Regeling vervallen per 24-10-2019

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Geldend van 25-06-2019 t/m 23-10-2019

Intitulé

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van directeur Jeugd en Onderwijs van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van 22 oktober 2018, (18MO04354);

gelet op de artikelen 3, 4, 6 en 7 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014;

besluit vast te stellen:

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • CHO: Collectieve Huurovereenkomst van de gemeente Rotterdam voor de schoolbesturen;

  • CJG: Centrum voor Jeugd en Gezin in de gemeente Rotterdam;

  • College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • Doelgroep-indicatie: indicatie Extra spelen en leren

    • het kind is verschenen op consult bij 14 of 24 maanden bij het CJG en;

    • het opleidingsniveau van de ouder die met de dagelijkse zorg is belast is mbo-1 niveau of lager, of;

    • de thuistaal is niet Nederlands en de ouder die met de dagelijkse zorg is belast heeft een opleidingsniveau van maximaal mbo-4 niveau, of;

    • uit de onderbouwde observatiegegevens van het CJG blijkt dat het kind baat heeft bij de doelgroep-indicatie vanwege een risico op ontwikkelingsachterstand.

Wanneer de houder op basis van observatiegegevens constateert dat er zorgen zijn over de taalontwikkeling en/of de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, dan kan de ouder via het indicatieformulier Extra spelen en leren een doelgroep-indicatie aanvragen bij het CJG;

  • Doelgroepkind: kind voor wie het CJG de doelgroep-indicatie heeft afgegeven;

  • Houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert in de gemeente Rotterdam;

  • Kind: kind woonachtig in de gemeente Rotterdam in de leeftijd vanaf twee jaar tot het moment waarop het kind start op de basisschool;

  • Kindercentrum: voorziening als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang gevestigd in de gemeente Rotterdam en geregistreerd in het LRK;

  • Kinderdagopvang: kindercentrum met een openstelling van 50-52 weken per kalenderjaar;

  • LRK: Landelijk register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.47b, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

  • Ouder: ouder of verzorger van het kind;

  • Ouderbijdrage: bijdrage die de ouder aan de houder betaalt voor deelname van het kind aan het vve-programma peuteropvang of het vve-programma dagopvang;

  • Peuteropvang: kindercentrum met een openstelling van 40 weken per kalenderjaar;

  • SVR 2014: Subsidieverordening Rotterdam 2014;

  • Voorschoolse educatie: programma als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

  • Vve-programma: programma voor voorschoolse educatie uitgevoerd in een kindercentrum waarbij op gestructureerde en samenhangende wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling;

  • Vve-programma peuteropvang: vve-programma van zes uur per week, inclusief de momenten voor brengen en halen, verdeeld over twee dagdelen die verdeeld zijn over twee dagen, gedurende 40 weken per kalenderjaar;

  • vve-programma uitbreiding peuteropvang: uitbreiding van het vve-programma peuteropvang met ingang van het schooljaar 2019-2020 van 6 naar gemiddeld 8 uur per week, inclusief de momenten voor brengen en halen, tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken voor een kind in de leeftijd van 2 tot 2½ jaar en aansluitend tot een totaal van 480 uur verdeeld over 60 weken voor een kind in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat het kind start op de basisschool;

  • Vve-programma dagopvang: vve-programma van vijf uur per week verdeeld over twee dagdelen die verdeeld zijn over twee dagen, gedurende 50-52 weken per kalenderjaar;

  • Vve-programma uitbreiding dagopvang: uitbreiding van het vve-programma dagopvang met ingang van het schooljaar 2019-2020 van 5 naar gemiddeld 6,15 uur per week tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken voor een kind in de leeftijd van 2 tot 2½ jaar en aansluitend tot een totaal van 480 uur verdeeld over 78 weken voor een kind in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat het kind start op de basisschool;

  • Vve-programma Extra spelen en leren: extra uren vve-programma voor een doelgroepkind in de leeftijd vanaf twee jaar en zes maanden bestaande uit zes uur per week, inclusief de momenten voor brengen en halen, gedurende 40 weken per kalenderjaar aanvullend op het vve-programma peuteropvang, dan wel vijf uur per week gedurende 50-52 weken per kalenderjaar aanvullend op het vve-programma dagopvang;

  • Vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren: uitbreiding van het vve-programma Extra spelen en leren met ingang van het schooljaar 2019-2020 voor een doelgroepkind in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat het kind start op de basisschool van 6 naar gemiddeld 8 uur per week in de peuteropvang, inclusief de momenten voor brengen en halen, tot een totaal van 480 uur verdeeld over 60 weken en van 5 naar gemiddeld 6,15 uur per week in de kinderdagopvang tot een totaal van 480 uur verdeeld over 78 weken;

  • Wachtlijst: registratie door de houder van kinderen die ingeschreven zijn voor plaatsing op een kindercentrum voor wie geen vve-programma peuteropvang of vve-programma dagopvang beschikbaar is op het moment dat het kind twee jaar oud is, of voor wie geen vve-programma Extra spelen en leren beschikbaar is op het moment dat het doelgroepkind twee jaar en zes maanden oud is;

  • Wenperiode: de periode waarin een kind minder uren deelneemt dan het voorgeschreven aantal uren van het vve-programma peuteropvang of het vve-programma dagopvang.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze subsidieregeling is van toepassing op subsidies voor het kalenderjaar 2019 aan houders van kindercentra die geregistreerd zijn in het LRK. De verstrekte subsidie is bestemd voor de uitvoering van voorschoolse educatie binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam.

  • 2. De subsidie voor het vve-programma uitbreiding peuteropvang, het vve-programma uitbreiding dagopvang en het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren kan uitsluitend worden aangevraagd door houders aan wie voor het kalenderjaar 2019 op basis van deze subsidieregeling reeds subsidie voor voorschoolse educatie is verleend.

Artikel 3 Doel

De subsidie heeft als doel voorschoolse educatie te realiseren die voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen ten behoeve van Rotterdamse kinderen. De Rotterdamse kwaliteitseisen zijn opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze subsidieregeling.

Artikel 4 Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze subsidieregeling geldt voor het kalenderjaar 2019 een subsidieplafond van € 44.830.000. Dit bedrag is onder voorbehoud van de jaarlijkse goedkeuring van de begroting door de gemeenteraad van Rotterdam en onder voorbehoud van verkrijging van middelen van het Rijk. Dit bedrag is inclusief de ouderbijdragen voor deelname aan het vve-programma peuteropvang.

  • 2. Het college kan tussentijds de hoogte van het subsidieplafond wijzigen.

  • 3. De verdeling van de subsidie geschiedt, tot het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, in de volgende volgorde:

    • a.

      bestaande groepen waarvoor houders in 2018 reeds subsidie voor voorschoolse educatie ontvangen van de gemeente Rotterdam;

    • b.

      bestaande groepen waarvoor houders in 2018 nog geen subsidie voor voorschoolse educatie ontvangen van de gemeente Rotterdam, waarbij kindercentra met een wachtlijst met de meeste doelgroepkinderen voorrang hebben;

    • c.

      nieuwe groepen waarvoor houders nog geen subsidie voor voorschoolse educatie ontvangen van de gemeente Rotterdam, waarbij kindercentra met een wachtlijst met de meeste doelgroepkinderen voorrang hebben.

  • 4. Voor de lengte en de samenstelling van de wachtlijst, bedoeld in het derde lid, zijn de gegevens van de Feitenkaart 2018 verzorgd door Onderzoek en Business Intelligence bepalend.

Artikel 5 Subsidiabele activiteiten

Het college verstrekt aan de houder:

  • 1.
    • a.

      een basissubsidie van maximaal € 77.250 per groep per kalenderjaar voor de uitvoering van het vve-programma peuteropvang en het vve-programma Extra spelen en leren in een groep waarin minimaal 12 en maximaal 16 kinderen tegelijk aanwezig kunnen zijn gedurende 12 uur per week en 40 weken per kalenderjaar. Dit bedrag is opgebouwd uit € 67.750 voor de exploitatie van de groep en € 9.500 voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen. De inkomsten uit ouderbijdragen van de houder worden verrekend met deze basissubsidie.

    • b.

      een toeslag huisvesting van maximaal € 625 per groep als de groep is gehuisvest in een locatie die is opgenomen in de CHO of maximaal € 2.500 per groep als de locatie waar de groep is gehuisvest niet is opgenomen in de CHO.

  • 2.
    • a.

      een basissubsidie van maximaal € 1.200 per kind per kalenderjaar voor de uitvoering van het vve-programma dagopvang gedurende vijf uur per week verdeeld over twee dagen en 52 weken per kalenderjaar. Dit bedrag bestaat uit € 400 voor het aanbieden van het vve-programma dagopvang en € 800 voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen. Aan de subsidie voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen zijn een ondergrens en een bovengrens gesteld. De maximale subsidie hiervoor bedraagt voor een groep:

      • met per week 5 tot en met 10 geplaatste kinderen: € 8.000;

      • met per week 11 tot en met 15 geplaatste kinderen: aantal kinderen maal € 800;

      • met per week 16 of meer geplaatste kinderen: € 12.800.

    • b.

      een subsidie voor de uitvoering van het vve-programma dagopvang voor het verschil tussen de ouderbijdrage per uur van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en de maximum uurprijs voor dagopvang voor 2019 zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag. De subsidie wordt verstrekt voor maximaal 260 uur per kind per kalenderjaar.

    • c.

      een subsidie voor de uitvoering van het vve-programma Extra spelen en leren voor doelgroepkinderen. De subsidie bedraagt per uur de maximum uurprijs voor dagopvang voor 2019 zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag. De subsidie wordt verstrekt voor maximaal 260 uur per doelgroepkind per kalenderjaar.

    • d.

      geen subsidies als bedoeld onder a, b en c voor kinderen in een groep die bij aanvraag van de subsidie gemiddeld per week op locatieniveau minder dan vijf kinderen telt.

    • e.

      alleen de basissubsidie als bedoeld onder a en niet de subsidies als bedoeld onder b en c voor kinderen die geplaatst zijn op het kindercentrum op grond van het Beleidskader Plusopvang 2012 of de Beleidsregels sociaal-medische indicatie kinderopvang Rotterdam 2016.

  • 3.

    een éénmalige subsidie van maximaal € 5.000 voor implementatie van voorschoolse educatie in het kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Een subsidie van € 9.500 per groep waarin het vve-programma uitbreiding peuteropvang en het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren wordt uitgevoerd, aanvullend op de subsidie bedoeld in het eerste onderdeel, onder a.

