Verordening voorziening huisvesting onderwijs gemeente Súdwest-Fryslân

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Súdwest-Fryslân

De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;

gelezen het voorstel van het college 4 november 2014;

gelet op Wet op het Primair Onderwijs, Wet op de Expertise Centra en Wet op het Voortgezet Onderwijs;

overwegende dat de wetswijzing in het primair- en speciaal onderwijs (overheveling onderhoud en aanpassingen) aanleiding is om de verordening te wijzingen;

B E S L U I T :

vast te stellen de:

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Súdwest-Fryslân.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • b.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening indient of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • c.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad, als bedoeld in artikel 95, negende lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f, negende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • e.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • f.

    gedeputeerde staten beslissing: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • g.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • h.

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

  • i.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • j.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede tot en met zesde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • k.

    overzicht: het overzicht als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • l.

    permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • m.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • n.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • o.

    school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • p.

    school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;

  • q.

    school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    tijdelijk gebouw / noodlokaal: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • s.

    tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • u.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, minimaal 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • v.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, maximaal 15 jaren noodzakelijk is;

  • w.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4° verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5° terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

6° inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of medegebruik van een lokaal bewegingsonderwijs en ten behoeve van (V)SO-ZMLK een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • d.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3. Voorbereidingskrediet

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1° en 2° kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding (het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan). Hierop is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4. Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2.

    • De genormeerde bekostigingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV deel B en zijn van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1°, 2°, 6°, 7° en onder d en artikel 3.

  • 3.

    • De bekostigingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel C. Voor andere voorzieningen uit artikel 2 dan bedoeld in het tweede lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • 4.

    • De vergoeding voor voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 van deze verordening wordt vastgesteld op 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het genormeerde investeringsbedrag, zie bijlage IV.

Artikel 5. Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6. Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld, zijn ontvangen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    • De aanvraag vermeldt in ieder geval:

      • a.

        de naam en het adres van de aanvrager;

      • b.

        de dagtekening;

      • c.

        de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

      • d.

        welke voorziening wordt aangevraagd;

      • e.

        de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

    1o. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de school voor speciaal basisonderwijs, de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1o, 2o, 3o, 4o, 5o of 8o of onderdeel b of c. De prognose is overeenkomstig bijlage II vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;

    2o. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1o, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onder b, een bouwkundige rapportage, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

    3o. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening;

    4o  een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

    • g.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1o tot en met 5o en 8o en onderdelen b, c,  d, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober van datzelfde jaar te registreren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt voor 15 mei van het jaar van indienen van de aanvraag aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    • Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag of het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het concept programma. Dit wordt kenbaar gemaakt tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Het verzoek omvat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Het verzoek dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het college ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg, bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    • Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

    In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 8. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11. Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12. Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel B voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid;

    c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13. Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14. Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15. Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 101 van de Wet op de Expertisecetra en artikel 76n van de Wet op het Voortgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en gewijzigde feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 van toepassing zijn;

  • 2. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college dit binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16. Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

    Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als naar het oordeel van het college dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de economisch meest voordelige aanbieding leidend.

Artikel 17. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing, als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober in het tweede jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overige overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3. Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.

  • 2. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het bevoegd gezag doet binnen twee weken na constatering van de calamiteit is ontstaan melding hiervan bij het college.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag als bedoeld in artikel 19 bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

  • 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Binnen twee weken na de datum van de beslissing op de aanvraag wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV , deel B voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

HOOFDSTUK 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging wordt gewenst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. de naam en het adres van de aanvrager;

  • b. de dagtekening;

  • c. de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

  • d. de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

  • e. het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

  • f. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

  • g. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt, indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw.

  • h. een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid.

  • 4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting als bedoeld in het vorige artikel, is het bepaalde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1. Het college neemt voor het tijdstip, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, een beslissing op de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de beschikking tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 1 oktober van het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin het besluit is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

HOOFDSTUK 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

  • 1. Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e. er sprake is van leegstand in lokaal bewegingsonderwijs van een school.

