Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 06-02-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Investeren in Jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      college: het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Rozendaal;

    • c.

      zeer ernstig misdragen: gedrag dat in het algemeen maatschappelijk verkeer als onacceptabel wordt beschouwd;

    • d.

      agressieprotocol: het door de gemeente Rheden vastgestelde protocol ter voorkoming en beheersing van agressie;

    • e.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijn norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • f.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid van de wet;

    • g.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening en/of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • h.

      inkomensvoorziening: de WIJ-norm zoals vermeld onder b van dit artikel;

    • i.

      grens aangiftebedrag: het bruto-inkomensvoorzieningsbedrag waarvoor de gemeente is benadeeld door een belanghebbende en waarboven het college aangifte doet bij het Openbare Ministerie

    • j.

      recidive: het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie;

    • k.

      onverwijld uit eigen beweging: het via een daartoe beschikbaar gesteld formulier – bewegingsperiodieke verklaring of andere mutatieformulier- of anderszins op de daarop opgenomen wijze mededeling doen van alle voor het recht op de inkomensvoorziening van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Paragraaf 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44 en 45 van de wet

Artikel 2 Afstemming van de inkomensvoorziening

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college ernstig misdraagt.

  • 2. Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

  • 3. Van het verlagen van de inkomensvoorziening wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan wel deze verwijtbaarheid verschoonbaar is.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4 Het besluit tot afstemming van de inkomensvoorziening

In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van de belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege gelaten worden indien

    • a.

      De vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      De jongere reeds in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan.

    • c.

      Het college het horen van de jongere niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

    • d.

      Er sprake is van zeer ernstige misdragingen van de jongere, zoals bedoeld in artikel 13

Artikel 6 Indeling in categorieën van verwijtbare gedragingen

Ten aanzien van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44, tweede lid en artikel 45 van de wet, worden onderscheiden de volgende categorieën:

a.Eerste categorie

Het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op een werkleeraanbod of inkomensvoorziening.

  • b.

    Tweede categorie

  • I.

    het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • II.

    het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijk behandeling van medische aard.

  • c.

    Derde categorie

het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet dat leidt tot het ten onrechte toekennen of tot het ten onrechte te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening.

  • d.

    Vierde categorie

  • I.

    het stellen van onredelijke eisen in verband met het door de jongeren te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • II.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van arbeidsbekwaamheid;

  • III.

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • IV.

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

Artikel 7 De hoogte en de duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 lid 2 wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      € 50,- bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      € 200,- bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      i. € 50,00 bij een gedraging uit de derde categorie, waarbij het benadelingsbedrag lager is dan € 500,00; ii. € 150,00 bij een gedraging uit de derde categorie, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 500,00 maar lager is dan € 1.500,00; iii. € 350,00 bij een gedraging uit de derde categorie, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 1.500,00 maar lager is dan € 3.500,00; iv. € 600,00 bij een gedraging uit de derde categorie, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 3.500,00 maar lager is dan € 6.000,00; v. bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter is dan € 6.000,00 en waar geen aangifte bij het Openbaar Ministerie wordt gedaan, vindt een verhoging plaats van € 300,00 per € 3.000,00 of gedeelten daarvan;

    • d.

      De gehele WIJ-norm bij gedragingen van de vierde categorie;

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de verlaging niet meer dan het maandbedrag dat voor de inkomensvoorziening in aanmerking komt.

  • 3. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen als genoemd in lid 1 aanpassen door middel van indexering. De bedragen na indexering worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 8 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2 tweede lid niet verantwoord is.

  • 3. De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 7 derde lid wordt verdubbeld indien de jongere zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

  • 4. Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging kan de inkomensvoorziening voor een lagere periode of onbepaalde duur verlaagd worden, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere.

  • 5. Indien de verlaging voor een periode langer dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college uiterlijk binnen drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van de jongere aanleiding geven de beslissing te herzien.

Artikel 9 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Indien het niet of niet tijdig nakomen van een inlichtingenverplichting als bedoeld in categorie 3 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening geeft het college een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting. Een verlaging wordt wel opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van die verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.

  • 2. Onverminderd artikel 41, tweede lid van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend.

    • b.

      de schending van de inlichtingenplicht na verloop van één jaar nadat de betreffende gedraging is geconstateerd;

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Het tweede lid onderdeel a en b zijn niet van toepassing indien aangifte gedaan is bij het OM en het OM de zaak teruggeeft aan de gemeente of indien de gemeente de zaak bij het OM heeft teruggehaald omdat de vordering herzien wordt en minder bedraagt dan de aangiftegrens zoals bedoeld in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude.

Artikel 10 Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende betaling van de inkomensvoorziening volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de inkomensvoorziening inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte inkomensvoorziening.

  • 3. Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of 2 dan vindt bij een gedraging behorend tot categorie 3, zoals omschreven in artikel 6 onder c, realisatie plaats door verlaging van de inkomensvoorziening indien de belanghebbende binnen een periode van twaalf maanden opnieuw een inkomensvoorziening gaat ontvangen.

Paragraaf 3 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren, of jegens medewerkers van een door het college aangewezen bedrijf of instelling belast met de uitvoering van de wet, zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt de WIJ-norm verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. Als het college toepassing geeft aan artikel 22 van de Wet, uitsluiting recht op werkleeraanbod, is lid 1 niet van toepassing.

  • 4. In aanvulling op het eerste en derde lid kan, conform het bepaalde in het gemeentelijke agressieprotocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot de gemeentelijke gebouwen worden ontzegd.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang de dag na publicatie van deze verordening.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Afstemmingsverordening Wet Investeren in jongeren.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Rozendaal d.d. 2 februari 2010.

De griffier, De voorzitter,

K.M. Schaap drs. J.H. Klein Molekamp