  • 5. Een subsidie voor de uitvoering van het vve-programma uitbreiding dagopvang voor het verschil tussen de ouderbijdrage per uur van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en de maximum uurprijs voor dagopvang voor 2019 zoals vastgesteld in het Besluit Kinderopvangtoeslag aanvullend op de subsidie bedoeld in het tweede onderdeel, onder b.

  • 6. Een subsidie voor de uitvoering van het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren in de kinderdagopvang voor doelgroepkinderen van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, aanvullend op de subsidie bedoeld in het tweede onderdeel, onder c. De subsidie bedraagt per uur de maximum uurprijs voor dagopvang voor 2019 zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag.

  • 7. Een éénmalige subsidie van € 5.000 per houder en € 75 per peuter volgens de opgave van de houder in de eerste tussenrapportage 2019 voor de kosten voor de implementatie van het vve-programma uitbreiding peuteropvang, het vve-programma uitbreiding dagopvang en het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren.

Artikel 6 Subsidievoorwaarden

  • 1. Het kindercentrum van de houder voldoet aan de bepalingen gesteld bij of krachtens:

    • a.

      de Wet kinderopvang;

    • b.

      de Wet kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen;

    • c.

      de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang;

    • d.

      de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

    • e.

      de Wet primair onderwijs.

  • 2. De voorschoolse educatie voldoet aan de bepalingen gesteld bij of krachtens de Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie.

  • 3.

    • a.

      De voorschoolse educatie voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze subsidieregeling.

    • b.

      De houder specificeert hoe en aan welke aanzetten tot kwaliteitsontwikkeling, zoals omschreven in de notitie Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen. Kwaliteitskader voorschoolse educatie 2018, uitvoering wordt gegeven.

  • 4. Een kind kan vanaf de leeftijd van twee jaar gebruik maken van het vve-programma peuteropvang of het vve-programma dagopvang.

  • 5. Een doelgroepkind kan starten met het vve-programma Extra spelen en leren en het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren op het moment dat het doelgroepkind naar het oordeel van de houder daar aan toe is doch uiterlijk als het doelgroepkind de leeftijd van twee jaar en zes maanden heeft bereikt.

  • 6. De ouder van een kind dat gebruik maakt van het vve-programma peuteropvang of het vve-programma dagopvang betaalt een ouderbijdrage aan de houder. De procedure voor de bepaling van de ouderbijdrage door de houder is opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze subsidieregeling.

    • a.

      De ouder met recht op kinderopvangtoeslag betaalt aan de houder het maximum uurtarief van de kinderdagopvang.

    • b.

      De ouder zonder recht op kinderopvangtoeslag betaalt aan de houder een inkomensafhankelijke ouderbijdrage.

    • c.

      De hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur wordt vastgesteld door de houder op basis van bijlage 3 behorende bij deze subsidieregeling.

  • 7. De ouder van een doelgroepkind dat gebruik maakt van het vve-programma Extra spelen en leren is hiervoor geen ouderbijdrage verschuldigd aan de houder.

  • 8.

    • a.

      De houder kan afwijken van de procedure voor de vaststelling van de ouderbijdrage als bedoeld in het zesde lid als de situatie van de ouder dit rechtvaardigt naar het oordeel van de houder.

    • b.

      De houder beschikt over een vastgestelde procedure voor de beoordeling van deze afwijkingen en registreert de afwijkingen. Als de afwijkingen van de procedure leiden tot een afwijking van meer dan tien procent van de gefactureerde omzet van de gesubsidieerde uren dan meldt de houder dit direct aan het college.

  • 9. De houder hanteert een vastgestelde incassoprocedure die minimaal aan de volgende eisen voldoet. De incassoprocedure:

    • a.

      is schriftelijk vastgelegd;

    • b.

      is openbaar;

    • c.

      stelt duidelijke termijnen.

  • 10.

    • a.

      Als de houder voor het eerst subsidie aanvraagt voor voorschoolse educatie en de houder kan aan één of meer voorwaarden als bedoeld in het tweede tot en met het negende lid nog niet voldoen, dan wordt de houder in de gelegenheid gesteld om gedurende een implementatieperiode van maximaal één jaar alsnog te gaan voldoen aan deze subsidievoorwaarden. Voorafgaand aan de subsidieverlening worden hierover maatwerkafspraken gemaakt met de houder. In overleg met de houder en de afdeling Toezicht en Handhaving van de gemeente Rotterdam wordt het kindercentrum gedurende deze implementatieperiode in het LRK niet aangemerkt als een kindercentrum met voorschoolse educatie.

    • b.

      De houder die voor het eerst subsidie aanvraagt voor voorschoolse educatie voegt bij de subsidieaanvraag een implementatieplan toe met betrekking tot de invoering en het gebruik van een observatiesysteem, zoals bedoeld in punt 11 tot en met 14 van bijlage 1 behorende bij deze subsidieregeling.

  • 11. Voor de deelname aan de extra uren van het vve-programma uitbreiding peuteropvang en het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren is de ouder in de peuteropvang geen ouderbijdrage verschuldigd aan de houder in de periode van 1 september tot en met 31 december 2019.

  • 12. Voor de deelname aan de extra uren van het vve-programma uitbreiding dagopvang is de ouder die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag geen ouderbijdrage verschuldigd aan de houder in de periode van 1 september tot en met 31 december 2019.

  • 13. Voor de deelname aan de extra uren van het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren in de kinderdagopvang is de ouder die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag geen ouderbijdrage verschuldigd aan de houder in de periode van 1 september tot en met 31 december 2019.

  • 14. Voor het aanbod van het vve-programma peuteropvang aangevuld met het vve-programma uitbreiding peuteropvang, het vve-programma dagopvang aangevuld met het vve-programma uitbreiding dagopvang en het vve-programma Extra spelen en leren aangevuld met het vve-programma uitbreiding Extra spelen en leren gelden de volgende kaders:

    • a.

      Het vve-programma wordt uitgevoerd in dagdelen, waarbij een dagdeel ten minste 3 uur omvat. In de peuteropvang zijn in een dagdeel van 3 uur de momenten voor brengen en halen inbegrepen.

    • b.

      Het vve-programma wordt gedurende maximaal 6 uur per dag aan een kind aangeboden. De opvanguren zonder educatief kenmerk zoals voor slapen en rusten mogen niet worden gerekend tot het vve-programma.

    • c.

      Het vve-programma dat wordt aangeboden aan niet-doelgroepkinderen in de leeftijd vanaf 2 jaar tot het moment dat het niet-doelgroepkind start op de basisschool, wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week.

    • d.

      Het vve-programma dat wordt aangeboden aan doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 2½ jaar wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week.

    • e.

      Het vve-programma in de kinderdagopvang dat wordt aangeboden aan doelgroepkinderen in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat het doelgroepkind start op de basisschool, wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week als het vve-programma per week 10 uur of minder omvat.

    • f.

      Het vve-programma in de kinderdagopvang dat wordt aangeboden aan doelgroepkinderen in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat het doelgroepkind start op de basisschool, wordt verdeeld over minimaal 3 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 3 dagen per week als het vve-programma per week meer dan 10 uur omvat.

    • g.

      De omvang van het vve-programma kan afwijken van de kaders gesteld onder a tot en met f in de wenperiode voor kinderen in de leeftijd tot uiterlijk 2 jaar en 3 maanden.

    • h.

      De houder kan bij het aanbieden van het vve-programma bij de groepsindeling differentiëren naar leeftijd.

  • 15. Voor de invoering van de uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie geldt een implementatiefase van 1 september 2019 tot en met 31 december 2020 gedurende welke de implementatie wordt gemonitord en geëvalueerd in samenspraak met de houders. Tijdens de implementatiefase kunnen in overleg met de houder nieuwe afspraken worden gemaakt met betrekking tot de gegevens bedoeld in artikel 8, zesde lid, onderdeel b tot en met e.

Artikel 7 Voorrangsregels voor plaatsing kinderen

  • 1. De volgende voorrangsregels voor plaatsing van kinderen gelden als er op een kindercentrum sprake is van een wachtlijst. Daarbij worden kinderen die voldoen aan het criterium onder 1 als eerste geplaatst, vervolgens de kinderen die voldoen aan het criterium onder 2 en zo verder.

    • 1.

      Doelgroepkinderen van de wachtlijst of nieuw met een broertje of zusje op de basisschool die verbonden is met het kindercentrum.

    • 2.

      Niet-doelgroepkinderen van de wachtlijst of nieuw met een broertje of zusje op de basisschool die verbonden is met het kindercentrum.

    • 3.

      Doelgroepkinderen van de wachtlijst.

    • 4.

      Niet-doelgroepkinderen van de wachtlijst.

    • 5.

      Doelgroepkinderen (nieuwe aanmeldingen).

    • 6.

      Niet-doelgroepkinderen (nieuwe aanmeldingen).

    • 7.

      Niet-doelgroepkinderen voor wie extra uren bovenop het vve-programma peuteropvang of het vve-programma dagopvang worden afgenomen.

  • 2. Bij crisisplaatsing zijn uitzonderingen op deze voorrangsregels mogelijk.

Artikel 8 Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2019 kan tot en met 30 september 2018 worden ingediend via het webportaal van de gemeente Rotterdam.

  • 2. Het college neemt uitsluitend volledige aanvragen in behandeling. Bij onvolledige aanvragen krijgt de aanvrager een hersteltermijn van twee weken.

  • 3. Voor de subsidieaanvraag worden de volgende aanvraagformulieren ingediend:

    • a.

      Een volledig ingevuld Word-formulier ‘Subsidieaanvraag vve 2019’ met eventuele bijlagen waarbij de houder tevens verklaart te voldoen, of per de datum waarop de subsidie een aanvang neemt te gaan voldoen, aan de subsidievoorwaarden als bedoeld in artikel 6.

    • b.

      Een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Subsidieaanvraag vve 2019’ waarin de houder prognoses opneemt voor de omvang van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 5.

  • 4. De mogelijkheid tot het indienen van subsidieaanvragen kan opnieuw worden opengesteld als na afhandeling van alle subsidieaanvragen die zijn ingediend tot en met 30 september 2018, inclusief aanvragen waarvoor uitstel is verleend, het subsidieplafond nog niet is bereikt.

    • a.

      De hernieuwde openstelling voor het indienen van subsidieaanvragen wordt bekend gemaakt op de website van de gemeente Rotterdam.

    • b.

      Nieuwe subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tot en met 31 mei 2019.

    • c.

      De verdeling van de subsidie geschiedt, tot het subsidieplafond als bedoeld in artikel 4, eerste lid, op basis van de volgorde als bedoeld in artikel 4, derde lid.

  • 5. De houder aan wie subsidie is verleend voor 2019 op grond van deze Subsidieregeling kan tot uiterlijk 19 april 2019 een aanvraag tot wijziging van de subsidie indienen voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 5, vierde tot en met zevende lid.

