Regeling vervallen per 01-01-2013

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012​

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012​

 

 

RE-INTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2012 GEMEENTE RUCPHEN 

                               

De raad van de gemeente Rucphen;

 

gezien het advies van de Commissie Maatschappelijke Aangelegenheden d.d. 12 juni 2012

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen van 22 mei 2012;

 

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub a, van de Wet werk en bijstand

 

overwegende dat de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 aanpassing behoeft;

  B E S L U I T

 

 

Vast te stellen de “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012”.

 

 

Hoofdstuk 1.  Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 3.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen;      

  • 4.

    ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een volledig traject of plan van aanpak en opgenomen in een door de gemeente opgesteld trajectplan of plan van aanpak, dat bijdraagt aan de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt dan wel aan het leveren van een tegenprestatie voor de uitkering, met activiteiten wordt in dit verband hetzelfde als instrumenten bedoeld;

  • 5.

    tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, welke worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • 6.

    voorliggende voorziening: de voorziening als bedoeld in artikel 5, sub e, Wwb;

  • 7.

    aanvrager: de personen in de leeftijd van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, genoemd in artikel 10, lid 1 en lid 2, Wwb onderscheidenlijk artikel 5, lid 1, Ioaw en artikel 5, lid 1, Ioaz;

  • 8.

    niet-uitkeringsgerechtigde: persoon jonger dan 65 jaar, zonder eigen inkomen dan wel met uitsluitend een inkomen uit de Algemene nabestaanden wet (Anw) of alimentatie;

  • 9.

    arbeidsovereenkomst: een overeenkomst conform artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek;

  • 10.

    startkwalificatie: een afgeronde opleiding op MBO 2-niveau dan wel HAVO- of VWO-niveau;

  • 11.

    belanghebbende: een persoon als bedoeld in art 1:2 lid 1 Awb;

  • 12.

    de wet: de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers alsmede de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

Artikel 2.

Het toekennen van de ondersteuning geschiedt met inachtneming van de bepalingen van de wet en deze verordening.

 

 

Artikel 3.

  • 1.

    Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de in artikel 7, lid 1, sub a, Wwb genoemde groepen alsmede voor een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen.

  • 2.

    Het college kan, met inachtneming van de Wet Participatiebudget, voorzieningen aanbieden aan personen die niet tot de doelgroep van deze verordening behoren.

  • 3.

    Personen aan wie met toepassing van lid 2 een voorziening wordt aangeboden, worden voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met personen behorende tot de doelgroep.

  • 4.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, zoals bedoeld in deze verordening doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

 

Artikel 4.

Het college kan een voorziening beëindigen:

  • 1.

    indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 Wwb, 13 en 37 Ioaw, 13 en 37 Ioaz niet nakomt;

  • 2.

    indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de Wwb;

  • 3.

    indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

  • 4.

    indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

  • 5.

    indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

 

Artikel 5.

  • 1.

    Het college kan bij beleidsregels een of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan bij beleidsregels een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

 

Artikel 6.

Bij de re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen:

  • 1.

    de aanvrager dient zich voor minimaal 12 uur per week beschikbaar te stellen voor algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    de noodzaak voor ondersteuning dient aanwezig te zijn en wordt door het college vastgesteld;

  • 3.

    de ondersteuning dient te allen tijde gericht te zijn op duurzame arbeid.

  • 4.

    de aanvrager is verplicht ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf.

                           

 

Hoofdstuk 2.  De vorm van de ondersteuning

 

Artikel 7.

  • 1.

    Het traject of plan van aanpak is afgestemd op de mogelijkheden van de aanvrager genoemd in artikel 1, lid 2, sub e, en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning.

  • 2.

    Het traject of plan van aanpak moet leiden tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan wel tot een tegenprestatie in de uitkering.

  • 3.

    Bij een niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 onder f van deze verordening  moet het traject of plan van aanpak altijd leiden tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4.

    De vorm van de ondersteuning dient bij te dragen aan deelname aan dan wel terugkeer naar de arbeidsmarkt en gericht te zijn op uitstroom, dan wel bijdragen aan een tegenprestatie in de uitkering en kan bestaan uit alle beschikbare activiteiten die hierop zijn gericht.

  • 5.

    Uitkeringsgerechtigden waarvan is vastgesteld, dat zij door medische, sociale of psychische belemmeringen geen dan wel voorlopig geen realistisch perspectief hebben om arbeid in welke vorm dan ook te verrichten, dienen naar vermogen een tegenprestatie te leveren.

  • 6.

    Indien naar het oordeel van het college recht op ondersteuning bestaat, verbindt het college hieraan nadere verplichtingen.

 

Artikel 8.

  • 1.

    Bij de ondersteuning als bedoeld in artikel 7 kan het college de volgende instrumenten inzetten:

  • 2.

