Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West-Nederland, versie 2

Geldend van 15-07-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West-Nederland, versie 2

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

handelend in hoedanigheid van Managementautoriteit van het Operationeel Programma West Nederland 2014–2020;

het college is bevoegd volgens het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 februari 2015, nr. 15019885 tot wijziging van het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 december 2014, nr. DGNR-RRE/14206284, houdende aanwijzing van de managementautoriteit, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO West-Nederland 2014–2020, ten behoeve van de aanwijzing van intermediaire instanties voor het Operationeel ProgrammaEFRO West-Nederland 2014–2020, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 5 maart 2015;

gelet op de Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347/320);

gelet op:

het Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West-Nederland;

de Uitvoeringswet EFRO;

de Regeling Europese EZ-subsidies (Staatscourant 2015 nr.18094, 30-06-2015);

artikel 1:3, vierde lid, juncto titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht; en

het samenwerkingsconvenant G4P4 inzake het Operationeel Programma West-Nederland 2014–2020;

besluit vast te stellen:

Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West-Nederland, versie 2

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Deskundigencommissie:

    door het college van B&W in zijn hoedanigheid van Managementautoriteit ingestelde adviescommissie voor inhoudelijke advisering bij het Operationeel Programma West-Nederland 2014–2020 ten behoeve van de investeringsprioriteiten genoemd onder artikel 1.3 lid 2 onder a en b;

  • b.

    Europe 2020:

    de langetermijnstrategie van de Europese Unie die door de Europese Raad op 17 juni 2010 is vastgesteld;

  • c.

    Financieringsinstrument:

    financieringsinstrument zoals bedoeld in artikel 2 onder 11 van de Kaderverordening en artikel 2 onder p van Verordening 966/2012;

  • d.

    Kaderverordening:

    Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347/320);

  • e.

    Operationeel Programma:

    het Operationeel Programma West Nederland 2014–2020 als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de Verordening 1303/2013;

  • f.

    Stedelijke Adviesgroep:

    een door het college van B&W van een G4-stad in zijn hoedanigheid van Bemiddelende Instantie of Managementautoriteit ingestelde adviesgroep voor inhoudelijke advisering bij het Operationeel Programma West-Nederland 2014–2010 ten behoeve van de investeringsprioriteiten genoemd onder artikel 1.3 lid 2 onder c, d en e;

  • g.

    Verordening 1301/2013:

    Verordening (EU) Nr. 1301/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347/289);

  • h.

    West-Nederland:

    provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland.

Artikel 1.2 Indienen van een subsidieaanvraag

  • 1. Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend vanaf de datum, zoals aangegeven in het besluit tot vaststelling van het deelplafond in de Staatscourant.

  • 2. De aanvraagprocedure verloopt digitaal via www.efro-webportal.nl

Artikel 1.3 Subsidiabele projecten

  • 1. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor projecten die passen binnen:

    • a.

      de reikwijdte van het Operationeel Programma West-Nederland 2014–2020, en daarin voor projecten die gericht zijn op de volgende investeringsprioriteiten:

      • i.

        Innovatie;

      • ii.

        Koolstofarme economie;

      • iii.

        Arbeidspotentieel;

      • iv.

        Vestiging;

      • v.

        CLLD; en

    • b.

      het vigerend regionale of lokale beleid van het programmadeel c.q. deelplafond waarbinnen de subsidie is aangevraagd.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden subsidie

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien geen sprake is van een subsidiabel project als bedoeld in artikel 1.3.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd indien aan het project niet ten minste een score van 70 punten wordt toegekend, zoals nader bepaald in hoofdstuk 2.

  • 3. Subsidie wordt geweigerd indien de score op een criterium zoals beschreven in hoofdstuk 2, lager is dan 50 procent van het maximaal aantal te behalen punten.