  • 6. Voor de aanvraag tot wijziging van de subsidie bedoeld in het vijfde lid overlegt de houder:

    • a.

      de eerste tussenrapportage, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a;

    • b.

      een overzicht per locatie waaruit blijkt op welke dagen in de week en op welke uren en dagdelen en gedurende hoeveel weken per jaar de voorschoolse educatie wordt aangeboden, rekening houdend met:

      • 1.

        de leeftijd van de kinderen;

      • 2.

        kinderen met een doelgroepindicatie en kinderen zonder doelgroepindicatie;

      • 3.

        de eis dat aan kinderen met een doelgroepindicatie in de leeftijd vanaf 2½ jaar het vve-programma in de peuteropvang 960 uur in 60 weken en in de kinderdagopvang 960 uur in 78 weken wordt aangeboden;

      • 4.

        de kaders gesteld in artikel 6, veertiende lid, onderdeel a tot en met h;

    • c.

      voor kinderdagopvang of het een groep betreft met uitsluitend kinderen van 2 of 3 jaar oud dan wel een groep met kinderen van 2 of 3 jaar oud en kinderen jonger dan 2 jaar oud;

    • d.

      voor kinderdagopvang een prognose voor het totale aantal extra uren bedoeld in artikel 6, twaalfde lid;

    • e.

      voor kinderdagopvang een prognose voor het totale aantal extra uren Extra spelen en leren bedoeld in artikel 6, dertiende lid.

  • 7. In overleg met het college kan de houder de onderdelen van de subsidieaanvraag bedoeld in het zesde lid, onderdelen d en e, indienen op een nader te bepalen datum na de uiterste termijn bedoeld in artikel 8, vijfde lid, omdat de invulling van deze onderdelen van de subsidieaanvraag afhankelijk is van de afspraken die het college met de houder maakt over de onderdelen a tot en met c.

Artikel 9 Beoordelingscriteria

Bij de beoordeling van de subsidieaanvragen wordt gelet op:

  • a.

    de mate waarin wordt voldaan aan de subsidievoorwaarden als bedoeld in artikel 6;

  • b.

    het subsidieplafond en de verdeelsleutel als bedoeld in artikel 4.

Artikel 10 Tussenrapportages

  • 1. Gedurende de subsidieperiode verstrekt de houder aan het college:

    • a.

      twee maal een rapportage waarin de prognoses door de houder gedaan bij de subsidieaanvraag worden afgezet tegen de werkelijke realisatie;

    • b.

      één maal een rapportage aan Onderzoek en Business Intelligence ten behoeve van de Feitenkaart vve.

  • 2. Voor de rapportages, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de houder een rapportageformulier van de gemeente Rotterdam.

  • 3. Bijlage 4 behorende bij deze subsidieregeling bevat een nadere uitwerking van deze rapportageplicht.

Artikel 11 Subsidieverantwoording

  • 1. Naast hetgeen is opgenomen in de SVR 2014 en het daarbij behorende subsidieprotocol dient de aanvraag tot subsidievaststelling te voldoen aan de in dit artikel gestelde eisen.

  • 2. De verantwoording van de subsidie over het kalenderjaar 2019 wordt uiterlijk op 31 maart 2020 digitaal ingediend via het webportaal van de gemeente Rotterdam.

  • 3. Bij een verleende subsidie tot € 25.000 verstrekt de houder aan het college:

    • a.

      een volledig ingevuld Word-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’;

    • b.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’ in Excel-format;

    • c.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten vve 2019’ in Excel-format;

    • d.

      indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

    • e.

      indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

  • 4. Bij een verleende subsidie vanaf € 25.000 tot en met € 50.000 verstrekt de houder aan het college:

    • a.

      een volledig ingevuld Word-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’;

    • b.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’ in Excel-format;

    • c.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten vve 2019’ in Excel-format;

    • d.

      een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen. Afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden hierin toegelicht;

    • e.

      Indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

    • f.

      Indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

  • 5. Bij een verleende subsidie vanaf € 50.000 tot en met € 200.000 verstrekt de houder aan het college:

    • a.

      een volledig ingevuld Word-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’;

    • b.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’ in Excel-format;

    • c.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten vve 2019’ in Excel-format;

    • d.

      een assurance-rapport van een onafhankelijke accountant met beperkte mate van zekerheid aangaande de gerealiseerde prestaties zoals vermeld in het Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’;

    • e.

      het volledig ingevulde Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’ gewaarmerkt door de onafhankelijke accountant;

    • f.

      een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen. Afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden hierin toegelicht;

    • g.

      indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

    • h.

      indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

  • 6. Bij een verleende subsidie vanaf € 200.000 verstrekt de houder aan het college:

    • a.

      een volledig ingevuld Word-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’;

    • b.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’ in Excel-format;

    • c.

      een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten vve 2019’ in Excel-format;

    • d.

      een assurance-rapport van een onafhankelijke accountant met redelijke mate van zekerheid aangaande de gerealiseerde prestaties zoals vermeld in het Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’;

    • e.

      het volledig ingevulde Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie vve 2019’ gewaarmerkt door de onafhankelijke accountant;

    • f.

      een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen. Afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden hierin toegelicht;

    • g.

      indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

    • h.

      indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

  • 7. In bijlage 5 behorende bij deze subsidieregeling is een toelichting opgenomen voor de controle door de accountant, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d, en het zesde lid, onderdeel d.

Artikel 12 Subsidievaststelling

Bij vaststelling van de subsidie worden de prognoses bij aanvraag van de subsidie vergeleken met de werkelijke realisatie zoals opgegeven in de verantwoording. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie.

  • 1. De basissubsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a en indien van toepassing de aanvullende subsidie, bedoeld in artikel 5, vierde lid, wordt vastgesteld per groep kinderen aan wie gedurende de subsidieperiode de voorschoolse educatie is aangeboden. Bij minder dan 40 weken uitvoering wordt de subsidie naar rato van het aantal uitvoeringsweken vastgesteld. De door de houder geïnde ouderbijdragen voor het vve-programma peuteropvang worden verrekend met de basissubsidie.

  • 2. De toeslag huisvesting, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt vastgesteld conform verlening naar rato van het aantal uitvoeringsweken als gedurende de subsidieperiode de informatie over de huisvesting verstrekt bij de subsidieaanvraag niet is gewijzigd.

  • 3. De basissubsidie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, wordt vastgesteld op basis van het aantal kinderen aan wie gedurende de subsidieperiode de voorschoolse educatie is aangeboden. Dit aantal betreft het gemiddelde van het aantal ingeschreven en geregistreerde kinderen van twee voorgeschreven telweken. Bij de berekening van het gemiddelde worden decimalen afgerond op het eerstvolgende gehele getal. Bij minder dan 50 weken uitvoering wordt de subsidie naar rato van het aantal uitvoeringsweken vastgesteld.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b en indien van toepassing de aanvullende subsidie, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, wordt vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie volgens de opgave van de houder bij de verantwoording.

  • 5. De subsidie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c en indien van toepassing de aanvullende subsidie, bedoeld in artikel 5, zesde lid, wordt vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie van het aantal aangeboden uren voor het vve-programma Extra spelen en leren voor doelgroepkinderen.

  • 6. De subsidie, bedoeld in artikel 5, derde lid en indien van toepassing de éénmalige subsidie voor implementatie, bedoeld in artikel 5, zevende lid, wordt vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie van de kosten voor implementatie volgens de opgave van de houder bij de verantwoording tot maximaal het verleende bedrag voor implementatie.

Artikel 13 Afwijkingsbevoegdheid

Het college handelt in overeenstemming met deze subsidieregeling, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze subsidieregeling te dienen doelen.

Artikel 14 Publicatie en inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt in werking op de dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 13 november 2018.

De secretaris,

V.J.M. Roozen

De burgemeester,

A. Aboutaleb

Toelichting bij de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Algemeen

Het college heeft in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid een wettelijke taak met betrekking tot voorschoolse educatie. Voor het uitvoeren van deze wettelijke taak ontvangt het college jaarlijks middelen van het Rijk. Deze subsidieregeling is het instrument van het college om die middelen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van voorschoolse educatie.

In grote lijnen behelst deze wettelijke taak dat het college zorg draagt voor voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie in aantal en spreiding over de stad voor alle kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. De voorschoolse educatie moet voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Daarnaast heeft het college met houders en schoolbesturen afspraken gemaakt voor de verdere verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Deze afspraken zijn vastgesteld in de notitie Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen.

Kwaliteitskader voorschoolse educatie 2018.

Het college heeft met houders en schoolbesturen bij de totstandkoming van Leren Loont! 2015-2018 afspraken gemaakt over de vormgeving van de harmonisatie tussen kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Alle Rotterdamse kindercentra met voorschoolse educatie hebben dezelfde hoge Rotterdamse kwaliteit en alle kinderen kunnen daar gebruik van maken, ongeacht hun achtergrond wat betreft doelgroep/niet-doelgroep of het hebben van wel/niet werkende ouders.

Het Rotterdams Onderwijsbeleid Leren Loont! 2015-2018 stopt aan het einde van schooljaar 2018-2019. De gemeente Rotterdam ontwikkelt nieuw onderwijsbeleid voor de periode 2019-2022 in samenspraak met houders en schoolbesturen. Dit nieuwe onderwijsbeleid is nog niet vastgesteld. Het subsidiejaar 2019 is een overgangsjaar. Met deze subsidieregeling continueren het college en de houders en de schoolbesturen de eerder gemaakte afspraken over de Rotterdamse kwaliteit en over de harmonisatie van de voorschoolse educatie.

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van 2018

Het subsidiejaar 2019 is een overgangsjaar, omdat het nieuwe onderwijsbeleid voor de periode 2019-2022 nog niet is vastgesteld. Deze subsidieregeling wijkt daarom inhoudelijk niet af van de Beleidsregel vve 2018. De vorm is wel aangepast.

De invoering van de harmonisatie in 2016 heeft geleid tot aanpassingen van procedures in de uitvoeringspraktijk. Deze procedures zijn sinds 2016 opgenomen in de artikelgewijze tekst van de Beleidsregel vve. In deze subsidieregeling zijn deze procedures niet meer opgenomen in de artikelgewijze tekst maar in de toelichting.

Voor de subsidiejaren 2017 en 2018 was sprake van drie documenten die van belang waren voor de aanvraag en de verantwoording van de subsidie: 1. Nadere regels vve; 2. Beleidsregel vve en 3. Hulpdocument vve. Voor het subsidiejaar 2019 is alle informatie opgenomen in één document: de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019. Hiermee wordt beoogd het proces van de aanvraag en de verantwoording van de subsidie te verduidelijken.