  • f. een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

  • 2. Bij medegebruik ten behoeve van onderwijs en educatie in schoolgebouwen zonder tussenkomst van het college, doet het bevoegd gezag melding aan het college.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

  • a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

  • b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs:

  • a. wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

  • b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

  • c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

  • a. als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

  • b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

  • c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 of een lokaal bewegingsonderwijs, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

  • a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

  • b. een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d. een aanduiding van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte en het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

  • e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

  • 1. Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a. sprake is van leegstand in een lesgebouw of een lokaal bewegingsonderwijs zoals bedoeld in artikel 30;

  • b. sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

  • 2. Bij medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden in schoolgebouwen zonder tussenkomst van het college, doet het bevoegd gezag melding aan het college.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

  • c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

  • e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag, waarvan ruimte gevorderd wordt. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

  • 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs, voordat een overeenkomst wordt gesloten.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte;

  • 3. Het college verleent geen toestemming indien:

  • a. de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs;

  • b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huisvestingsvergoeding is verschuldigd.

HOOFDSTUK 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 Gebruik lokaal bewegingsonderwijs voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 1 februari voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt. Dit op basis van de beleidsregel voor bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO en artikel 14 van het Besluit Bekostiging WEC.

  • 2. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3. Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 1 februari een voorlopige toewijzing op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:

  • a. gebruik meest dichtbijzijnde beschikbare lokaal bewegingsonderwijs (op basis van de beleidsregel voor bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor (special) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B);

  • b. een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

  • c. het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • d. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte voor het primair onderwijs en een capaciteit van 40 klokuren per week per gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs.

  • 4. Het college stelt het bevoegd gezag, twee weken nadat de toewijzing voorlopig is vastgesteld door het college, in kennis van de toewijzing. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:

  • a. het aantal klokuren waar de school aanspraak op maakt;

  • b. het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

  • c. de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt, wordt door de scholen onderling ingeroosterd.

  • 5. De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 15 maart reageren op de voorlopige toewijzing.

  • 6. Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. Dit overleg vindt plaats voor 15 maart. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 7. Het college stelt de toewijzing voor 1 meidefinitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 8. Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te zetten dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 9. Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het extra aantal klokuren waar door het college mee wordt ingestemd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

HOOFDSTUK 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Súdwest-Fryslân van 23 juni 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Súdwest-Fryslân.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 01-01-2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.

drs. H.H. Apotheker, voorzitter
G.W. Stegenga, griffier

BIJLAGE I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Hieronder wordt voor scholen in het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs per voorziening opgesomd wat de nadere voorwaarden zijn waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • ·

    deel A: lesgebouwen

  • ·

    deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

    DEEL A Lesgebouwen

    De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, en 1.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 1.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen.

    Slechts in bijzondere omstandigheden kan, na overleg met het bevoegd gezag, het college een ander besluit nemen.

    1.1 Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging in het (voortgezet) speciaal onderwijs voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

    • b1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    1.2 Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

    • b1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

    • a.

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

    • b.

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c.

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

    Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

    1.3 Uitbreiding

    1.3.1 Uitbreiding algemeen (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

    De noodzaak voor uitbreiding voor een school voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs blijkt uit:

    • a.

      het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

    • b1.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b3.

      het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs of school voor speciaal onderwijs met een speellokaal

    De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

    • a.

      het feit dat tot de speciale school voor basisonderwijs minimaal 14 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten of het feit dat aan de school of afdeling voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

    • b.

      het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

    • c.

      het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

    • d.

      medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

    • e.

      evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

    • 1.3.3Uitbreiding algemeen voortgezet onderwijs

    De noodzaak voor uitbreiding voor een school voor voortgezet onderwijs blijkt uit

    • a.

      het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

    • b.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a1.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

    • b1.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • d.

      er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

    • e.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

    1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen/tijdelijk gebouw

    De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen of een tijdelijk gebouw blijkt uit het feit dat:

    • a.

      er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen of een tijdelijke gebouw voor basisonderwijs op een hemelsbreed van 2000 meter kunnen voorzien, terwijl

    • b.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

    • c.

      de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

    1.6 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

    1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    • a)

      De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt en hiervoor voor 1 januari 2015 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

    • b)

      De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs wordt uitgebreid met een speellokaal.

    • c)

      Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra eerste inrichting onderwijsleerpakket meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

    1.8 Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

    De noodzaak van medegebruik voor een school voortgezet onderwijs blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 1.3.3a.

    1.9 Herstel van constructiefouten

    De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    1.10Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval vanbijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

    DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening in het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs.