Artikel 1.5 Hoogte subsidie

  • 1. Voor een project dat gericht is op de investeringsprioriteiten ‘Innovatie’ of ‘Koolstofarme economie’ bedraagt de subsidie maximaal 40% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. Voor een project dat gericht is op de investeringsprioriteiten ‘Arbeidspotentieel’, ‘Vestiging’ of ‘CLLD’ bedraagt de subsidie maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 2 Beoordeling subsidieaanvragen

Artikel 2.1 Beoordelingscriteria

  • 1. Een project vallend onder de investeringsprioriteiten ‘Innovatie’ of ‘Koolstofarme economie’ waarvoor subsidie wordt aangevraagd wordt beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin deze past binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma;

    • b.

      de mate van innovativiteit;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase; 2

    • d.

      de kwaliteit van de aanvraag, en

    • e.

      de mate waarin deze bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Een project vallend onder de investeringsprioriteiten ‘Arbeidspotentieel’, ‘Vestiging’ of ‘CLLD’ waarvoor subsidie wordt aangevraagd wordt beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin deze past binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma;

    • d.

      de kwaliteit van de aanvraag, en

    • e.

      de mate waarin deze bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 3. Bij de beoordeling van een project aan de criteria als bedoeld in het eerste lid wordt advies ingewonnen van de Deskundigencommissie, en voor wat betreft de beoordeling van een project aan de criteria als bedoeld in het tweede lid wordt advies ingewonnen van de Stedelijke Adviesgroep.

  • 4. Aan de projecten als bedoeld in het eerste en tweede lid kan een score van maximaal 100 punten worden toegekend.

  • 5. De verdeling van de punten als bedoeld in het vierde lid worden nader bepaald in de artikelen 2.2 en 2.3.

Artikel 2.2 Toekenning van punten

  • 1. Voor een project dat gericht is op de investeringsprioriteit ‘Innovatie’, worden de punten bedoeld in artikel 2.1 lid 4, als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder e.

  • 2. Voor een project dat gericht is op de investeringsprioriteit ‘Koolstofarme economie’, worden de punten, bedoeld in artikel 2.1 lid 4, als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder e.

  • 3. Voor een project dat gericht is op de investeringsprioriteiten ‘Arbeidspotentieel’, ‘Vestiging’ en ‘CLLD’ worden de punten, bedoeld in artikel 2.1 lid 4, als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 45 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 2, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 45 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 2, aanhef en onder d;

    • c.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, lid 2, aanhef en onder e.

Artikel 2.3 Afwijkingen

  • 1. In afwijking van artikel 2.2 geldt voor de subsidie die beschikbaar worden gesteld voor Financieringsinstrumenten voor alle investeringsprioriteiten als genoemd in artikel 1.3 sub. a., dat de beoordeling op het niveau van het Financieringsinstrument plaatsvindt en als volgt wordt gewogen:

    • a.

      maximaal 45 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 45 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d;

    • c.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e.

Hoofdstuk 3 Subsidiebepalingen

Artikel 3.1 Toepasselijke regelgeving

Op de subsidie zijn alle bepalingen uit de Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014–2020, de Uitvoeringswet EFRO en de Kaderverordening onverkort en ongewijzigd van toepassing.

Artikel 3.2 Verplichtingen

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening wordt aan de subsidieontvanger in ieder geval een verplichting opgelegd ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project en de frequentie hiervan en ten aanzien van het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze verplichting wordt nader vastgelegd in de na elke beschikking af te sluiten uitvoeringsovereenkomst tussen subsidieontvanger en de Managementautoriteit.

  • 2. De Managementautoriteit kan bij de beschikking tot subsidieverlening ook andere verplichtingen aan de subsidieontvanger opleggen.

Artikel 3.3 Sanctiebeleid

De Managementautoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties en maakt deze op de website van het Operationeel Programma bekend.

Artikel 3.4 Bevoorschotting

  • 1. Voorschotten worden slechts verleend naar aanleiding van een voortgangsrapportage en ten behoeve van gemaakte en betaalde kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan eenmalig een voorschot worden verleend voorafgaand aan de eerste voortgangsrapportage indien de subsidieontvanger door middel van een liquiditeitsprognose heeft aangetoond niet te beschikken over de benodigde financiering.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Verhouding tot deelplafonds

De Managementautoriteit kan gelijktijdig met het vaststellen en bekend maken van een subsidie- en/of deelplafond bepalen dat:

  • a.

    van hetgeen in deze beleidsregel is opgenomen wordt afgeweken; en/of

  • b.

    er voor aanvragen die worden ingediend onder het desbetreffende subsidie- en/of deelplafond aanvullende eisen gelden.

Artikel 4.2 Intrekking oude regeling

De Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West-Nederland, Rotterdam, gepubliceerd in de Staatscourant 2015 nummer 8516, gedateerd op 25 maart 2015, wordt ingetrokken.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West-Nederland, versie 2.