Toelichting per artikel voor zover van toepassing

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die in de subsidieregeling worden gehanteerd.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In dit artikel wordt uitgelegd wie de subsidie kan aanvragen. En waar en wanneer de subsidie kan worden ingezet. De subsidie kan alleen worden toegekend aan houders van kindercentra die geregistreerd zijn in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). En de subsidie kan alleen worden ingezet in kindercentra binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam.

Artikel 3 Doel

In dit artikel wordt uitgelegd wat het doel is van de subsidie. Naast de middelen die beschikbaar worden gesteld met deze subsidieregeling, zijn er ook andere subsidies voor specifieke doelgroepen en/of thema’s. Deze subsidies worden via aparte subsidieregelingen beschikbaar gesteld. Het gaat onder meer om: ‘Lekker fit!’ (zie bijlage 6), voorschools maatschappelijk werk en inzet intern begeleider via het schoolontwikkelingsbudget; de leraren cao en het innovatiefonds.

Artikel 4 Subsidieplafond en verdeelsleutel

In dit artikel wordt uitgelegd hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van voorschoolse educatie en hoe het college deze middelen verdeelt. Dit bedrag is exclusief de ouderbijdragen voor deelname aan het vve-programma peuteropvang. Als het totaal van deze ouderbijdragen hoger uitvalt dan vooraf ingeschat dan wordt de extra subsidieruimte ingezet voor nieuwe groepen of verdere verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Als het totaal van de ouderbijdragen lager uitvalt dan de inschatting stijgen de subsidie uitgaven. Zie ook de toelichting bij artikel 5.

Artikel 5 Subsidiabele activiteiten / Artikel 12 Subsidievaststelling

In dit artikel wordt uitgelegd welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. Er zijn twee subsidievormen voor de voorschoolse educatie: peuteropvang (artikel 5, eerste lid) en kinderdagopvang (artikel 5, tweede lid). Beide vormen worden hierna toegelicht.

Peuteropvang

De subsidie wordt verleend per groep per kalenderjaar voor de uitvoering van het vve-programma peuteropvang en het vve-programma Extra spelen en leren in een groep waarin minimaal 12 en maximaal 16 kinderen tegelijk aanwezig kunnen zijn gedurende 12 uur per week en 40 weken per kalenderjaar. In verband met een efficiënte besteding van middelen wordt voor peuteropvanggroepen met een capaciteit van minder dan 12 kinderen bij aanvraag van de subsidie in overleg met de houder bezien of er een oplossing kan worden gevonden.

De subsidie voor een peuteropvanggroep bedraagt op kalenderjaarbasis maximaal € 77.250. Dit bedrag is in beginsel voldoende om de exploitatielasten van de peuteropvanggroep te dekken (voor de toeslag huisvesting zie hierna) en te voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen. De houder ontvangt van de ouders een ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie. De inkomsten van de houder uit de ouderbijdragen worden verrekend met de subsidie zodanig dat het totaal van de subsidie en de inkomsten uit ouderbijdragen uitkomt op € 77.250. In de praktijk werkt dit als volgt.

De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor de inkomsten uit ouderbijdragen. Dit betreft de ouderbijdragen van zowel ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag als van ouders met recht op kinderopvangtoeslag. Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen aan de houder een inkomensafhankelijke ouderbijdrage (zie toelichting artikel 6). Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen het maximum uurtarief voor dagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag, d.w.z. € 8,02 per uur, aan de houder (en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan). Alle ouders betalen een ouderbijdrage voor de eerste zes uur vve-programma peuteropvang. Voor deelname aan de tweede zes uur vve-programma Extra Spelen en leren door doelgroepkinderen betalen de ouders geen ouderbijdrage. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Ouder

Kind

Ouderbijdrage per uur voor de eerste zes uur vve per week

Ouderbijdrage per uur voor de tweede zes uur vve per week

Ouders met recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroepkind

€ 8,02

n.v.t.

Doelgroepkind

€ 8,02

€ 0,00

Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroepkind

Inkomensafhankelijk

n.v.t.

Doelgroepkind

Inkomensafhankelijk

€ 0,00

Bij de subsidieaanvraag geeft de houder een prognose voor inkomsten uit ouderbijdragen, bijvoorbeeld € 20.000. Bij verlening van de subsidie wordt deze prognose verrekend met de subsidie. De verleende subsidie bedraagt dan € 57.250 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 77.250).

Bij vaststelling van de subsidie worden de werkelijk gerealiseerde inkomsten verrekend met de subsidie. Dit kan betekenen dat de subsidie hoger of lager wordt vastgesteld afhankelijk van de hoogte van de inkomsten uit ouderbijdragen. Stel dat bij verantwoording van de subsidie de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen € 10.000 bedragen. De subsidie wordt dan hoger vastgesteld op € 67.250 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 77.250). Als de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen in dit voorbeeld € 30.000 bedragen dan wordt de subsidie lager vastgesteld op € 47.250 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 77.250). Dit voorbeeld geldt voor een peuteropvanggroep die gedurende 40 weken is uitgevoerd. Voor een peuteropvanggroep die minder dan 40 weken is uitgevoerd, wordt de subsidie vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de groep is uitgevoerd.

Bij de verantwoording van de subsidie vermeldt de houder de gefactureerde en de werkelijk geïnde ouderbijdragen. Het verschil tussen gefactureerde en geïnde ouderbijdragen is het debiteurenbedrag. Bij de verrekening van de inkomsten uit ouderbijdragen met de subsidie wordt in beginsel uitgegaan van werkelijk geïnde ouderbijdragen. Over het debiteurenbedrag treden gemeente en houder in overleg.

Peuteropvang: toeslag huisvesting

Situatie voor harmonisatie

Op grond van de wettelijke taak voor onderwijshuisvesting betaalt de gemeente de kapitaal- en onderhoudslasten voor schoolgebouwen. Als een lokaal leeg staat kan het schoolbestuur het lokaal verhuren op grond van de Regeling verhuur en medegebruik. Vve-groepen gehuisvest in een schoolgebouw vallen onder medegebruik, zoals bepaald in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam. De gemeente heeft ook bepaald dat het schoolbestuur in dat geval een vergoeding moet vragen voor kapitaal- en onderhoudslasten. Het schoolbestuur vraagt aan de huurder huur voor de exploitatielasten (verwarming, elektriciteit, water) en huur voor onderhouds- en kapitaallasten. Het schoolbestuur moet de inkomsten van de huur voor de onderhouds- en kapitaallasten afdragen aan de gemeente. Als de huurder een door de gemeente gesubsidieerde instelling is, dan bevat de subsidie een component voor de onderhouds- en kapitaallasten1.

In de praktijk leidt deze regeling tot rondpompen van geld. De gemeente subsidieert een vve-peuterspeelzaal die gebruik maakt van een lokaal in een schoolgebouw. De subsidie bevat een component voor kapitaal- en onderhoudslasten. Het schoolbestuur vraagt aan de vve-peuterspeelzaal huur voor kapitaal- en onderhoudslasten. Vervolgens draagt het schoolbestuur de huur voor kapitaal- en onderhoudslasten weer af aan de gemeente.

Situatie na harmonisatie

De schoolgebouwen waarvoor de gemeente de onderhouds- en kapitaallasten betaalt, zijn opgenomen in de gemeentelijke Collectieve huurovereenkomst (CHO) voor schoolbesturen. Voor peuteropvanggroepen die zijn gehuisvest in een gebouw dat is opgenomen in de CHO worden de kapitaal- en onderhoudslasten binnengemeentelijk verrekend. Op deze manier wordt voorkomen dat geld via subsidie wordt rondgepompt. De hoogte van de onderhouds- en kapitaallasten is vastgesteld op basis van normen uit de Regeling verhuur en medegebruik en bedraagt € 2.500 per peuteropvanggroep. De subsidie voor een peuteropvanggroep is met dit bedrag verlaagd.

Peuteropvanggroepen die zijn gehuisvest in een gebouw dat niet voorkomt in de CHO ontvangen een toeslag huisvesting van € 2.500 ter compensatie van de verlaging van het subsidiebedrag. Als een gebouw wel is opgenomen in de CHO maar er is bewijslast dat het (deel van het) gebouw waar de groep is gehuisvest aantoonbaar is gefinancierd door het schoolbestuur, dan komt de groep eveneens in aanmerking voor de toeslag van € 2.500.

Wijziging van regelgeving

Sinds 1 januari 2015 is de gemeente niet meer verantwoordelijk voor de onderhoudslasten van schoolgebouwen en ontvangt daarvoor geen vergoeding meer van het Rijk. De schoolbesturen ontvangen de middelen voor onderhoudslasten rechtstreeks van het Rijk. Deze bekostiging is afhankelijk van het aantal groepen leerlingen dat een school telt2. Als een peuteropvanggroep in een leeg lokaal is gehuisvest, ontvangt het schoolbestuur van het Rijk minder bekostiging voor onderhoudslasten. Het schoolbestuur zal de onderhoudslasten dan in rekening brengen bij de peuteropvanggroep. Dit betekent dat de component onderhoudslasten ten onrechte uit het subsidiebedrag voor peuteropvanggroepen is gehaald. Volgens de normering uit 2012 bestaat 25% van de toeslag huisvesting uit onderhoudslasten. Een peuteropvanggroep gehuisvest in een gebouw dat voorkomt in de CHO ontvangt daarom een toeslag huisvesting van € 625 voor onderhoudslasten.

Vve-groepen in de kinderdagopvang

De subsidie voor vve-groepen in de kinderdagopvang had geen component voor onderhouds- en kapitaallasten. Het subsidiebedrag is niet gewijzigd. De toeslag huisvesting is daarom niet van toepassing op deze vve-groepen.

Kinderdagopvang

De subsidie voor voorschoolse educatie in de kinderdagopvang bestaat uit drie delen.

  • 1.

    Een basissubsidie van maximaal € 1.200 per kind per kalenderjaar voor de uitvoering van het vve-programma dagopvang gedurende 5 uur per week verdeeld over twee weekdagen en 52 weken per kalenderjaar.

  • 2.

    Een subsidie voor het verschil tussen het maximum uurtarief van de kinderdagopvang van € 8,02 en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur van ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag voor de eerste vijf uur vve-programma dagopvang.

  • 3.

    Een subsidie van € 8,02 per uur voor de uitvoering van de aanvullende vijf uur vve-programma Extra spelen en leren voor doelgroepkinderen.

Het schema voor de ouderbijdrage voor deelname aan het vve-programma dagopvang is gelijk aan het schema voor deelname aan het vve-programma peuteropvang.

Ouder

Kind

Ouderbijdrage per uur voor de eerste vijf uur vve per week

Ouderbijdrage per uur voor de tweede vijf uur vve per week

Ouders met recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroepkind

€ 8,02

n.v.t.