    Begeleiding en bemiddeling;

  • 3.

    Workshops en training;

  • 4.

    Work-first / verplicht maatschappelijke participatie;

  • 5.

    Detachering en verloning;

  • 6.

    Participatieplaats zoals bedoeld in artikel 10a Wwb;

  • 7.

    Proefplaatsing en stages;

  • 8.

    Sociale activering en vrijwilligerswerk;

  • 9.

    Scholing;

  • 10.

    Loonkostensubsidie

  • 11.

    Het college kan in beleidsregels nadere regels stellen ten aanzien van de inzet van de onder lid 1 genoemde instrumenten.

 

Artikel 9.

  • 1.

    Aan personen die in aanmerking komen voor ondersteuning en buiten de gemeente moeten reizen, kan een reiskostenvergoeding worden verstrekt.

  • 2.

    In de overige kosten kan een vergoeding worden verstrekt gedurende de looptijd van het traject of plan van aanpak, voor zover die direct gerelateerd zijn aan het gebruik maken van de voorzieningen en voor zover er geen aanspraak is op een voorliggende voorziening.

  • 3.

    Het college kan ten aanzien van het onder lid 1 en 2 gestelde nadere beleidsregels vaststellen.

 

 

Hoofdstuk 3.  Subsidies

 

Artikel 10.

  • 1.

    Als onderdeel van een traject of plan van aanpak als bedoeld in artikel 7 van deze verordening kan aan de werkgever een loonkostensubsidie worden verstrekt, indien de belanghebbende een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden.

  • 2.

    De loonkostensubsidie kan alleen worden verstrekt indien de concurrentie-verhoudingen niet worden aangetast, er geen verdringing van arbeid plaatsvindt en er geen onderscheid wordt gemaakt naar sector of onderneming.

  • 3.

    Het college stelt in beleidsregels de voorwaarden voor het recht op loonkostensubsidie alsmede de hoogte hiervan vast.

 

 

Hoofdstuk 4.  Terugvordering

 

Artikel 11.

Indien blijkt dat de aanvrager als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub f, de ondersteuning onderscheidenlijk het traject of plan van aanpak verwijtbaar voortijdig doet beëindigen, kunnen de ondersteuningskosten geheel of gedeeltelijk van hem worden teruggevorderd.

 

 

Hoofdstuk 5.  Premies participatieplaats

 

Artikel 12.

  • 1.

    De premie als bedoeld in artikel 10a, lid 6, van de Wet werk en bijstand bedraagt vijfhonderd euro (€ 500,00) bij een arbeidsduur van 36 uur per week

  • 2.

    Het college kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de eisen die aan een participatieplaats worden gesteld.

 

 

Hoofdstuk 6.  Overgangsbepalingen

 

Artikel 13.

  • 1.

    De voorziening in de vorm van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, zoals deze luidde op 31 december 2003, wordt afgebouwd en volledig beëindigd met ingang van 1 januari 2015. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot een afbouwregeling voor de bestaande dienstbetrekkingen.

  • 2.

    De subsidiering van dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen, zoals dit luidde op 31 december 2003 wordt afgebouwd en volledig beëindigd met ingang van 1 januari 2015. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot een afbouwregeling voor de bestaande dienstbetrekkingen.

 

 

Hoofdstuk 7.  Staatssteunbepaling

 

Artikel 14.

  • 1.

    Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geschiedt de verstrekking op grond van:

  • 2.

    de Verordening nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, zoals gepubliceerd op 28 december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 379; of

  • 3.

    de artikelen 39, 40, 41 of 42 van de Verordening nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, zoals gepubliceerd op 9 augustus 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 214.

  • 4.

    Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van in lid 1 genoemde toegepaste verordening.

 

 

Hoofdstuk 8.  Overige bepalingen

 

Artikel 15.  Innovatie

  • 1.

    Het college kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om de toeleiding naar algemeen geaccepteerde arbeid te vergroten, afwijken van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste twee jaar en bedraagt maximaal 10% van het Participatiebudget.

 

Artikel 16.

Door of namens burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon genoemd in artikel 1, onder e, worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 17.

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 18.

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012 gemeente Rucphen”.

 

Artikel 19.

1.   Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

2.   Met de inwerkingtreding van deze verordening worden de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Rucphen 2004” en de “Verordening Werkleeraanbod WIJ gemeente Rucphen 2009” ingetrokken.

 

 

Aldus vastgesteld door

de raad van de Gemeente Rucphen

in zijn openbare vergadering van 26 juni 2012

 

de griffier,

de voorzitter,

 

 

 

drs. R.A.F. van Pareren.

mr. M. van der Meer Mohr.

 

 

Toelichting Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012 gemeente Rucphen.