Ondertekening

Aldus vastgegsteld in de vergadering van 5 juli 2016.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, in de hoedanigheid van Managementautoriteit van het Operationeel Programma Kansen voor West II,
De secretaris,
Ph.F.M. Raets
De burgemeester,
A.Aboutaleb

TOELICHTING

I. Wijze van beoordelen

Het totale EFRO-subsidieplafond voor de uitvoering van projecten in het kader van het Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West Nederland bedraagt € 182.253.175.

Dit totaalplafond valt uiteen in vijf onderdelen: vier GTI-programmadelen en het programmadeel West-Regio. De vier GTI-programmadelen maken onderdeel uit van het Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West Nederland en zijn ondergebracht bij de door de Minister bij besluit van 23 februari 2015 (Stc. 2015/5983) aangewezen intermediaire instanties, te weten de steden: Den Haag, Amsterdam en Utrecht en voor Rotterdam bij de Managementautoriteit, deze vier steden worden ook wel aangeduid als de G4. Het programmadeel West-Regio ziet op het Operationeel Programma EFRO 2014–2020 West Nederland, voor zover het niet de GTI-programmadelen betreft. De Managementautoriteit draagt ervoor zorg dat het beschikbare budget voor het programmadeel West-Regio wordt ingezet ten behoeve van het Operationeel Programma. Het budget wordt zo ingezet dat de beschikbare middelen evenwichtig worden verdeeld over de regio West en passen binnen het bij de openstelling van toepassing verklaarde vigerende regionale en lokale beleid van zowel de G4 als de P4, te weten de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland en Utrecht. Bij de openstellingen van plafonds wordt expliciet aangegeven welk vigerende regionale en lokale beleidsdocumenten van toepassing zijn bij die openstelling. Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend met ingang van de datum zoals vermeld in het desbetreffende (deel)plafondbesluit. De aanvraagprocedure verloopt digitaal via www.efro-webportal.nl.

Bij de vaststelling van een deelplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbaar gestelde subsidiebedrag wordt verdeeld. In de regel wordt het subsidiebedrag verdeeld volgens de volgorde van ontvangst. Dit houdt in dat de eerst ontvangen complete aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking komt, mits deze aanvraag voldoet aan de in de EFRO-verordeningen, de Regeling Europese EZ-subsidies (REES) en de in de Beleidsregel gestelde minimumvereisten. In enkele gevallen zal het beschikbaar gestelde subsidiebedrag worden verdeeld op basis van rangschikking naar geschiktheid. In die gevallen komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking. Ook daarvoor geldt dat het moet gaan om een complete aanvraag die voldoet aan de in de EFRO-verordeningen, de REES en de in de Beleidsregel gestelde minimumvereisten.

Daarnaast volgt uit artikel 5.2.5 ‘Afwijzingsgronden’ van de REES als vereiste dat het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voldoet aan de geldende regelgeving en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag. In deze Beleidsregel zijn in dat verband twee (aanvullende) minimumvereisten opgenomen. Het eerste minimumvereiste is in artikel 1.3 van de Beleidsregel opgenomen. Volgens dit artikel moeten de projecten waarvoor subsidie is aangevraagd, passen binnen de reikwijdte van het Operationeel Programma West-Nederland 2014–2020 en binnen het vigerend regionale of lokale beleid van het programmadeel c.q. deelplafond waarbinnen de subsidie is aangevraagd.

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor projecten die gericht zijn op de volgende investeringsprioriteiten uit het Operationeel Programma:

  • a.

    Innovatie: innovatie zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel 1, aanhef en onder b, van de Verordening 1301/2013;

  • b.

    Koolstofarme economie: zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel 4, aanhef en onder a en c van de Verordening 1301/2013;

  • c.

    Arbeidspotentieel: arbeidspotentieel zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel 9 onder b van de Verordening 1301/2013;

  • d.

    Vestiging: vestiging zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel 8 onder b van de Verordening 1301/2013;

  • e.

    CLLD - Investeringen in de context van een door de lokale gemeenschap geleide ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel 9 onder d van de Verordening 1301/2013.

Past het in de aanvraag beschreven project niet binnen bovengenoemde investeringsprioriteiten of niet binnen het vigerend regionaal of lokaal beleid van het programmadeel c.q. deelplafond waarvoor de subsidie is aangevraagd, dan wordt de subsidie geweigerd.

