk is;

  • 2.

    In de doucheruimte dienen de bedieningselementen (drukknoppen c.q. kranen) binnen handbereik van de zittende gebruiker te (kunnen) worden gepositioneerd. Dit betekent een hoogte van 900 à 1.400 mm en minimaal 500 mm uit de inwendige hoek;

  • 3.

    De doucheruimte voorzien van minimaal één opklapbaar douchezitje op 470 mm boven vloerpeil en minimaal 500 mm uit een inwendige hoek;

  • 4.

    Het opklapbare douchezitje aan beide zijden voorzien van een opklapbare steun. Deze steunen dienen te worden bevestigd op een hoogte van 250 tot 300 mm boven de zitting, 300 mm uit het hart van de zitting. De wanden moeten het gebruik van deze steunen eenvoudig kunnen weerstaan;

  • 5.

    Boven dit opklapbare zitje een vaste douchekop positioneren op een hoogte van 1.600 mm boven vloerpeil voor gebruik door mensen met een beperking.

6.3 Toilet c.q. aangepast toilet

Basiseis:

  • 1.

    In een sportaccommodatie dient, in een centraal gelegen toiletgroep, tenminste één aangepaste toiletruimte opgenomen te worden. Voor deze toiletgroep dient te worden uitgegaan van voldoende toiletten, hetgeen wil zeggen per 100 personen minimaal 1 dames- én 1 herentoilet;

  • 2.

    De afmeting van deze aangepaste toiletruimte dient minimaal 1.650 x 2.200 mm te bedragen. De zithoogte van de closetpot is 470 mm. Naast dit closet dient aan één zijde een vrije ruimte van minimaal 900 mm te liggen en vóór dit closet is een vrije ruimte van minimaal 1.500 mm aanwezig;

  • 3.

    De closetpot dient aan beide zijden te worden voorzien van een opklapbare steun met een lengte van 900 mm. De steunen dienen te worden bevestigd op een hoogte van 250 tot 300 mm boven de zitting, 300 mm uit het hart van de closetpot. Bij het ontwerpen en monteren van de steunen rekening houden met voldoende draagkracht van de wanden (bijvoorbeeld: steens muur);

  • 4.

    Alle bedieningselementen positioneren tussen 900 tot 1200 mm boven vloerpeil en minimaal 500 uit de inwendige hoek;

  • 5.

    In deze ruimte is een vaste onderrijdbare wastafel (van minimaal 400 x 500 mm) voorzien van een kraan met handel aanwezig, waarvan de bovenzijde op circa 800 mm boven vloerpeil ligt;

  • 6.

    Boven de wastafel dient een spiegel te worden gehangen vanaf 1.000 tot 2.000 mm boven vloerpeil;

  • 7.

    Een kledinghaak op 1.350 mm boven de vloer en 500 mm uit een inwendige hoek is eveneens noodzakelijk;

  • 8.

    Indien deze toiletruimte direct toegankelijk is vanuit de kleedruimte mogen de wastafel en de spiegel ook in de kleedruimte worden opgenomen, in plaats van in de toiletruimte;

  • 9.

    Het sanitair in een met de omgeving contrasterende kleur uitvoeren;

  • 10.

    De entreedeur van deze toiletruimte draait naar buiten en heeft een minimale vrije doorgang van 1.200 mm in verband met gebruik door personen in een sportrolstoel;

  • 11.

    Het aangepaste toilet voorzien van een alarminstallatie (bijvoorbeeld een alarmkoord, van contrasterende kleur ten opzichte van de muur, op 400 mm boven de vloer);

  • 12.

    Aan de binnenkant van de deur een horizontale beugel bevestigen over de volledige breedte van deur op een hoogte van 900 mm.

6.4 Kleed- wasruimte voor één persoon

Indien het gezien de gebruikerswensen te ver gaat een complete kleedruimte én wasruimte in de sportaccommodatie geschikt te maken voor mensen met een functiebeperking, is het ook mogelijk een speciaal aangepaste kleed- wasruimte in deze accommodatie op te nemen geschikt voor gebruik door één persoon. Hierbij wordt een kleedgedeelte gecombineerd met een aangepast toilet, douche en wastafel. Aan te bevelen is om deze ruimte ook in te richten met een -in hoogte verstelbare- ‘fysiotafel’ om sporters met een ernstige functiebeperking te kunnen helpen met omkleden.