    1.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming

    De noodzaak van:

    • a.

      nieuwbouwis aanwezig als de minister de desbetreffende school of nevenvestiging in het (voortgezet) speciaal onderwijs voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en het gestelde onder e van toepassing is;

    • b.

      de noodzaak voor vervangende bouw blijkt uit het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en het gestelde onder e van toepassing is.

    • c.

      uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, en het gestelde onder e van toepassing is.

    • d.

      het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

    1°. de minister de school of nevenvestiging in het (voortgezet) speciaal onderwijs voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; of

    2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of en

    3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en

    4°. het gestelde onder e van toepassing is.

    e.het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

    e. 1°. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn en,

    2°. een school voor (speciaal)basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

    • a.

      ten minste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)

    • b.

      ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)

    • c.

      ten minste 5 klokuren binnen 7,5km, (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg) of,

    3°. een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

    • a.

      ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen 1 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)

    • b.

      ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen 2 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)

    • c.

      ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen 3,5 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)

    • d.

      ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen 7,5 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg) of,

    4°. een school voor voortgezet onderwijs binnen 2 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare weg en veilige weg).

    1.2 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

    1.3 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair bewegingsonderwijs is aanwezig als:

    • a.

      nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is of wordt goedgekeurd, en

    • b.

      voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt;

    c voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

    1.4 Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

    1.5 Herstel constructiefouten

    De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    1.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval vanbijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

    1.7 Huur van sportterein school voor voortgezet onderwijs

    De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

    • a.

      het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

    • b.

      er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

BIJLAGE II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognoses

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse‐ en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs,een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend en wordt gebruik gemaakt van de omvang van de basisgeneratie per gemeente zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (Primos).

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied van een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij

rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs

De prognose geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging, waarbij

rekening wordt gehouden met:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerlingen;

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de basisgeneratie;

  • d.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven;

  • e.

    de voorgestelde datum van ingang van bekostiging, en

  • f.

    als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is.

BIJLAGE III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

  • -

    deel E: meetinstructie bruto vloeroppervlakte

    DEEL A De bepaling van de capaciteit

    1. Uitgangspunten

    De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

    Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

    1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs

    • 1.

      De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van elk gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

    • 2.

      Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, deel A, onder 1.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.

    • 3.

      De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs.

    De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

    • -

      de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;

    • -

      het aantal specifieke ruimten;

    • -

      het aantal werkplaatsen;

    • -

      het aantal lokalen bewegingsonderwijs.

    • 4.

      Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

    1.2Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

    Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen geldt het gestelde onder 1.1. en bijlage III deel E.

    1.3Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

    Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

    Bij een fusie van twee of meer scholen voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

    De vaststelling van de rangorde van de gebouwen van een school vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

    1.4 Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

    Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

    1.5 Inventaris

    Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair voor voortgezet onderwijs.

    De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

    1.6 Gymnastiekruimten

    1.6.1 Gymnastiekruimte

    De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

    1.6.2 Terrein

    De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    1.6.3 Inventaris

    De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

    DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

    1. Lesgebouwen

    1.1 School voor basisonderwijs

    • a)

      Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

    • b)

      De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    B = 200 + 5,03 * L, waarbij:

    B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.

    L =Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

    c)De toeslag wordt berekend met de formule:

    T = 1,40 * G, waarbij:

    T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.

    G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

    1°. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

    2°. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;

    3°. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.

    1.2 Speciale school voor basisonderwijs

    a)De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met

    een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school.

    De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = 250 + 7,88 * L, waarbij

    R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.

    L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

    b)Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

    1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    a)De ruimtebehoefte voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen.

    De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = V + f * L, waarbij

    R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.

    V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor: - de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en

    -de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter.

    - Voor nevenvestiging geldt geen vaste voet.

    f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.

    L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

    • b)

      Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing.

    • c)

      Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing.

    • d)

      De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

    • e)

      Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter bruto.

    Tabel 1a – Ruimtebehoefte (v)so

    Onderwijssoort

    SO

    VSO

    Slechthorende kinderen (SH)

    Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

    Visueel gehandicapten (VISG)

    Langdurig zieke kinderen (LZ)

    Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

    Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

    8,8

    12,2

    Dove kinderen (DO)

    Lichamelijk gehandicapte kinderen LG)

    Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)

    13,8

    15,5

    Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

    8,8

    9,2

    1.4 School voor voortgezet onderwijs

    a)De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand

    van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

    • a.

      een leerlinggebonden component, en

    • b.

      een vaste voet.