Voldoet een aanvraag wel aan het hierboven genoemde vereiste, dan wordt de aanvraag vervolgens inhoudelijk beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria zoals neergelegd in hoofdstuk 2 van deze Beleidsregel. De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van vijf criteria:

  • a.

    de mate waarin deze past binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma;

  • b.

    de mate van innovativiteit;

  • c.

    de kwaliteit van de businesscase;

  • d.

    de kwaliteit van de aanvraag; en

  • e.

    de mate waarin deze bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

Voor alle investeringsprioriteiten wint de managementautoriteit of de aangewezen intermediaire instantie advies in bij de Deskundigencommissie of de Stedelijke Adviesgroep. De Deskundigencommissie en de Stedelijke Adviesgroep brengen advies uit over de vraag in hoeverre de aanvraag voldoet aan de vijf hierboven genoemde beoordelingscriteria, dan wel een deel van deze criteria als ze niet alle vijf van toepassing zijn. In het ‘Beoordelingskader Kansen voor West II’, zoals dat te vinden is op de website van Kansen voor West 2014–2020 www.kansenvoorwest2.nl, wordt de nadere invulling gegeven van de criteria aan de hand waarvan de beoordeling door de Deskundigencommissie plaats vindt.

Bij een aanvraag voor een regeling (innovatie, cluster, voucher) dient de Deskundigencommissie of de Stedelijke Adviesgroep te beoordelen of de regeling in voldoende mate de landelijke beoordelingscriteria borgen bij de beoordeling van de individuele projecten binnen de regeling.

Aan een project waarvoor subsidie is aangevraagd, kan een score van maximaal 100 punten worden toegekend. Per investeringsprioriteit is in artikel 2.2 van deze Beleidsregel de verdeling van de punten over de beoordelingscriteria bepaald. Zo worden bijvoorbeeld voor de investeringsprioriteit ‘innovatie’ de volgende punten toegekend aan de verschillende criteria:

a.  

de mate waarin deze past binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma:

15 punten

b.

de mate van innovativiteit:

30 punten

c.

de kwaliteit van de businesscase:

25 punten

d.

de kwaliteit van de aanvraag:

20 punten

e.

de mate waarin deze bijdraagt aan duurzame ontwikkeling:

10 punten

Voor aanvragen die zijn ingediend met het oog op subsidie die is bestemd voor financieringsinstrumenten, geldt een afwijkende puntenverdeling. Deze puntenverdeling is omschreven in artikel 2.3 van de Beleidsregel.

Subsidie wordt slechts toegekend, indien er ten minste een totaalscore van 70 punten is behaald en indien de score per criterium minimaal 50% van het maximaal te behalen aantal punten voor dat criterium is. Dit is het tweede minimumvereiste uit deze Beleidsregel.

Voldoet een aanvraag niet aan de bovenstaande minimumvereisten uit deze Beleidsregel, dan wordt de subsidie geweigerd. De subsidie wordt eveneens geweigerd, indien het bij het deelplafond maximaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag is bereikt dan wel de subsidieaanvraag niet voldoet aan de wettelijke minimumvereisten.

In artikel 5.2.5 ‘Afwijzingsgronden’ van de REES zijn deze minimumvereisten neergelegd. Op grond van dit artikel wordt een aanvraag getoetst op een aantal technische aspecten, zoals bijvoorbeeld de totale subsidiabele kosten van het project en de vraag of het project voldoet aan de in de EFRO-verordening neergelegde vereisten, waaronder de in artikel 72 van de Verordening opgenomen beschrijving van de beheers- en controlesystemen. Deze beoordeling wordt ook wel de ‘technische toets’ genoemd. Voldoet een aanvraag niet aan de technische toets, dan wordt de aanvraag afgewezen.

II. Wijze van verdeling

Zoals gezegd, wordt in het deelplafondbesluit tevens de wijze waarop de onder ieder deelplafond beschikbare bedragen worden verdeeld, bepaald. Indien in het deelplafondbesluit is bepaald dat het subsidiebedrag wordt verdeeld op volgorde van ontvangst, komt de eerst ontvangen complete aanvraag die voldoet aan alle wettelijke minimumvereisten het eerst voor subsidie in aanmerking. Is in het deelplafondbesluit bepaald dat het beschikbaar gestelde subsidiebedrag wordt verdeeld volgens de rangschikking naar geschiktheid, dan komt als eerste in aanmerking de complete aanvraag die voldoet aan alle wettelijke minimumvereisten én waaraan het hoogste puntenaantal is toegekend.

a. Verdeling op volgorde van ontvangst:

Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend met ingang van de datum zoals vermeld in het desbetreffende (deel)plafondbesluit.