Basiseis:

  • 1.

    De minimale afmetingen van een aangepaste kleed- wasruimte zijn: 2.200 x 2.200 mm of 1.900 x 2.500 mm;

  • 2.

    De vereisten ten behoeve van de voorzieningen (verkleden, zitten, wastafel, douchegebruik, toiletgebruik en dergelijke) zijn omschreven in paragraaf 6.1, 6.2 en 6.3;

6.5 Kleedruimten zwemgelegenheden

Basiseis:

  • 1.

    Voor individueel omkleden zijn minimaal twee aangepaste wisselcabines en/of gezinscabines vereist voor iedere sekse. Deze wisselcabine heeft een minimale vloeroppervlakte van 2.200 x 2.200 mm of 1.900 x 2.500 mm en is tevens bruikbaar voor bezoekers met kleine kinderen (baby’s, peuters) en voorzien van een opklapbaar zitje (met een zithoogte van 470 mm boven vloerpeil en een zitdiepte van minimaal 400 mm) en spiegel (vanaf 1.000 tot 2.000 mm plus vloerpeil);

  • 2.

    In de directe nabijheid van de kleedruimten moet minimaal één aangepast toilet beschikbaar zijn ten behoeve van beide seksen;

  • 3.

    In de wisselcabine en/of gezinscabine is een alarminstallatie aanwezig;

6.6 Scheidsrechters- annex docentenkleedruimte

Indien in een accommodatie een ruimte voor de scheidsrechter, sportleider of docenten opgenomen dient te worden die tevens bruikbaar moet zijn voor personen met een functiebeperking, dient met het volgende rekening te worden gehouden.

Basiseis:

  • 1.

    Deze ruimte omvat een kleed- zitgedeelte, douche, aangepast toilet, wastafel en spiegel waarvan de vereisten zijn omschreven in paragraaf 6.1, 6.2 en 6.3;

  • 2.

    De scheidsrechters- annex docentenkleedruimte zodanig uitvoeren dat zij ook volledig bruikbaar is voor een scheidsrechter of docent met een functiebeperking (inclusief aangepast toilet en andere hierboven genoemde zaken). De minimale afmeting voor het 'aangepaste sanitaire blok’ van de scheidsrechtersruimte bedraagt 2.200 x 2.200 mm. Geadviseerd wordt in het geval van meervoudig gebruik de volgende minimum vloeroppervlakten te hanteren:

    • 1 persoon: 10 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en aangepast toilet;

    • 2 personen: 13 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en aangepast toilet;

    • 3 personen: 16 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en aangepast toilet;

Uiteraard zodanig dat draaicirkels voor rolstoelgebruikers, die elkaar moeten passeren, geen belemmeringen opleveren in deze ruimten.

6.7 Toeschouwersruimte

Indien er voor het volgen van de wedstrijden een toeschouwersruimte wordt opgenomen dienen hier tevens opstelmogelijkheden aanwezig te zijn voor rolstoelgebruikers. Tevens dient de bereikbaarheid van deze ruimte te zijn afgestemd op meerdere rolstoelgebruikers tegelijkertijd maar ook qua: drempelloosheid, grootte van vrije deuropeningen (en vrije draaicirkels voor deze eventuele aanwezige deurenopeningen), vrije doorgangen, hellingbanen en liften.

Basiseis:

  • 1.

    Voor het aantal opstelplaatsen voor rolstoelgebruikers dient uitgegaan te worden van 2% van het totaal aan zitplaatsen met een minimum van 1 plaats;

  • 2.

    De opstelruimte voor rolstoelgebruikers dient 900 x 1.200 mm te bedragen. Ten behoeve van scootmobielen is zelfs een diepte van 1.500 mm noodzakelijk (NB enkel wanneer deze zijn toegestaan op de tribunes, zie paragraaf 3.4).

  • 3.

    Daarnaast dienen er enkele tribunezitplaatsen te worden voorzien van leuningen voor fysiek beperktere personen met bredere zitplaatsen. Hierbij uitgaan van 2% van het totaal aan zitplaatsen met een minimum van twee plaatsen;

  • 4.