Doelgroepkind

€ 8,02

€ 0,00

Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroepkind

Inkomensafhankelijk

n.v.t.

Doelgroepkind

Inkomensafhankelijk

€ 0,00

Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen de houder € 8,023 per uur voor de eerste vijf uur per week (en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan). Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen de houder voor de eerste vijf uur per week een inkomensafhankelijke ouderbijdrage (zie toelichting artikel 6). Voor het verschil tussen de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur en het maximum uurtarief van € 8,02 ontvangt de houder subsidie. De tweede vijf uur per week voor het vve-programma Extra spelen en leren voor doelgroepkinderen zijn gratis voor de ouders. De houder ontvangt hiervoor subsidie van € 8,02 per uur.

De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor het aantal kinderen dat gemiddeld per week gebruik maakt van de voorschoolse educatie. Dit gemiddelde aantal kinderen maal het bedrag van maximaal € 1.200 vormt de basissubsidie. In verband met een efficiënte besteding van middelen wordt geen subsidie verleend als bij aanvraag in een groep gemiddeld op locatieniveau minder dan vijf kinderen gebruik maken van de voorschoolse educatie. De basissubsidie wordt vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie van het gemiddeld aantal bereikte kinderen. Dit aantal betreft het gemiddelde van het aantal ingeschreven en geregistreerde kinderen van twee voorgeschreven telweken. Ook voor het tweede en derde onderdeel van de subsidie geeft de houder een prognose op bij aanvraag. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie.

Om dubbele subsidiëring uit te sluiten ontvangt de houder alleen de basissubsidie van maximaal € 1.200 per kind (onderdeel 1 hierboven) voor kinderen die geplaatst zijn op het kindercentrum op grond van het Beleidskader Plusopvang 2012 of de Beleidsregels sociaal-medische indicatie kinderopvang Rotterdam 2016. De houder ontvangt in dit geval geen subsidie voor de onderdelen 2 en 3 zoals hiervoor vermeld.

Peuteropvang en kinderdagopvang: subsidie voor voldoen aan Rotterdamse kwaliteit

Bij beide subsidievormen is sprake van een subsidieonderdeel voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen. Deze subsidie is bestemd voor het intensiveren van het aantal hbo’ers op de groep, dan wel het aantal hbo-coaches dat minimaal vier uur per week de groep begeleidt. Daarnaast kan deze subsidie worden ingezet voor permanente educatie en groepsteambesprekingen. De inzet van deze subsidie voor kwaliteit is niet kind- of groepsgebonden. De subsidie voor kwaliteit voor alle kinderen/groepen mag worden samengevoegd tot één bedrag waarvan de investeringen in kwaliteit worden gerealiseerd.

Peuteropvang en kinderdagopvang: implementatiesubsidie

De houder kan een éénmalige subsidie van maximaal € 5.000 aanvragen voor de implementatie van de voorschoolse educatie in een kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie wordt aangevraagd. Kosten die verband houden met de implementatie kunnen onder meer zijn:

  • kosten personeelsinzet;

  • kosten communicatiemiddelen;

  • kosten aanpassing ICT;

  • kosten aanpassing pedagogisch beleid;

  • kosten training personeel.

Bij de subsidieaanvraag onderbouwt de houder de geraamde kosten voor de implementatie. Bij de verantwoording neemt de houder in de financiële verantwoording een onderbouwing op van de werkelijke kosten voor implementatie. Als de werkelijke kosten voor de implementatie substantieel hoger of lager zijn dan de verleende subsidie voor implementatie dan is dit onderwerp van gesprek met de houder om de vaststelling van de subsidie te bepalen.

Artikel 6 Subsidievoorwaarden

In dit artikel wordt uitgelegd aan welke voorwaarden de houder moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.

Start vve-programma Extra spelen en leren voor doelgroepkind

Een doelgroepkind kan vanaf de leeftijd van twee jaar en zes maanden gebruik maken van het vve-programma Extra spelen en leren aanvullend op het vve-programma peuteropvang of aanvullend op het vve-programma dagopvang. Om een flexibele overgang rooster technisch mogelijk te maken, kan de uitbreiding van het vve-programma van zes naar twaalf uur per week (peuteropvang) en van vijf naar tien uur per week (kinderdagopvang) starten in de leeftijdsperiode tussen twee jaar en vier maanden en twee jaar en acht maanden.

Ouderbijdragen

De ouder van een kind dat gebruik maakt van het vve-programma peuteropvang of het vve-programma dagopvang betaalt een ouderbijdrage aan de houder (zie ook toelichting bij artikel 5). De procedure voor de bepaling van de ouderbijdrage is opgenomen in bijlage 2.

De ouder met recht op kinderopvangtoeslag betaalt de houder het maximum uurtarief volgens het Besluit Kinderopvangtoeslag van € 8,02 en vraagt bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan. Het Besluit kinderopvangtoeslag bepaalt per inkomenscategorie welk percentage van het maximum uurtarief van € 8,02 aan de ouder wordt uitgekeerd als kinderopvangtoeslag. In de laagste inkomenscategorie krijgt de ouder 96% van het maximum uurtarief terug in de vorm van kinderopvangtoeslag, d.w.z. € 7,70 per uur. De ouder met recht op kinderopvangtoeslag in de laagste inkomenscategorie betaalt dus netto 4% van het maximum uurtarief, d.w.z. € 0,32 per uur.

De ouder die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag betaalt een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Voor de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage worden de inkomenscategorieën gehanteerd uit het Besluit kinderopvangtoeslag. Voor elke inkomenscategorie is berekend wat de netto ouderbijdrage is van de ouder met recht op kinderopvangtoeslag. Deze netto bedragen per inkomenscategorie zijn opgenomen in de tabel in bijlage 3. De ouder zonder recht op kinderopvangtoeslag in de laagste inkomenscategorie betaalt netto € 0,32 per uur ouderbijdrage net als de ouder met recht op kinderopvangtoeslag in die inkomenscategorie. Voor elke inkomenscategorie geldt dus dat de hoogte van de netto ouderbijdrage gelijk is voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag en voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag. De houder stelt de inkomensafhankelijke ouderbijdrage vast op basis van bijlage 3 van deze subsidieregeling.

Artikel 8 Subsidieaanvraag

In dit artikel wordt uitgelegd hoe de houder subsidie voor voorschoolse educatie kan aanvragen. De subsidie voor het kalenderjaar 2019 kan worden aangevraagd tot en met 30 september 2018.

De subsidieaanvraag bestaat uit een Word-aanvraagformulier en een Excel-aanvraagformulier. Beide formulieren zijn beschikbaar op het webportaal van de gemeente Rotterdam. Houders die in 2018 reeds subsidie ontvingen voor voorschoolse educatie hebben beide aanvraagformulieren per e-mail ontvangen.

In het Word-aanvraagformulier geeft de houder aan of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Als dat niet het geval is, geeft de houder in de toelichting aan hoe en wanneer wel aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. In dat geval worden maatwerkafspraken gemaakt met de houder over de wijze waarop en de periode waarbinnen de houder zal gaan voldoen aan de subsidievoorwaarden.

Het Excel-aanvraagformulier is op dezelfde manier opgesteld als bij de subsidieaanvraag voor 2018. Het tabblad ‘Toelichting’ bevat een toelichting voor het invullen van het tabblad ‘NAW-gegevens aanvrager’ en het tabblad ‘Subsidieaanvraagformulier’. De toelichting is voorzien van een legenda voor het invullen van het tabblad ‘Subsidieaanvraagformulier’. In deze legenda is per kolom een omschrijving opgenomen van de in te vullen gevraagde informatie. Daarbij is ook aangegeven wie de gevraagde informatie moet invullen (houder of gemeente).

Artikel 10 Tussenrapportages

In artikel 10 wordt uitgelegd welke rapportages de houder tijdens de subsidieperiode aan het college moet overleggen. Bij de subsidieaanvraag hebben de houders een aantal prognoses gegeven. Bij de twee tussenrapportages meldt de houder de werkelijke realisatie. Met deze gegevens monitort de gemeente de uitputting van het budget. De houders ontvangen van de gemeente een formulier op maat voor deze rapportages. Zie verder bijlage 4.

De houders verstrekken één maal gegevens aan Onderzoek en Business Intelligence (OBI). Met deze gegevens stelt OBI de Feitenkaart vve 2019 samen. Hierin worden geaggregeerde gegevens opgenomen over o.a. het aantal kinderen dat gebruik maakt van voorschoolse educatie, het aantal locaties met voorschoolse educatie en eventuele wachtlijsten voor voorschoolse educatie in Rotterdam. Met deze gegevens monitort de gemeente het beleid voor voorschoolse educatie op basis van kwantitatieve gegevens. De houders ontvangen van OBI een formulier voor deze rapportage. Zie verder bijlage 4.

Artikel 11 Subsidieverantwoording

In dit artikel wordt uitgelegd hoe de houder de subsidie moet verantwoorden. De houder ontvangt van de gemeente verantwoordingsformulieren.

In het Word-formulier vermeldt de houder de ontwikkeling van de kwaliteit, o.m. ten behoeve van de kwaliteitsmonitor vve. Vanuit haar wettelijke taak controleert de GGD in het regulier toezicht wettelijke kwaliteitseisen voor vve bij inspectiebezoeken. In het kader van vermindering van verantwoordingslast voor houders zijn de GGD en Afdeling Onderwijs in samenwerking met vijf houders in 2017 een pilot gestart. In deze pilot controleert de GGD tijdens het inspectiebezoek een aantal gemeentelijke kwaliteitseisen voor vve. De pilot wordt najaar 2018 geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluatie kan de wijze van verantwoording over de gemeentelijke kwaliteitseisen voor vve over 2019 nog worden aangepast.

In het Excel-formulier neemt de houder de realisatie op van de subsidiabele activiteiten. Deze gegevens zijn de basis voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie.

Bijlage 1 Rotterdamse Kwaliteitseisen, als bedoeld in artikel 3 en artikel 6, derde lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019.

Algemene regelgeving

1. Het kindercentrum waarvoor de houder subsidie aanvraagt voldoet aan de voorwaarden gesteld in de relevante regelgeving. Gegeven de laatste beoordeling van de GGD zijn er geen zwaarwegende belemmeringen om subsidie te verlenen ten behoeve van het kinderdagverblijf.

2. Het kindercentrum waarvoor de houder subsidie aanvraagt voert een door het NJI goedgekeurd voorschools educatie-programma4#_ftn1 uit, tenzij er wordt gewerkt met een specifiek onderwijsconcept. De beroepskracht is in het bezit van een vve-certificaat. Beroepskrachten krijgen 2 jaar de tijd om aan de eisen te voldoen. Beroepskrachten die hieraan nog niet voldoen, werken samen op de groep met een beroepskracht die wel aan de eisen van de vve-scholing voldoet.