 

Algemene toelichting

 

Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht die aan gemeenten is opgelegd. Mensen die nog niet in staat zijn om te werken, worden verplicht een zogenaamde tegenprestatie te leveren voor de uitkering. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Mensen mogen niet worden afgeschreven en langdurig aan de kant komen te zitten. Iedereen telt mee. De bijstand is er alleen voor mensen die het echt nodig hebben.

 

Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling.

 

In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichting opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de ondersteuning die kan worden ingezet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking die de klant ontvangt naar aanleiding van het traject of plan van aanpak. 

 

Met deze verordening wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de uitgangspunten “werk boven uitkering” en de te leveren tegenprestatie. De verordening regelt de aanspraak op ondersteuning en is gericht op de inschakeling in arbeid.

 

Verder is het zo, dat geen enkele doelgroep bij voorbaat wordt uitgesloten van de re-integratievoorzieningen. Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van de aanvrager ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. De verschillende vormen van ondersteuning maken deel uit van het re-integratietraject of plan van aanpak dat met de aanvrager wordt afgesloten.

 

Het overgangsrecht op het gebied van de gesubsidieerde arbeid (ID-banen en Wiw-dienstbetrekkingen) verdient aandacht. Gelet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal de gemeente, indien zij van mening is dat de middelen die met deze voorziening zijn gemoeid een te grote druk op het budget leggen, niet abrupt de ID-subsidie aan de verschillende werkgevers kunnen beëindigen. De gemeente zal hiertoe dan ook een overgangs-regeling moeten opstellen waarin een redelijke termijn is opgenomen.

 

Met in achtneming van de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Europese richtlijnen voor staatsteun is ervoor gekozen om een werkgeversubsidie, te weten de loonkostensubsidie, op te nemen als mogelijk instrument. Het college dient hiervoor nadere regels te stellen. Gezien de huidige budgetontwikkelingen is er momenteel geen ruimte voor beleid op loonkostensubsidie. Deze mogelijkheid is echter wel opgenomen in deze verordening voor het geval dit instrument weer wel ingezet kan worden.

 

Bij loonkostensubsidie is er sprake van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Er is geen sprake van met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijke handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed.

 

Wijzigingen per 1 januari 2012:De wijziging van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 januari 2012 maakt de aanpassing van de re-integratieverordening noodzakelijk. Het belangrijkste uitgangspunt van de regering is, dat er meer mensen aan het werk moeten en dat mensen niet afhankelijk gemaakt mogen worden van een uitkering. Werk is de basis voor zelfstandigheid, het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit de armoede te komen.

Er staan een drietal aanscherpingen in de wetswijziging voorop, te weten:- nadruk op eigen verantwoordelijkheid; jongeren < 27 jaar worden verplicht de eerste vier weken zelf naar werk te zoeken waarbij hij/zij ook de mogelijkheden van reguliere scholing dient te onderzoeken. Pas na vier weken kan een uitkeringsaanvraag worden ingediend;- verder versterken van het activerende karakter en vangnetfunctie van de wet; afschaffen van bijstand voor inwonenden en het vervangen van de toets op het partnerinkomen door de toets op het huishoudinkomen;- verscherpen van verplichtingen van mensen met een uitkering; een van de belangrijkste punten hierbij is het opnemen van de wettelijke verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

Met het oog op bovenstaande aspecten is de re-integratieverordening aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1.

Het in lid 2 sub b. genoemde plan van aanpak dient te worden opgesteld voor meerderjarige rechthebbende personen jonger dan 27 jaar. In het plan van aanpak wordt de vorm van de ondersteuning (indien dat van toepassing is) uitgewerkt en worden de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling vastgelegd. Ook wordt vastgelegd wat de consequenties zijn, indien de verplichtingen niet worden nagekomen. Het plan van aanpak dient onderdeel te zijn van de reguliere beschikking tot toekenning van algemene bijstand. Een trajectplan omvat ook de vorm van de ondersteuning en ook hierbij worden de verplichtingen en consequenties van het niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd. Het trajectplan hoeft geen deel uit te maken van de beschikking tot toekenning van algemene bijstand.  De term ‘tegenprestatie’ is nieuw in de wet en wordt hier toegelicht. Artikel 2.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 3.

Het college draagt zorg voor een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen. De wetswijziging maakt duidelijk dat naast het feit dat er meer mensen aan het werk moeten, het ook gaat om het leveren van een tegenprestatie voor de uitkering. Nu het Rijk bezuinigt op de middelen van het participatiebudget, is het van groot belang evenwicht te creëren in de uitgaven voor de ondersteuning van mensen.

 

Artikel 4.

Artikel 4 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

 

Artikel 5.De gemeente kan om de financiële risico’s te beheersen een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van middelen kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken dient in de verordening te worden opgenomen dat het mogelijk is subsidie- en budgetplafonds in te stellen.