    De tribuneruimte in de sportaccommodatie dient te worden uitgerust met een goed functionerend / werkend ringleidingsysteem ten behoeve van auditief gehandicapten;

  • 5.

    De zichtlijnen vanuit de rolstoelen dienen niet te worden belemmerd door balustrades, uiteraard geldt dit ook voor zichtlijnen naar links en rechts. Transparante (glazen) balustrades zijn noodzakelijk;

6.8 Vergader-, instructieruimte, wedstrijdsecretariaat en bestuurskamer

Er dient minimaal één vergader- c.q. instructieruimte in de overdekte sportaccommodatie aanwezig te zijn, waarin diverse nevenactiviteiten van de sport kunnen plaatsvinden. Gedacht wordt aan het gebruik voor: vergaderingen, instructies, cursussen, activiteiten, wedstrijdsecretariaat en dergelijke.

Basiseis:

  • 1.

    Deze vergaderruimte dient ten behoeve van auditief gehandicapten te worden voorzien van een goed werkende ringleidinginstallatie c.q. ringleidingsysteem;

  • 2.

    Deze vergaderruimte dient op eenvoudige wijze door mensen met een beperking te kunnen worden bereikt.

6.9 Horeca- / ontmoetingsruimte, kantine en/of clubruimte

Een ontmoetingsruimte is in de meeste sportaccommodaties een onmisbaar onderdeel ten behoeve van de exploitatie. Vaak zal er annex aan de ontmoetingsruimte, een keuken en een uitgiftemogelijkheid met bijbehorende voorzieningen zijn opgenomen. De uitrusting van de ontmoetingsruimte dient te voldoen aan de plaatselijke eisen voor de brandpreventie én aan de bijzondere wetten, o.a. de Drank- en Horecawet. Een aantal van deze eisen hebben ook invloed op de toegankelijkheid van deze ruimten voor mensen met een functiebeperking.

Basiseis:

  • 1.

    De kunstlichtvoorziening in de ontmoetingsruimte moet zodanige (op 1 meter boven vloerpeil) zijn dat de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte ≥ 50 lux is;

  • 2.

    De ontmoetingsruimte, én de keuken, moet voorzien zijn van een rechtstreeks met de buitenlucht in verbinding staand mechanisch ventilatiesysteem conform de geldende normen.voor luchtverversingscapaciteit;

  • 3.

    De hoogte van de ontmoetingsruimte moet over tenminste 5/6 deel van de vloeroppervlakte tenminste 2,6 meter bedragen;

  • 4.

    De horeca- / ontmoetingsruimte dient te worden uitgerust met een goed functionerend / werkend ringleidingsysteem ten behoeve van auditief gehandicapten;

  • 5.

    De horecaruimte wordt met dubbele deur uitgevoerd zodat ook bredere sportrolstoelen erin kunnen.

  • 6.

    Een gedeelte van de bar verlagen c.q. onderrijdbaar maken zodat rolstoelers hier ook direct aan plaats kunnen nemen;

  • 7.

    Een aantal tafels moeten ook door rolstoelen onderrijdbaar zijn. Hiervoor is een vrije hoogte nodig van minimaal 750 mm

6.10 Balie, loket, receptie, kassa, desk

Basiseis:

  • 1.

    Voor tenminste één balie, loket, receptie, kassa of desk dient vrije ruimte aanwezig te zijn minimale diameter van 1.500 mm en is er tevens een verlaagd gedeelte aanwezig dat maximaal 800 mm boven vloerpeil reikt. Onder dit onderrijdbare verlaagde gedeelte is een vrije hoogte van 700 mm, een vrije diepte van 600 mm en een vrije breedte van 900 mm aanwezig opdat langere complexere handelingen eenvoudige uitgevoerd kunnen worden;

  • 2.

    Indien deze balie (et cetera) is voorzien van een glazenwand dient deze balie te worden voorzien van een (loket)ringleiding voor slechthorenden;

  • 3.

    Bij kassa’s is tenminste één kassa geschikt voor een vrije doorgang van 1.200 mm breedte;

Deze ruimten dienen vanaf de hoofdingang door middel van een directe natuurlijke gidslijn bereikbaar te zijn, anders is er een geleidelijn.