    • b)

      De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a 1b opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.

    • c)

      De vaste voet is opgenomen in tabel 1c. De vaste voet voor de hoofdvestiging van deinstelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

    • d)

      De ruimtebehoefte is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

    • b.

      de vaste voet per instelling, en

    • c.

      als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter.

    • e)

      Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent een afzonderlijke normering voor het praktijkonderwijs. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.

    Tabel 1.b – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

    Leerweg

    Ruimtetype

    BVO/leerling

    Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

    -

    Algemeen

    6,18

    Bovenbouw AVO/VWO

    -

    Algemeen

    5,85

    Bovenbouw theoretische leerweg

    TLW

    Algemeen

    6,41

    -

    LWOO

    Algemeen

    7,07

    Bovenbouw techniek

    GLW

    Algemeen

    5,98

    -

    -

    Specifiek

    5,47

    -

    BLW

    Algemeen

    4,69

    -

    -

    Specifiek

    8,99

    -

    LWOO

    Algemeen

    4,44

    -

    -

    Specifiek

    12,72

    Bovenbouw economie

    GLW

    Algemeen

    5,95

    -

    -

    Specifiek

    0,89

    -

    BLW

    Algemeen

    5,56

    -

    -

    Specifiek

    2,25

    -

    LWOO

    Algemeen

    5,85

    Specifiek

    3,06

    Bovenbouw zorg/welzijn

    GLW

    Algemeen

    5,33

    Specifiek

    2,10

    BLW

    Algemeen

    4,71

    Specifiek

    4,22

    LWOO

    Algemeen

    4,85

    Specifiek

    5,53

    Bovenbouw landbouw

    GLW

    Algemeen

    5,94

    Specifiek

    0,78

    BLW

    Algemeen

    5,37

    Specifiek

    2,34

    LWOO

    Algemeen

    5,03

    Specifiek

    4,69

    Praktijkonderwijs

    Algemeen

    4,41

    Specifiek

    7,72

    Tabel 1.c – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoeftevoortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

    Ruimtetype

    Vaste voet

    Hoofdvestiging

    Algemeen

    980

    Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

    Algemeen

    550

    Tijdelijke nevenvestiging

    0

    VMBO-techniek BLW

    Specifiek

    299

    VMBO-economie BLW

    Specifiek

    196

    VMBO-zorg/welzijn BLW

    Specifiek

    168

    VMBO-landbouw BLW

    Specifiek

    117

    Praktijkonderwijs

    Algemeen

    306

    2. Lokalen bewegingsonderwijs

    2.1 Basisschool

    Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal groepen, zoals bepaald in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

    Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    2.2 Speciale school voor basisonderwijs

    Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

    Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

    2.3 (Voortgezet) speciaal onderwijs

    Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

    Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

    2.4 Voortgezet Onderwijs

    De in onderstaande tabel 2 'Berekening van de ruimtebehoefte lokalen bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

    Tabel 2. Berekening van de ruimtebehoefte lokalen bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

    Leerweg

    BVO/leerling

    Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

    -

    1,66

    Bovenbouw AVO/VWO

    -

    0,78

    Bovenbouw theoretische leerweg

    TLW

    1,11

    -

    LWOO

    1,26

    Bovenbouw techniek

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw economie

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw zorg/welzijn

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw landbouw

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Praktijkonderwijs

    -

    1,99

    Legenda

    TLW = theoretische leerweg

    LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

    GLW = gemengde leerweg

    BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

    DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

    De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

    1. Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    1.1 School voor (speciaal) basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    -nieuwbouw of vervangende nieuwbouw

    wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is.

    Het bijbehorend aantal vierkante meter bruto vloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      uitbreiding, dan wel

    • -

      uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

    • -

      ingebruikneming dan wel

    • -

      medegebruik

    wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

    Het verschil moet tenminste bedragen:

    • -

      55m² bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;

    • -

      40m² bruto vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;

    • -

      50m² bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs

    • -

      50m² bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorziening school voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    Voor een school voor speciaal basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m² bvo.

    1.2 School voor voortgezet onderwijs

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m² bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

    De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    2. Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair/ van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair van leer- en hulpmiddelen en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen de geregistreerde in het verleden ontvangen eerste inrichting en de ruimtebehoefte voor de school, zoals wordt berekend in deel B.

