Regeling vervallen per 01-01-2013

Afstemmingen handhavingverordening Wet werk en bijstand 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2012

Intitulé

Afstemmingen handhavingverordening Wet werk en bijstand 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Rucphen;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2008;

Gehoord de Commissie Maatschappelijke Aangelegenheden d.d. 25 november 2008;

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; en

Gelet op artikel 8a van de Wet werk en bijstand,

B E S L U I T :

In te trekken de Afstemmings- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2006;

Vast te stellen de Afstemmings- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2009.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen;

    • c.

      verlaging: de verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

    • d.

      benadelingsbedrag: de brutokosten van bijstand die door schending van de inlichtingenplicht van belanghebbende worden teruggevorderd;

    • e.

      recidive: het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie.

Hoofdstuk 2 Afstemming

Artikel 2. Afstemming van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand bij wijze van maatregel verlaagd.

  • 2. Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan een belanghebbende wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      belanghebbende eerder te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op het geven van zijn zienswijze;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 5. Het besluit tot verlagen van de bijstand

In het besluit tot het verlagen van de bijstand worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 6. Afzien van het toepassen van een verlaging

  • 1. Het college ziet af van het verlagen van de bijstand indien

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De verlaging wordt toegepast met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald, dan wel het toepassen van een verlaging in de toekomst niet of niet geheel mogelijk is omdat de uitkering voor de toepassing van de verlaging wordt beëindigd.

  • 3. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de zwaarste verlaging geldt.

Hoofdstuk 3 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 eerste lid onderdeel b en artikel 10 eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering en work first;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10. Hoogte en duur verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de bijstandnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een verlaging toegepast van tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 2.000,-: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand bedraagt de verlaging tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 4. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet wordt de bijstand bij wijze van maatregel verlaagd.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien een belanghebbende verwijtbaar geen of geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering;

    • b.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende de periode die een belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijs had kunnen beschikken zou hebben aangewend.

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 15. Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet of niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 6 Fraudepreventie

Artikel 16. Voorlichting en communicatie

Het college stelt beleidsregels vast, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden, en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Hoofdstuk 7 Terugvordering en verhaal

Artikel 17. Terugvordering van bijstand

  • 1. Het college vordert de kosten van bijstand boven een nader door het college te bepalen bedrag terug in de gevallen die in de artikelen 58 en 59 van de wet zijn aangegeven, voor zover zich hier geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

  • 2. Van terugvordering kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 3. Het college stelt in de beleidsregels terugvordering WWB nadere regels vast ten aanzien van terugvordering alsmede omtrent de brutokosten van bijstand, kosten van invordering en wettelijke rente.

Artikel 18. Verhaal

  • 1. Het college verhaalt de kosten van bijstand boven een nader door het college te bepalen bedrag tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de wet in werking treden in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92 lid 2 en 3 tot en met 105 en 141 Abw, voorzover zich hier geen andere wettelijke regel tegen verzet.

  • 2. Het college stelt in de beleidsregels verhaal WWB nadere regels vast ten aanzien van verhaal van bijstand op de onderhoudsplichtige.

Artikel 19. Invordering en kwijtschelding

  • 1. Het college stelt zich tot doel om de teruggevorderde en de op derden verhaalde bijstand in te vorderen conform de beleidsregels terugvordering WWB respectievelijk de beleidsregels verhaal voorzover zich hier geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

  • 2. Het college kan besluiten van gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien en tot kwijtschelding van een vordering over te gaan. De voorwaarden voor kwijtschelding worden in de beleidsregels nader uitgewerkt.

  • 3. Het college stelt criteria vast voor categorieën van vorderingen, personen en termijnen voor het verrichten van heronderzoek op vorderingen.

Hoofdstuk 8 Controle

Artikel 20.

Controle

Het college onderzoekt tijdens de bijstandsverlening de rechtmatigheid van de uitkering en doet tevens onderzoek bij beëindiging van de uitkering.

De wijze waarop de controle plaatsvindt wordt vastgelegd in een handhavingplan.

Het college maakt daarbij gebruik van geautomatiseerde bestandsvergelijkingen.

Hoofdstuk 9 Gevolgen bij fraude

Artikel 21. Verlaging van de uitkering

Indien de belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de bepaling van de hoogte, de duur en de voortzetting van de bijstand, verlaagt het college de bijstand conform hetgeen hierover is bepaald in deze verordening. Dit onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.

Artikel 22. Aangifte bij Openbaar Ministerie

Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening leidt tot benadeling van de gemeente, doet het college, onverminderd de mogelijkheid de bijstand te verlagen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 23. Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 24. Uitvoering

Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze verordening.

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 25 Doelgroep Wwb 65+

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank ( SVB ) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van SVB van toepassing.

Artikel 26. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 27. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmings- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Rucphen 2009.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering

van 11 december 2008

De raad voornoemd.

De griffier, De voorzitter,

R.van Pareren. M.L. Everaers.