Dit gemeenteblad 2015, nummer 141, is uitgegeven op 28 september 2015 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR, locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

TOELICHTING BIJ DE REGELING SUBSIDIES TOEGANKELIJKHEID SPORTACCOMMODATIES VAN BREEDTESPORTVERENIGINGEN

Algemene toelichting

In 2013 is in de gemeentebegroting een eenmalig bedrag beschikbaar gesteld voor de verbetering van de toegankelijkheid van sportaccommodaties voor sporters met een beperking. Een deel van dit bedrag is gereserveerd voor de gemeentelijke accommodaties. Een eenmalig bedrag van € 500.000,= hiervan is bedoeld om bijdragen te kunnen verstrekken aan breedtesportverenigingen voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de sportaccommodaties, zoals een clubgebouw of kleedkamer, waarvan zij zelf de economische of juridische eigenaar zijn. Deze regeling geeft nadere regels voor de subsidiëring aan breedtesportverenigingen ten laste van dit budget.

In 2001 heeft NEBAS (inmiddels de Stichting Onbeperkt Sportief) samen met NOC*NSF een richtlijn voor het voldoende toegankelijk maken van binnensportaccommodaties ontwikkeld voor mensen met een beperking. In het Bouwbesluit wordt daaraan namelijk onvoldoende aandacht besteed, omdat het alleen een ‘toegankelijkheidssector’ voor bezoekers regelt. De gemeente Rotterdam heeft in samenwerking met de lokale Stichting Platform Agenda 22 een bijdrage geleverd aan de actualisering, leesbaarheid en bruikbaarheid van de richtlijnen.

In de richtlijnen staan basiseisen en aanbevelingen. Het college heeft op 11 februari 2013 besloten om de basiseisen te laten gelden voor elke nieuw te bouwen en te renoveren gemeentelijke binnensportaccommodatie.

Alle nieuwe gemeentelijke binnensportaccommodaties moeten aan de basiseisen voldoen om daarmee individuele gehandicapten, maar bijvoorbeeld ook ouderen met loophulpmiddelen, mensen met kinderwagens, rollaters en scootmobielen te faciliteren.

De aanbevelingen bestaan uit een aantal algemene maatregelen ten behoeve van specifieke groepen gehandicapten (bijvoorbeeld rolstoelers) of groepssporters (zoals zitvolleybal, dat een andere ondergrond vraagt dan rolstoelers). Faciliteiten voor de ene gebruikersgroep of sport kan de functionaliteit voor een andere groep beperken. Deze aanbevelingen zijn daarom niet vastgesteld als een beleidsregel of vaste gedragslijn.

De gemeente stimuleert sportverenigingen om in hun eigen accommodaties de basiseisen te volgen en daar waar gewenst ook de aanbevelingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 5 De niet-subsidiabele kosten

Een vereniging kan de kosten voor de aanleg van een bouwkundige aanpassing in een sportaccommodatie verlagen door (een deel) in zelfwerkzaamheid uit te voeren. Indien de vereniging hiervoor in de subsidieaanvraag arbeidskosten of overhead in de begroting opneemt, dan worden die kosten in de berekening van de hoogte van de te verlenen subsidie niet meegnomen.

Eventuele vergoedingen aan vrijwilligers wel, maar alleen als deze niet hoger zijn dan de vrijwilligersregeling van de belastingdienst. Zie bijvoorbeeld artikel 2 lid 6 Wet op de Loonbelasting en van artikel 3.96 letter c Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 6 Omvang van de subsidie

Verenigingen kunnen ook gezamenlijk een subsidieaanvraag indienen voor een bepaalde gezamenlijke aanpassing in een bepaalde sportaccommodatie.

Elke vereniging kan slechts één keer een subsidie verleend worden. Dat geldt ook voor een combinatie van verenigingen.

Artikel 7 Subsidieplafond en verdeelsleutel

Voor de uitvoering van deze regeling is een eenmalig budget beschikbaar van € 500.000,=. Subsidies worden verleend op volgorde van ontvangst van de subsidieaanvragen. Dat moeten complete aanvragen zijn (zie artikel 11).

Zodra op deze wijze het beschikbare budget geheel is gebruikt, kunnen en zullen er geen nieuwe subsidies meer verleend worden (zie artikel 13).