3. De houder heeft de toetredingsverklaring getekend, waaruit blijkt dat men deelneemt aan en uitvoering geeft aan de afspraken van het Samenwerkingsconvenant SISA en Verwijsindex risico’s jeugdigen stadsregio Rotterdam.

4. Beroepskrachten die op vve-gesubsidieerde groepen staan, beschikken aantoonbaar over ten minste taalniveau 3F op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Leesvaardigheid, en 2F op Schrijfvaardigheid voor de Nederlandse taal5. (Dit is per 1 augustus 2017 onderdeel geworden van de landelijke wetgeving voor de G37)

Groepsruimte (kwaliteitseis 3)6

5. De groepsruimten of de speel-leeromgeving is aantrekkelijk en uitdagend ingericht, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkelingsfase van de kinderen.

Ouderbetrokkenheid (kwaliteitseis 4)

6. De locatieverantwoordelijke heeft met betrekking tot iedere locatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd, op basis van een locatie-gebonden jaarlijkse ouderanalyse, een ouderbeleidsplan vastgesteld, waarin ambities tot uitdrukking worden gebracht, welke worden vertaald in concrete acties. Dit ouderbeleidsplan wordt jaarlijks geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

Zorg (kwaliteitseis 6)

7. Elke locatie heeft een aantoonbare samenwerking met een voorschools maatschappelijk werker die de verbinding vormt met het wijkteam. Als er geen voorschools maatschappelijk werker beschikbaar is, heeft de voorschool aantoonbaar duidelijke afspraken over de manier waarop het contact met het wijkteam is geregeld.

A-kwaliteit

8. De houder heeft een opleidingsplan en een personeelsplan vastgesteld die van toepassing zijn op het jaar waarvoor subsidie is verleend. In het opleidingsplan zijn op basis van inzicht in de competenties en het leer- of ontwikkelpotentieel van de medewerkers en op basis van een personeelsplanning maatregelen vastgesteld voor kwalificerende opscholing, bijscholing en professionalisering on the job. In het personeelsplan is onderbouwd op welke locaties de hbo’ers (al dan niet in opleiding, of ingezet als coach) worden ingezet.

In het personeelsplan is per gesubsidieerde groep de beschikbare formatie gespecificeerd voor niet groepsgebonden taken.

9. De houder houdt met betrekking tot iedere groep waarvoor subsidie wordt verleend een functiemix in stand.

Dit kan op meerdere manieren gerealiseerd worden:

a. hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep krijgen en/of behouden;

b. indien er geen hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep staat:

i. hbo-er als coach/video-interactiebegeleider, in te zetten op meerdere groepen voor gemiddeld

vier uur per groep per week, of;

ii. faciliteren dat de pedagogisch medewerker een opleiding volgt op hbo-niveau.

Opbrengstgericht werken (kwaliteitseis 10)

10. Locaties waarvoor subsidie is verleend, werken continu en aantoonbaar aan de verbetering van opbrengstgericht werken. Ambities op kind-, groeps-, locatie- en organisatieniveau worden geformuleerd. Ontwikkelingsresultaten op kind- en groepsniveau worden geëvalueerd. De werkwijze en ambities worden zo nodig bijgesteld op basis van de ontwikkelingsresultaten.

Domeinen en frequentie van de observaties (kwaliteitseis 11)

11. In gesubsidieerde groepen zijn op individueel kindniveau op basis van de eerste observaties smart streefdoelen geformuleerd op de domeinen taal, rekenen en sociaal-emotionele ontwikkeling, met het oog op de overgang naar het basisonderwijs. Op grond hiervan worden streefdoelen op groepsniveau geformuleerd. De streefdoelen op kind- en groepsniveau worden ten minste ieder kalenderjaar geëvalueerd.

Observatiesysteem (kwaliteitseis 12)

12. Iedere groep waarvoor subsidie wordt verleend werkt met een observatiesysteem, dat zodanig is ingericht (dit zijn systeemeisen):

a) dat het de beroepskrachten inzicht kan geven in de ontwikkelresultaten van

kinderen in hun voortgang en ontwikkeling, op ten minste de domeinen sociaal-

emotioneel, taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen7;

b) dat het de locatieverantwoordelijke inzicht kan geven in de ontwikkelresultaten

van kinderen in hun voortgang en ontwikkeling, op ten minste de domeinen

sociaal-taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen.

Frequentie van de observaties (kwaliteitseis 13)

13. In iedere groep waarvoor subsidie is verleend:

a) vinden binnen drie maanden na binnenkomst op de voorschool de eerste observaties en registratie plaats bij alle kinderen;

b) vindt minimaal één tussentijdse observaties en registratie plaats bij alle

kinderen. Deze vervalt bij instroom na het 3e levensjaar.

c) vinden bij uitstroom naar het basisonderwijs (3 jaar en 9 maanden) de

observaties en registratie plaats bij alle kinderen;

Domeinen van de observaties (kwaliteitseis 14)

14. In een groep waarvoor subsidie is verleend worden doelgroepkinderen geobserveerd en geregistreerd op ten minste de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen. Niet-doelgroepkinderen in die groep worden geobserveerd en geregistreerd op de domeinen sociaal-emotioneel (of welzijn en betrokkenheid) en taal.

Implementatieperiode van het observatiesysteem voor nieuwe vve-groepen

15. De houder die voor het eerst vve-subsidie ontvangt, heeft maximaal 2 jaar de tijd om te voldoen aan de subsidiecriteria voor wat betreft het gebruik van een observatiesysteem, zoals hierboven bepaald is. De houder formuleert voor wat betreft die punten een implementatieplan, welk plan ter beoordeling van de subsidiegever bij de subsidieaanvraag wordt gevoegd.

Doorgaande leerlijn (kwaliteitseis 16)

16. De locatieverantwoordelijke kan per kinderdagverblijf waarvoor subsidie is aangevraagd aan de gemeente op schrift gestelde samenwerkingsafspraken met één of meerdere basisscholen overleggen. Minimaal zijn afspraken opgenomen met betrekking tot een doorgaande leerlijn en afstemming omtrent interne begeleiding en zorg.

Indien er sprake is van omstandigheden waardoor dit beperkt of niet mogelijk is,

wordt dit bij de subsidieaanvraag toegelicht.

Zorg (kwaliteitseis 17)

17. Ten aanzien van ieder kind dat vanuit een vve-gesubsidieerde groep naar de basisschool gaat, wordt bij de overdracht het 'Overdrachtsdocument Rotterdam VVE-PO' gebruikt. Indien het kind zorg behoeft, is er altijd sprake van een mondelinge (persoonlijk of telefonisch) overdracht van kindgegevens, voor zover de basisschool daaraan meewerkt. De houder draagt ontwikkelinformatie voor alle kinderen over aan school via het Overdrachtsdocument Rotterdam VVE-PO.

Gegevenslevering en subsidie aanvraag

18. Houders die subsidie ontvangen werken mee aan het leveren van observatie-, toets- en andere onderzoeksgegevens met betrekking tot kinderen, ten einde te komen tot geanonimiseerde inzichten over de ontwikkelings- en leerresultaten die met de kinderen worden bereikt, indien gewenst op locatie-, instellings- en gebiedsniveau.

19. Houders die subsidie ontvangen werken mee aan onderzoek of informatieverzameling anderszins m.b.t. de plaatsing van kinderen, de wachtlijsten en de kwaliteit van de uitvoering van vve.

20. Houders die subsidie aanvragen specificeren in hun subsidie aanvraag hoe en aan welke aanzetten tot kwaliteitsontwikkeling, zoals omschreven in de notitie 'Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen. Kwaliteitskader voorschoolse educatie', zij bovendien uitvoering geven.

21. Houders die subsidie aanvragen verklaren in de aanvraag te voldoen of te kunnen voldoen aan bovenstaande kwaliteitscriteria. Houders lichten in hun aanvraag de kwaliteitscriteria toe, waaraan zij niet of niet volledig kunnen voldoen.

 

Bijlage 2 Procedure voor bepaling van de ouderbijdrage, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Ouders betalen een ouderbijdrage voor deelname aan de zes uur vve-programma peuteropvang dan wel de vijf uur vve-programma kinderdagopvang. De houder toetst bij de intake of de ouder wel of geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.

  • 1.

    Ouders die bevestigen dat zij recht hebben op kinderopvangtoeslag.

    • a.

      de houder factureert de bruto kosten voor het aantal in rekening gebrachte uren voor het vve-programma peuteropvang dan wel het vv-programma kinderdagopvang aan de ouder die recht heeft op kinderopvangtoeslag. De uurprijs voor deze uren is het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang van € 8,02 volgens het geldende Besluit kinderopvangtoeslag.

  • 2.

    Ouders die bevestigen dat zij geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.

    De houder bepaalt de inkomensafhankelijke ouderbijdrage op basis van de volgende gegevens:

    • a.

      het verzamelinkomen, dat wil zeggen het totaal van het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van de beide ouders/verzorgers van het kind;

    • b.

      het aantal uren deelname aan het vve-programma peuteropvang dan wel het vve-programma kinderdagopvang;

    • c.

      het uurtarief bij de inkomenscategorie uit bijlage 3 waartoe het verzamelinkomen als bedoeld onder a behoort.

De procedure om het verzamelinkomen te bepalen van de ouder die bevestigt geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag is als volgt.

  • 1.

    De ouder verstrekt aan de houder gegevens over de hoogte van het verzamelinkomen op basis van:

    • a.

      de meest recente aanslag inkomstenbelasting (meestal t-2);

    • b.

      indien de meest recente aanslag inkomstenbelasting niet kan worden overlegd, een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst over het meest recente jaar (meestal t-2). Als er twee ouders/verzorgers zijn, dan moet voor beiden een inkomensverklaring van de Belastingdienst worden overlegd;

    • c.

      als er sprake is van een recente inkomensdaling waardoor de inkomsten lager zijn dan zou blijken uit de aanslag inkomstenbelasting of een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst omdat deze gebaseerd zijn op het inkomen in t-2 dan kan het verzamelinkomen worden bepaald op basis van een uitkeringsspecificatie die op de datum van het opmaken van het contract voor plaatsing niet ouder is dan twee maanden. Het verzamelinkomen is dan het bruto jaarinkomen. Als het een maandspecificatie betreft wordt het bruto maandbedrag met twaalf vermenigvuldigd om de hoogte van het bruto jaarinkomen te bepalen;

    • d.

      het verzamelinkomen wordt eenmalig bepaald bij het opmaken van het contract voor plaatsing voor de gehele contractperiode en wordt alleen herzien bij een nieuwe plaatsing van een kind uit het gezin;

    • e.

      de documenten die de ouder aan de houder ter inzage geeft voor het bepalen van de hoogte van het verzamelinkomen worden niet door de houder bewaard.