De memorie van toelichting van de Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in, dat er geen algemeen plafond kan worden ingesteld. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd, hetgeen de mogelijkheid openlaat naar een ander instrument uit te wijken. Het college heeft de bevoegdheid om plafonds in te stellen. De vastgestelde plafonds dienen uiteraard binnen de financiële kaders te blijven. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

 

Artikel 6.

Het college kan besluiten tot (beperkte) ondersteuning van niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering bij het bevorderen van arbeidsinschakeling.

 

Artikel 7.Dit artikel geeft het kader aan waarbinnen het traject of plan van aanpak vorm wordt gegeven.

Uitgangspunt is hierbij dat de ondersteuning gericht moet zijn op aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel het leveren van een tegenprestatie. Het college kan nadere verplichtingen verbinden aan het te volgen traject of aan het plan van aanpak. Dit kan bijvoorbeeld ook zijn het verplicht meewerken aan een traject van derden zoals GGZ, Novadic - Kentron of het Veiligheidshuis.  

 

Artikel 8.

Dit artikel geeft een niet-limitatieve opsomming van mogelijk in te zetten instrumenten.

 

Artikel 9.De klant kan een vergoeding in de reiskosten worden verleend, of andere vergoedingen die bijdragen aan het welslagen van het traject of plan van aanpak.

 

Artikel 10.Het college kan een werkgever die een aanvrager als omschreven in artikel 1 lid 2 sub e. in dienst neemt, een tijdelijke loonkostensubsidie verstrekken. Deze subsidie dient ter compensatie van de tijdelijk lagere productiviteit van de betrokken werknemer met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Er is hierbij sprake van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Er is geen sprake van met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijke handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed.

 

Artikel 11.Bij een niet-uitkeringsgerechtigde kan geen terugvordering plaatsvinden op basis van de Wet werk en bijstand. Terugvordering zal moeten gebeuren op basis van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 12.

De participatieplaats is gedefinieerd in de Wwb. De participatieplaats heeft een tijdelijk karakter en het college heeft de plicht om periodiek te onderzoeken of de participatieplaats nog een adequate voorziening is. De klant verricht op de participatieplaats additionele werkzaamheden met behoud van uitkering. Alleen Wwb-uitkeringsgerechtigden vanaf 27 jaar komen in aanmerking voor een participatieplaats.

 

Artikel 13.

Gesubsidieerde arbeid als vormgegeven binnen de Wiw en het Besluit ID-banen behoort

vanwege de geringe effectiviteit en de hoge kosten niet meer tot het gemeentelijke

reïntegratie-instrumentarium. Omdat met de inwerkingtreding van de Wwb, beide regelingen

zijn komen te vervallen wordt middels dit artikel de uitvoering van de voormalige

gesubsidieerde arbeid op basis van de Wiw en de ID-regeling onder de werking van de

Wwb en deze verordening gebracht.

 

Artikel 14.

Dit artikel betreft een staatssteunbepaling. De uitvoering van de Wwb, inclusief de uitvoering van deze verordening, moet worden beschouwd als een taak van algemeen belang. De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt, zijn bedoeld als compensatie om deze taak van algemeen belang uit te kunnen voeren. Deze subsidies zijn geen staatsteun mits

de hoogte ervan niet meer bedraagt dan nodig is om een werkgever te compenseren in de verminderde arbeids-productiviteit en de noodzakelijke extra kosten die verband houden met het in dienst nemen van een werkloze. In de situatie dat het college besluit re-integratiesubsidie te verstrekken die wel aangemerkt kunnen worden als staatssteun, worden deze verstrekt in het kader van òf de algemene groepsvrijstellingsverordening (werkgelegenheid kwetsbare werknemers of gehandicapten dan wel opleidingssteun) òf de de-minimisverordening.

De algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008) regelt dat steun aan bepaalde categorieën op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. Hierin is ook een hoofdstuk over steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers opgenomen.

 

Artikel 15.

Met de komst van de Wwb is de gemeente volledig financieel verantwoordelijk voor de

uitkeringen. Schadelastbeperking, schadelastbeheersing en volumebeheersing zijn van groot

belang om de uitkeringskosten binnen het budget te houden. Bovendien is van het grootste

belang om te onderzoeken welke reïntegratie-instrumenten succesvol zijn en welke niet.

Vandaar dat het mogelijk moet zijn om bij wijze van experiment af te wijken van de

Re-integratieverordening.

 

Artikel 16.

Dit artikel betreft een de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de cliënt af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

 

Artikel 17.

Het college beslist in gevallen waarin deze verordening onverhoopt niet voorziet.

 

Artikel 18.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 19.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.