    De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair in voortgezet onderwijs als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    3. Gymnastiekruimten

    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

    De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel en minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

    De omvang van het goedgekeurde terrein of uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    3.1 Aanvullingen voortgezet onderwijs

    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie bijlage III, Deel A).

    De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 322.

    DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

    1.Scholen voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

    Voor scholen in het (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijsgeldt:

    • a)

      minimum oppervlakte van een onderwijsruimte bedraagt: 8 m² netto.

    • b)

      een minimum netto oppervlakte van 84m² voor een speellokaal.

    • c)

      voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

    2. School voor voortgezet onderwijs

    Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:

    theorielokaal:

    42 m²

    theorievaklokaal:

    50 m²

    vaklokaal natuurkunde:

    50 m²

    vaklokaal biologie:

    50 m²

    vaklokaal scheikunde:

    60 m²

    vaklokaal handvaardigheid:

    60 m²

    vaklokaal overig:

    80 m²

    specifiek vaklokaal lassen:

    50 m²

    specifiek vaklokaal meten:

    50 m²

    werkplaats:

    115 m²

    restaurant:

    80 m²

    3. Lokaal bewegingsonderwijs

    • -

      De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

    • -

      De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

    • -

      Het lokaal bewegingsonderwijs bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

    DEEL E Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

    1. Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

    De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:

    • -

      de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend;

    • -

      de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw;

    • -

      bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

    • -

      bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt het bruto vloeroppervlak bepaald door de netto vloeroppervlakte van het deel van de ruimte met een vrije hoogte van ten minste 2,6 m te vermenigvuldigen met een factor 1,1;

    • -

      voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, reproruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte

    • -

      indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden netto vloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

    2. Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'

    Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

    De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

    Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:

    • -

      de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

    • -

      de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².

    Uitzonderingen:

    • -

      De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

    • -

      Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

    • -

      Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

BIJLAGE IV Financiële normering

DEEL A Indexering

De in deze bijlage onder deel B genoemde normbedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van het jaar 2015.

De normbedragen in deel B worden jaarlijks door het college aangepast in overeenstemming met onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

Nieuwbouw en uitbreiding

1

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

1

Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair en klokuurvergoeding gymnastiek

1

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

----------------------------------------

*

----------------------------------------

*

----------------------------------------

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

1

DEEL B Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW en prijspeil 2015.

Aanbesteding

Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder f, van deze verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. In deze paragraaf staat een aantal aanvullende uitgangspunten benoemd.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten voor goedgekeurde voorzieningen in de onderwijshuisvesting onder het Europees drempelbedrag, zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 van toepassing.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge de Aanbestedingswet 2012 de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

In dit deel zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • ·

    nieuwbouw (paragraaf B.1);

  • ·

    uitbreiding (paragraaf B.2);

  • ·

    tijdelijke voorziening (paragraaf B.3);

  • ·

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf B.4) en

  • ·

    lokalen bewegingsonderwijs (paragraaf B.5)

B.1 Nieuwbouw permanente bouwaard

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

  • ·

    kosten voor terreinen

  • ·

    bouwkosten nieuwbouw

  • ·

    toeslag paalfundering, alleen voor een school voor voortgezet onderwijs

  • ·

    toeslag voor aanbrengen liftinstallatie

  • ·

    toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;

  • ·

    toeslag voor een speellokaal, alleen voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs,

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw en in het geval van nieuwbouw van een nevenvestiging, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding permanente bouwaard.

Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan het schoolbestuur overgedragen. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt op het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor het minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

Bouwkosten nieuwbouw

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw (inclusief fundering) alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m² en een bedrag per m² voor elke volgende m² bvo. Met deze vergoedingsbedragen moet de op basis van bijlage III berekende bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bouwkosten nieuwbouw school voor basisonderwijs

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 350 m² bvo

€ 645.888,86

Voor elke volgende m² bvo

€ 1.105,30

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bouwkosten nieuwbouw school voor speciaal basisonderwijs

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.046.534,31

Elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.157,39

Toeslag voor een eventueel speellokaal

€ 99.297,26

Bouwkosten nieuwbouw school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.007.120,04

Voor elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.150,53

Toeslag voor een eventueel speellokaal

€ 99.297,26

Bouwkosten nieuwbouw school voor voortgezet onderwijs

Er bestaat bij een school in het voortgezet onderwijs geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Zowel bij nieuwbouw als uitbreiding van een school in het voortgezet onderwijs worden de bouwkosten op basis van onderstaande systematiek berekend.