  • 2.

    In de overeenkomst die de houder met de ouder sluit voor deelname aan het vve-programma verklaart de ouder dat de gegevens over het verzamelinkomen naar waarheid zijn verstrekt.

  • 3.

    De ouder/verzorger verklaart dat ze maar één maal gebruik maken van de vijf dan wel zes gratis uren van het vve-programma Extra spelen en leren, voor zover dat op de ouder van toepassing is.

  • 4.

    Voor ouders die geen inkomensgegevens overleggen aan de houder wordt voor de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage uitgegaan van het hoogste verzamelinkomen in de kinderopvangtoeslagtabel.

Als de ouder de inkomensafhankelijke ouderbijdrage niet betaalt, kan het kind door de houder uitgeschreven worden conform de incassoprocedure van de houder. Een kind wordt uitgeschreven bij een betalingsachterstand van maximaal drie maanden, tenzij er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 6, achtste lid. Uitschrijving van het kind laat onverlet dat de ouder de niet betaalde inkomensafhankelijke ouderbijdrage verschuldigd blijft.

Bijlage 3 Tabel ouderbijdragen voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 6, zesde lid, onderdeel c, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019.

BIJLAGE 3: Ouderbijdragetabel 2019

Dit gaan ouders betalen met ingang van 1 januari 2019

(gezamenlijk) inkomen* ouder(s)

ouderbijdrage per uur eerste kind

ouderbijdrage per uur tweede en volgend kind

Lager dan

€ 24.610

€ 0,32

€ 0,32

€ 24.611

€ 25.903

€ 0,35

€ 0,34

€ 25.904

€ 27.197

€ 0,44

€ 0,36

€ 27.198

€ 28.487

€ 0,52

€ 0,38

€ 28.488

€ 29.879

€ 0,59

€ 0,39

€ 29.880

€ 31.269

€ 0,64

€ 0,40

€ 31.270

€ 32.662

€ 0,72

€ 0,42

€ 32.663

€ 34.053

€ 0,76

€ 0,43

€ 34.054,

€ 35.447

€ 0,83

€ 0,43

€ 35.448

€ 36.838

€ 0,89

€ 0,43

€ 36.839

€ 38.262

€ 0,94

€ 0,43

€ 38.263

€ 39.689

€ 1,00

€ 0,43

€ 39.690

€ 41.116

€ 1,06

€ 0,43

€ 41.117

€ 42.542

€ 1,11

€ 0,43

€ 42.543

€ 43.971

€ 1,19

€ 0,43

€ 43.972

€ 45.398

€ 1,23

€ 0,43

€ 45.399

€ 46.824

€ 1,29

€ 0,43

€ 46.825

€ 48.251

€ 1,34

€ 0,43

€ 48.252

€ 49.810

€ 1,41

€ 0,43

€ 49.811

€ 52.868

€ 1,53

€ 0,43

€ 52.869

€ 55.924

€ 1,60

€ 0,47

€ 55.925

€ 58.982

€ 1,68

€ 0,51

€ 58.983

€ 62.041

€ 1,86

€ 0,55

€ 62.042

€ 65.097

€ 2,05

€ 0,57

€ 65.098

€ 68.156

€ 2,22

€ 0,63

€ 68.157

€ 71.213

€ 2,41

€ 0,67

€ 71.214

€ 74.271

€ 2,60

€ 0,71

€ 74.272

€ 77.331

€ 2,77

€ 0,76

€ 77.332

€ 80.387

€ 2,96

€ 0,80

€ 80.388

€ 83.447

€ 3,14

€ 0,83

€ 83.448

€ 86.504

€ 3,34

€ 0,86

€ 86.505

€ 89.560

€ 3,51

€ 0,91

€ 89.561

€ 92.618

€ 3,69

€ 0,95

€ 92.619

€ 95.737

€ 3,88

€ 0,99

€ 95.738

€ 98.869

€ 4,04

€ 1,04

€ 98.870

€ 102.000

€ 4,21

€ 1,08

€ 102.001

€ 105.131

€ 4,38

€ 1,11

€ 105.132

€ 108.261

€ 4,55

€ 1,14

€ 108.262

€ 111.393

€ 4,70

€ 1,19

€ 111.394

€ 114.527

€ 4,85

€ 1,24

€ 114.528

€ 117.658

€ 5,00

€ 1,28

€ 117.659

€ 120.787

€ 5,16

€ 1,32

€ 120.788

€ 123.919

€ 5,29

€ 1,35

€ 123.920

€ 127.051

€ 5,35

€ 1,40

€ 127.052

€ 130.182

€ 5,35

€ 1,45

€ 130.183

€ 133.313

€ 5,35

€ 1,53

€ 133.314

€ 136.444

€ 5,35

€ 1,56

€ 136.445

€ 139.576

€ 5,35

€ 1,62

€ 139.577

€ 142.710

€ 5,35

€ 1,69

€ 142.711

€ 145.839

€ 5,35

€ 1,74

€ 145.840

€ 148.971

€ 5,35

€ 1,81

€ 148.972

€ 152.101

€ 5,35

€ 1,85

€ 152.102

€ 155.234

€ 5,35

€ 1,91

€ 155.235

€ 158.366

€ 5,35

€ 1,96

€ 158.367

€ 161.497

€ 5,35

€ 2,02

€ 161.498

€ 164.628

€ 5,35

€ 2,10

€ 164.629

€ 167.757

€ 5,35

€ 2,14

€ 167.758

€ 170.890

€ 5,35

€ 2,20

€ 170.891

€ 174.021

€ 5,35

€ 2,26

€ 174.022

€ 177.154

€ 5,35

€ 2,32

€ 177.155

€ 180.285

€ 5,35

€ 2,37

€ 180.286

€ 183.416

€ 5,35

€ 2,42

€ 183.417

€ 186.548

€ 5,35

€ 2,49

€ 186.549

€ 189.678

€ 5,35

€ 2,53

€ 189.679

en hoger

€ 5,35

€ 2,60

* aan deze tabel kunnen geen rechten worden ontleend door ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag, omdat de vaststelling van de ouderbijdrage van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag uitgaat van het zogenaamde verzamelinkomen, terwijl de Belastingdienst voor de berekening van de kinderopvangtoeslag uitgaat van het toetsingsinkomen.

Bijlage 4 Tussenrapportages, bedoeld in artikel 10 van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

In artikel 10 van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019 is bepaald dat de houder tussenrapportages aan het college levert waarin de prognoses gedaan bij de aanvraag van de subsidie worden afgezet tegen de werkelijke realisatie.

A. Twee tussenrapportages

Voor de twee tussenrapportages ontvangt u twee documenten:

  • 1.

    Excel-formulier: hierin zijn de prognoses van uw subsidieaanvraag 2019 opgenomen. Naast de prognoses is een tabel opgenomen waar u de werkelijke realisatie tot het moment van rapporteren kunt invullen. U ontvangt tevens een toelichting op het Excel-formulier.

  • 2.

    Word-document: hierin kunt u een toelichting geven op de realisatiecijfers en eventuele wachtlijstgegevens.

Voor de vaststelling van de werkelijke realisatie van de aantallen kinderen wordt voor de twee tussenrapportages gebruik gemaakt van de volgende telweken:

  • de week van 1 april 2019 t/m 5 april 2019

  • de week van 30 september 2019 t/m 4 oktober 2019

De week van 30 september 2019 t/m 4 oktober 2019 is ook de week waarover u gegevens aan OBI levert op individueel kind niveau (zie hierna).

U wordt verzocht beide documenten volledig in te vullen en deze uiterlijk 19 april 2019 (1e tussenrapportage) en 18 oktober 2019 (2e tussen-rapportage) per e-mail naar de instellingscontactpersoon te sturen.

B. Gegevenslevering 2019 aan OBI

Houders die een vve-programma uitvoeren met subsidie van de gemeente Rotterdam werken mee aan het opstellen van de Feitenkaart vve door Onderzoek en Business Intelligence (OBI). De houders ontvangen van OBI formulieren om de gevraagde gegevens te leveren. Voor het kalenderjaar 2019 worden de gegevens door OBI gevraagd over de week van 30 september 2019 t/m 4 oktober 2019.

U wordt verzocht de formulieren volledig in te vullen en deze uiterlijk 18 oktober 2019 aan OBI te retourneren volgens de procedure die OBI bekend zal maken.

Wanneer in Rotterdam een registratiesysteem voor voorschoolse educatie is ingevoerd, verstrekken houders de benodigde gegevens via dit systeem ter vervanging van de gegevensvraag door OBI.

Bijlage 5 Accountantscontrole, bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

Artikel 11 van deze subsidieregeling bepaalt dat voor de verantwoording van de subsidie de voorwaarden gelden van de SVR 2014 en het bijbehorende Subsidieprotocol. Bij aanvraag van de subsidie heeft de houder in het Excel-aanvraagformulier prognoses gegeven voor de uit te voeren activiteiten. Bij de verantwoording vermeldt de houder de werkelijke realisatie van de uitgevoerde activiteiten in het Excel-verantwoordingsformulier.

Bij verleende subsidiebedragen vanaf € 50.000,00 overlegt de houder bij het Excel-verantwoordingsformulier een assurance-rapport (met beperkte of redelijke mate van zekerheid afhankelijk van de hoogte van het verleende subsidiebedrag. Zie artikel 11) van een onafhankelijk accountant. De accountant waarmerkt het Excel-verantwoordingsformulier.

In overleg met houders is per onderwerp van de verantwoording dat door de accountant moet worden gecontroleerd een toelichting en een werkwijze voor de accountant opgesteld. De onderwerpen voor verantwoording zijn voor peuteropvang en kinderdagopvang niet altijd gelijk. Het Excel-verantwoordingsformulier vermeldt in kolom S of sprake is van peuteropvang (POV) of kinderdagopvang (KDV). Onderstaand schema vermeldt per onderwerp of de accountantscontrole geldt voor POV, KDV of voor beide categorieën.

 

TOELICHTING VOOR DE ACCOUNTANT

1a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder die voorschoolse educatie uitvoert met subsidie van de gemeente Rotterdam registreert van elk kind dat gebruik maakt van de voorschoolse educatie: naam, geboortedatum, adres, woonplaats, aanmeldingsdatum, eerste bezoekdatum en laatste bezoekdatum (indien van toepassing) en of het een doelgroepkind betreft.

1b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of de registratie aanwezig is bij de houder.