In gevallen waarin het beschikbare subsidiebudget wordt verdeeld op basis van volgorde van ontvangst, wordt eerst beoordeeld of de binnengekomen aanvragen compleet zijn. Indien de aanvraag niet compleet is, dan wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld en wordt hem een termijn geboden om dit gebrek te herstellen. Met betrekking tot de verdeling geldt als datum van ontvangst van de aanvraag, de datum waarop de complete aanvraag binnenkomt. De onderlinge rangschikking van complete aanvragen die op één dag door de Managementautoriteit zijn ontvangen, wordt vastgesteld door middel van loting.

Op volgorde van deze aldus vastgestelde rangschikking worden de aanvragen vervolgens beoordeeld op de wijze zoals hierboven omschreven en zoals voorzien in de EFRO-verordeningen, in de REES en in hoofdstukken 1 en 2 van deze Beleidsregel, mits het desbetreffende subsidieplafond nog niet is bereikt. Indien deze verdere beoordeling van een aanvraag leidt tot een subsidieweigering, wordt de naastvolgende subsidieaanvraag in behandeling genomen.

De subsidieaanvraag waarvoor geldt dat integrale inwilliging daarvan zou leiden tot overschrijding van het desbetreffende plafond, kan gedeeltelijk worden ingewilligd en wel tot het bedrag dat onder het desbetreffende subsidieplafond nog maximaal beschikbaar is, tenzij van de Managementautoriteit in redelijkheid niet gevergd kan worden dat daartoe wordt overgegaan. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het resterende bedrag zo beperkt is dan niet verwacht kan worden dat de aanvrager zijn project met die middelen kan uitvoeren. De Managementautoriteit treedt daarover in overleg met de subsidieaanvrager. Indien de subsidieaanvraag wordt ingewilligd, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de desbetreffende subsidieaanvrager genoegzaam aantoont dat het project ook met de lager verleende subsidie kan worden verricht. Daartoe zal de Managementautoriteit pas overgaan op het moment dat in redelijkheid kan worden verwacht dat de subsidieaanvrager daartoe in staat zal zijn.

In dat geval kan de Managementautoriteit op basis van de uitkomsten van een uitgevoerde beoordeling als bedoeld in de EFRO-verordeningen, in de REES en de Hoofdstukken 1 en 2 van deze Beleidsregel ook beslissen de als gevolg van het bereiken van subsidieplafond ontbrekende middelen te putten uit een ander deelplafond. Het moet daarbij gaan om een alternatief deelplafond, waarvoor ten tijde van de beoordeling van de aanvraag nog middelen beschikbaar zijn en waarvan het beschikbare bedrag eveneens wordt verdeeld op basis van volgorde van ontvangst. Bovendien moet uit de uitgevoerde beoordeling blijken dat het desbetreffende project waarvoor subsidie is aangevraagd, ook voldoet aan alle voor het alternatieve subsidieplafond geldende vereisten. Is dat het geval, dan kan de desbetreffende aanvraag worden toegevoegd in de rangordening van het alternatieve subsidieplafond, met als datum van indiening, de datum waarop de Managementautoriteit heeft besloten tot gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag vanwege het bereiken van het plafond.

b. Verdeling op rangschikking naar geschiktheid:

Voor (deel)plafonds waarvan in het plafondbesluit is bepaald dat verdeling van het beschikbare budget plaatsvindt op basis van rangschikking naar geschiktheid, geldt:

  • dat de Managementautoriteit een openstellingstermijn vaststelt;

  • dat het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld onder de daarvoor in aanmerking komende complete aanvragen die voldoen aan alle wettelijke minimumvereisten op basis van rangschikking naar geschiktheid aan de hand van de uitkomsten van de uitgevoerde beoordeling zoals beschreven in hoofdstuk 2 van deze Beleidsregel;

  • dat, indien meerdere aanvragers gelijk zijn gerangschikt, de Managementautoriteit de onderlinge rangordening van die aanvragers vaststelt, door middel van loting.

Overige bepalingen omtrent de verdeling:

In het besluit tot vaststelling van de (deel)subsidieplafonds kunnen ook andere bepalingen worden opgenomen omtrent de verdeling van de beschikbare bedragen, waarbij kan worden afgeweken van hetgeen in deze Beleidsregel is opgenomen.

Dit gemeenteblad 2016, nummer 122, is uitgegeven op 6 juli 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)