Artikel 8 Subsidievoorwaarden

Veel sportaccommodaties worden beheerd door de gemeente zelf. Verenigingen huren vervolgens bij de gemeente. De gemeente heeft voor de toegankelijkheid van deze eigen binnensportaccommodaties een beleidsregel opgesteld: "Basiseisen toegankelijkheid gemeentelijke binnensportaccommodaties”. Hierin staat aan welke eisen een binnensportaccommodatie moet voldoen.

Deze eisen gelden ook voor de aanpassingen, waarvoor op basis van de ‘Regeling subsidies toegankelijkheid sportaccommodaties van breedtesportverenigingen’ een subsidie wordt verleend. Uiteraard alleen voor zover in de genoemde beleidsregel daarover eisen zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in specifieke gevallen die eisen onpraktisch of niet nuttig zijn. Alleen in dat uitzonderlijke geval kan bij de subsidieverlening besloten worden dat van de beleidsregel mag worden afgeweken.

Artikel 10 Subsidieaanvraag

Aanvragen die op of na 1 september 2017 bij de gemeente worden

ingediend, worden niet in behandeling genomen. Hierbij wordt het tijdstip

gehanteerd waarop de aanvraag conform artikel 11 via de gemeentelijke

subsidieportal (www.rotterdam.nl/subsidies) door de gemeente is ontvangen.

Artikel 11 Indieningsvereisten

In dit artikel staat welke stukken en gegevens een subsidieaanvraag moet bevatten.

Het kan zijn dat in de aanvraag staat dat er sprake is van bijdragen van derden (bijvoorbeeld sponsoring of een subsidie van een ander dan de gemeente). In dat geval moeten er schriftelijke bewijzen van die bijdragen van derden aan de aanvraag toegevoegd worden. Dit heeft tot doel om er zeker van te zijn dat de investering ook daadwerkelijk in financiële zin gerealiseerd kan worden.

Een schriftelijk bewijs kan zijn een brief van een sponsor of andere subsidiënt, waarin een bijdrage wordt toegezegd onder de voorwaarde dat de gemeente daadwerkelijk een subsidie verleent.

Alleen complete aanvragen, die alle vereiste informatie en stukken bevat, komen voor behandeling in aanmerking. Niet complete aanvragen worden afgewezen. Aanvragen worden immers op volgorde van ontvangst verleend en het beschikbare budget is beperkt. Daarom moet voorkomen worden, dat een bepaalde aanvrager om maar bij de eersten te horen pro forma een niet complete aanvraag indient.

Wel is het mogelijk, dat een bepaald onderdeel in een complete aanvraag meer verduidelijking behoeft. De gemeente zal dat binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager meedelen. De aanvrager heeft dan vier weken de tijd om de gevraagde duidelijkheid te verschaffen.

Artikel 12 Beoordeling van de aanvraag

Het doel van de subsidie is dat de investering, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de toegankelijkheid van de sportaccommodatie voor sporters met een beperking verbeterd. Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag zal hierop worden getoetst. De gemeente zal zich daarbij laten adviseren door de Vereniging van Gehandicaptenorganisaties Rotterdam (VGR). De VGR heeft hierover kennis van zaken. Bij de beoordeling van de aanvraag zal dit advies een belangrijke rol spelen. Bij een negatief advies van de VGR zal de subsidie in beginsel niet worden verleend.

Artikel 14 Bevoorschotting van de subsidie

De subsidie wordt na verlening tot 80% bevoorschot. Bij de vaststelling wordt het vastgestelde subsidiebedrag verrekend met dit voorschot.

Artikel 15 Verantwoording en vaststelling subsidie

In de Subsidieverordening Rotterdam 2014 is geregeld, dat bij subsidies tot € 25.000,= er een keuze gemaakt kan worden tussen het direct vaststellen van de subsidie bij de verlening of het vaststellen pas na een aanvraag tot vaststelling. In artikel 15 van deze regeling is voor de tweede mogelijkheid gekozen. Alle subsidies op basis van deze regeling worden eerst verleend en pas later, na ontvangst van een aanvraag tot vaststelling, vastgesteld.

In de Subsidieverordening Rotterdam 2014 is vervolgens bepaald dat zonder directe vaststelling moet worden aangegeven hoe kan worden aangetoond dat de gesubsidieerde activiteit daadwerkelijk is verricht. Dat is eveneens geregeld in artikel 15, lid 2 van deze regeling.