2a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier het aantal kinderen aan wie gedurende de subsidieperiode voorschoolse educatie is aangeboden. Dit aantal betreft het gemiddelde van het aantal ingeschreven en geregistreerde kinderen van twee voorgeschreven telweken. Bij de berekening van het gemiddelde worden decimalen afgerond op het eerstvolgende gehele getal. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kinderen met een aanbod van vijf uur per week (KDV) / zes uur per week (POV) en doelgroepkinderen met een aanbod van tien uur per week (KDV) / twaalf uur per week (POV). Voor de verantwoording over het kalenderjaar 2019 gelden de volgende twee telweken:

• de week van 1 april 2019 t/m 5 april 2019

• de week van 30 september 2019 t/m 4 oktober 2019

2b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of de aantallen kinderen zoals opgenomen in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomen met de aantallen ingeschreven kinderen in de administratie van de houder en voor doelgroepkinderen met een aanbod van tien uur per week (KDV) / twaalf uur per week (POV) of de CJG-doelgroepindicatie aanwezig is.

3a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier het aantal weken dat de voorschoolse educatie gedurende de subsidieperiode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 is aangeboden.

3b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of het aantal weken dat voorschoolse educatie is aangeboden zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier juist is.

4a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier het aantal kinderen aan wie gedurende de subsidieperiode voorschoolse educatie is aangeboden en van wie de ouders hebben bevestigd geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag. Deze ouders betalen een inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor het vve-programma de peuteropvang (POV) of voor het vve-programma kinderdagopvang (KDV).

4b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of voor kinderen van wie de ouders hebben bevestigd geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag een inkomensafhankelijke ouderbijdrage is gefactureerd aan de ouders.

5a

Onderwerp verantwoording. Alleen voor POV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier de gefactureerde en de geïnde ouderbijdragen voor het vve-programma peuteropvang over het kalenderjaar 2019 en over de voorgaande subsidieperiode voor zover niet opgenomen in de verantwoording over 2018. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ouderbijdragen van ouders met recht op kinderopvangtoeslag en ouderbijdragen van ouders die hebben bevestigd dat zij geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.

5b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Alleen voor POV.

 

De accountant controleert of de totalen van de gefactureerde en de geïnde ouderbijdragen zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomen met de administratie van de houder.

6a

Onderwerp verantwoording. Alleen voor KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier voor het kalenderjaar 2019:

- het aantal doelgroepkinderen aan wie in aanvulling op de vijf uur vve-programma kinderdagopvang ook vijf uur vve-programma Extra spelen en leren is aangeboden. De vijf uren vve-programma Extra spelen en leren zijn gratis voor de ouders en kunnen alleen worden aangeboden aan doelgroepkinderen met een CJG-doelgroepindicatie;

- het aantal gratis uren vve-programma Extra spelen en leren dat is aangeboden aan doelgroepkinderen met een CJG-doelgroepindicatie.

6b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Alleen voor KDV.

 

De accountant controleert:

- of het aantal doelgroepkinderen aan wie de vijf uur vve-programma Extra spelen en leren is aangeboden zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met de administratie van de houder;

- of voor doelgroepkinderen aan wie de vijf uur vve-programma Extra spelen en leren is aangeboden de aanwezigheid van een CJG-doelgroepindicatie is geregistreerd in de administratie van de houder;

- of het aantal gratis uren vve-programma Extra spelen en leren dat is aangeboden aan doelgroepkinderen met een CJG-doelgroepindicatie zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met de administratie van de houder.

7a

Onderwerp verantwoording. Alleen voor KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier voor het kalenderjaar 2019:

- het aantal gefactureerde uren waarvoor compensatie wordt gevraagd voor het verschil tussen het maximale uurtarief van € 8,02 en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur van ouders die bevestigd hebben geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag;

- het bedrag waarvoor compensatie wordt gevraagd voor het verschil tussen het maximale uurtarief van € 8,02 en de inkomensafhankelijke ouderbijdragen, conform de tabel ouderbijdrage voor het kalenderjaar 2019, van ouders die bevestigd hebben geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag.

7b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Alleen voor KDV.

 

De accountant controleert:

- of het aantal gefactureerde uren waarvoor compensatie wordt gevraagd zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met het aantal uren dat aan ouders is gefactureerd;

- of het bedrag waarvoor compensatie wordt gevraagd zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met het verschil tussen het maximale uurtarief van € 8,02 en de gefactureerde inkomensafhankelijke ouderbijdragen.

Bijlage 6: Rotterdam Lekker Fit!, bedoeld in de toelichting op artikel 3 van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019

De gemeente Rotterdam vindt het belangrijk dat kinderen in Rotterdam gezond opgroeien. Kinderen die van jongs af aan gezonde voedings- en bewegingsgewoonten aanleren, blijven in de toekomst vaak gezonder. Bovendien blijkt uit onderzoek dat bewegen positieve effecten heeft op de taalontwikkeling en de motoriek van peuters. Daarom is de gemeente Rotterdam in 2005 gestart met Rotterdam Lekker Fit!.

Rotterdam Lekker Fit! is een gemeentelijk programma, waarbij de gemeente met verschillende landelijke en lokale partners samenwerkt om een gezonde leefstijl te bevorderen onder de Rotterdamse jeugd. Een onderdeel van dit programma is de Lekker Fit! aanpak op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Dit programma is ontwikkeld samen met enkele kinderopvangorganisaties en kan daardoor goed geïntegreerd worden in het dagprogramma.

Gedurende het programma gaat een locatie aan de slag met Lekker Fit! bewegen, water drinken, groente eten, verantwoord trakteren en ouderbetrokkenheid.

De selectie van de Lekker Fit! locaties vindt plaats op basis van prioriteit. Aan de hand van de overgewichtcijfers onder Rotterdamse peuters zijn zogenaamde prioriteitswijken aangewezen. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen die te maken hebben met overgewicht onder de doelgroep hebben prioriteit voor deelname aan het programma.

De deelnemende locaties ontvangen, via de directie Sport & Cultuur van de gemeente Rotterdam, een subsidie in natura in de vorm van materialen en begeleiding bij de uitvoering.

Locaties kunnen trainingen op het gebied van voeding en bewegen, ter bevordering van de deskundigheid van hun pedagogisch medewerkers, meenemen in hun opleidingsplan. Verantwoording verloopt via Rotterdam Lekker Fit!.

Met de kinderopvangorganisaties worden apart afspraken gemaakt over:

  • Voedingsbeleid volgens de richtlijnen van het Voedingscentrum

  • Dagelijks aanbod van gestructureerde beweegactiviteiten in de groep

  • Voorlichting over gezond eten en voldoende bewegen aan ouders

  • Bijscholing van pedagogisch medewerkers op het gebied van voeding en bewegen

Kijk voor meer informatie op www.rotterdamlekkerfit.nl.

Maand

Jaar

Wie

Actie

Toelichting

Op 4 oktober

2018

Gemeente

Vaststelling Subsidieregeling voorschoolse educatie (vve) Rotterdam 2019 in de Sectorkamer Jonge Kind.

Daarna formele vaststelling door college B&W van de gemeente Rotterdam.

De Subsidieregeling vve 2019 is het instrument van de gemeente om financiële middelen beschikbaar te kunnen stellen voor vve en de subsidievoorwaarden daarvoor bekend te maken.

Uiterlijk 30 september

2018

Houder

Indienen aanvraag subsidie vve 2019.

Informatie over de wijze van aanvragen is opgenomen in de Subsidieregeling vve 2019 en de aanvraagformulieren.

Uiterlijk 1 december

2018

Gemeente

Versturen subsidieverlening vve 2019.

De gemeente streeft naar verzending van de verlening binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan met maximaal 12 weken worden verlengd.

Uiterlijk 19 april

2019

Houder

Aanleveren tussenrapportage over de prognoses van de subsidieverlening vve 2019.

De prognoses bij aanvraag van de subsidie worden afgezet tegen de werkelijke situatie.

Uiterlijk 18 oktober

2019

Houder

Aanleveren van gegevens voor de OBI-monitor.

 

Uiterlijk 18 oktober

2019

Houder

Aanleveren tussenrapportage over de prognoses van de subsidieverlening vve 2019.

De prognoses bij aanvraag van de subsidie worden afgezet tegen de werkelijke situatie.

Uiterlijk 31 maart

2020

Houder

Indienen verantwoording van de subsidie vve 2019.

Informatie over de wijze van verantwoorden is opgenomen in de Subsidieregeling vve 2019.

Uiterlijk 1 juni

2020

Gemeente

Vaststellen van de subsidie vve 2019.

De gemeente streeft naar verzending van de vaststelling binnen 8 weken na ontvangst van de verantwoording. Deze termijn kan met maximaal 12 weken worden verlengd.

Laatste wijzigingsdatum van Kalender: 10-09-2018

Dit gemeenteblad 2018, nummer 133, is uitgegeven op 14 november 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)


Noot
1

Regeling verhuur en medegebruik 2012.

Noot
2

Regeling vaststelling programma van eisen voor materiële instandhouding primair onderwijs 2017

Noot
3

Houders bepalen zelf de hoogte van het uurtarief. Dit kan afwijken van het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag.

Noot
4

Pedagogisch medewerkers voldoen aan de vigerende regelgeving ten aanzien van certificering voor vve-programma’s. Naast de vve-certificaten voor NJI-erkende vve-programma’s volstaat ook het volgende. A: Pedagogisch medewerkers die de AD PEM opleiding hebben gevolgd aan de Hogeschool Rotterdam zijn geschoold in 4VVE. Na afronding van de AD PEM opleiding behalen zij aanvullend het certificaat voor de koptraining van het door de houder uitgevoerde NJI-erkende vve-programma.

B: Opleiding Speelplezier zoals uitgevoerd door KindeRdam.

Noot
5

Voor de factsheet Taalniveau 3F voor pedagogisch medewerkers die (willen) werken in de voorschoolse educatie zie www.goab.eu.

Noot
6

Bij de titel van een aantal kwaliteitseisen is tussen haakjes een nummer toegevoegd, bijvoorbeeld: ‘(kwaliteitseis 3)’ na de titel ‘Groepsruimte’. Dit nummer is een verwijzing naar de nummering van de eisen in het kwaliteitskader voorschoolse educatie Rotterdam 2018. De toezichthouders van de GGD nemen deze genummerde kwaliteitseisen mee in de beoordeling van de vve-locaties die mee doen met de GGD-pilot. Kwaliteitseisen zonder een dergelijke nummering zijn nog niet opgenomen in het toezicht van de GGD op de vve.

Noot
7

BOSOS, Cito jonge kind, Doen Praten en Bewegen / Zo doe/praat/beweeg ik, HOREB, KOR, Ko-totaal, KIJK!, Peuterestafette, Pravoo, Ontwikkelingsvolgmodel OVM)