In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Ruimte-afhankelijke kosten per bruto m²

De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m² bruto vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. De bedragen zijn opgenomen in de onderstaande tabel met vaste bedragen per m² bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

< 460 m2

460<2.500 m2

> 2.500 m2

Algemene en specifieke ruimte

€ 1.729,25

€ 1.026,25

€ 1.001,67

Werkplaatsen

€ 1.688,97

€ 1.366,24

€ 1.366,24

Werkplaatsen consumptief

€ 2.050,93

€ 1.728,20

€ 1.728,20

Tot de specifieke ruimte behoren:

  • ·

    (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

  • ·

    handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

Tot de werkplaatsen behoren:

  • ·

    techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, motorvoertuigentechniek en mechanische techniek;

  • ·

    grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

  • ·

    landbouw: groen-praktijk.

De werkplaats consumptieve techniek is een werkplaats met specifieke vergoedingen per m².

De overige ruimte is algemene ruimte.

Sectie-afhankelijke kosten per bruto m²

De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460m² bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m² bruto vloeroppervlakte.

Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat.

<460m²

> 460 <2.500 m2

> 2.500 m2

Vaste voet algemeen

€ 0,00

€ 109.111,49

€ 109.111,49

Vaste voet algemene sectie

€ 0,00

€ 214.177,61

€ 299.040,94

Vaste voet werkplaatssectie

€ 0,00

€ 39.602,15

€ 39.602,15

Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen:

  • -

    bouwtechniek

  • -

    machinale houtbewerking

  • -

    consumptieve techniek

  • -

    meten

  • -

    elektrotechniek

  • -

    grafische techniek

  • -

    installatietechniek

  • -

    lasserij

  • -

    mechanische techniek

  • -

    motorvoertuigentechnie

  • -

    groen-praktijk

De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie.

De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.

Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijsBij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een toeslag voor paalfundering is het op te stellen sonderingsrapport.

De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter € 3.180,75 + (€ 16,69 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter € 3.386,31 + (€ 28,23 * A)

Paallengte 20 meter of langer € 3.780,70 + (€ 50,52 * A)

Uitbreiding <= 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter € 3.884,27 + (€ 5,84 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter € 5.066,39 + (€ 15,17 * A)

Paallengte 20 meter of langer € 7.693,73 + (€ 30,67 * A)

Om in aanmerking te komen voor een aanvullend bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

De vergoeding bedraagt € 10,84 per m² terrein.

Toeslag voor liftinstallatieIndien bij nieuwbouw van een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

Lift, incl. aanbrengen schacht

€ 97.598,87

Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde locatie.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde locatie moet het oude schoolgebouw worden gesloopt en het desbetreffende terrein daarna worden hersteld. Daarnaast is sprake van verhuiskosten wanneer de school moet verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie en na realisatie weer terug naar de nieuwbouw.

Deze kosten worden vergoed op basis van werkelijke kosten.

B.2 Uitbreiding permanente bouwaard

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m² bruto vloeroppervlakte van een school voor basisonderwijs of een school voor speciaal basisonderwijs is onderstaand de financiële normering weergegeven. Van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw permanente bouwaard (zie B.1). Dit geldt ook voor de nieuwbouw van een nevenvestiging in het voortgezet onderwijs. Een uitbreiding van een school in het voortgezet onderwijs valt onder bouwkosten nieuwbouw (zie B.1)

De financiële normering voor uitbreiding valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

  • ·

    kosten voor terreinen

  • ·

    bouwkosten uitbreiding (inclusief toeslag voor een speellokaal, alleen voor een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs)

  • ·

    toeslag voor aanbrengen liftinstallatie

Kosten voor terreinen

Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw. Dit houdt in dat de benodigde bouwrijpe terrein door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar wordt gesteld en het juridisch eigendom wordt aan het schoolbestuur overgedragen. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt op het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor het minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten uitbreiding

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m² . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

Bouwkosten uitbreiding basisschool

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m² bvo of groter

€ 94.583,99

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m² bvo

€ 63.055,99

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 1.259,96

Bouwkosten uitbreiding school voor speciaal basisonderwijs

Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m² bvo of groter

€ 97.266,78

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m² bvo

€ 64.844,53

Naast het startbedrag voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.285,07

Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal in combinatie met uitbreiding van de school

€ 113.396,43

Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 208.486,16

Bouwkosten uitbreiding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m² bvo of groter

€ 88.094,85

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m² bvo

€ 58.729,90

Naast het startbedrag voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.287,61

Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 99.297,26

Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 208.312,07

Bouwkosten uitbreiding school in het voortgezet onderwijs -> zie B.1 (bouwkosten nieuwbouw).

Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs tevens een liftinstallatie wordt aangebracht, geldt het volgende vergoedingsbedrag:

Lift, incl. aanbrengen schacht

€ 117.312,07

Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij uitbreiding.

Ook voor een uitbreiding van een schoolgebouw kan het noodzakelijk zijn dat er eerst wordt gesloopt en het desbetreffende terrein daarna wordt hersteld. Daarnaast kan er sprake zijn van verhuiskosten wanneer de leerlingen de school ten behoeve van de verbouwing (deels) moeten verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie en na realisatie weer terug naar het uitgebreide schoolgebouw.

Deze kosten worden vergoed op basis van werkelijke kosten.

B.3 Tijdelijke voorziening

De vergoedingsbedragen zijn afgestemd op de investeringslasten van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • ·

    Nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie / Uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

  • ·

    Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende tijdelijke bouw op dezelfde plaats.

  • ·

    Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

  • ·

    Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

Wat betreft de kosten voor terreinen wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van het terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw en uitbreiding (zie B1. en B.2, Kosten voor terreinen).

Nieuwbouw als hoofdlocatie / Uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag voor elke m² bvo. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

Vergoeding basisschool en school voor speciaal basisonderwijs

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of groter

€ 36.782,32

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m² bvo

€ 24.521,55

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 903,92

Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of groter

€ 38.551,78

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m² bvo

€ 26.051,75

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 885,53

Vergoeding school voor voortgezet onderwijs:

Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen in het voortgezet onderwijs wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

€ 550,26 * A + € 37.831,59

A = het toegekende aantal m² bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw van een tijdelijke voorziening op dezelfde locatie.

Indien vervangende nieuwbouw van een tijdelijke voorziening plaatsvindt op dezelfde locatie moet het oude schoolgebouw worden gesloopt en het desbetreffende terrein daarna worden hersteld. Daarnaast is sprake van verhuiskosten wanneer de school moet verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie en na realisatie weer terug naar de nieuwbouw van de tijdelijke voorziening.

Deze kosten worden vergoed op basis van werkelijke kosten.

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag voor elke m² bvo. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

Vergoeding basisschool en school voor speciaal basisonderwijs

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m² bvo of groter

€ 20.675,64

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m² bvo

€ 13.783,76

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 947,15

Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m² bvo of groter

€ 20.964,26

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m² bvo

€ 13.976,17

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 936,36

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide typen huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten.

B.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (OLPM)

Het bedrag voor de eerste inrichting van het onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag voor elke m² bvo. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m².

Bij uitbreiding van een school wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Vergoeding OLPM basisschool

Startbedrag

€ 38.361,60

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 134,19

Vergoeding OLPM school voor speciaal basisonderwijs

Startbedrag

€ 81.389,55

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 138,83

Inrichting speellokaal

€ 7.427,16

Vergoeding OLPM school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

Startbedrag

Naast het startbedrag

voor elke m2 bvo

SO/VSO-doven

€ 137.133,62

€ 239,37

SO/VSO-sh

€ 124.574,97

€ 310,24

SO/VSO-esm

€ 116.082,54

€ 154,26

SO/VSO-visg

€ 164.744,24

€ 294,43

SO/VSO-lz

€ 105.055,47

€ 145,07

SO/VSO-lg

€ 123.679,86

€ 282,82

SO/VSO-zmlk

€ 103.423,81

€ 123,07

SO/VSO-zmok

€ 100.951,57

€ 141,48

SO/VSO-pi

€ 101.843,97

€ 153,64

SO/VSO-mg

€ 125.225,91

€ 125,49

Vergoeding leer- en hulpmiddelen en meubilair voor school voor voortgezet onderwijs:

De vergoeding is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw en uitbreiding (niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw.)

Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door het verschil vast te stellen tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Ruimtetype

Functie

Algemeen

€ 158,31

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

Handel/verkoop/administratie

Praktijkonderwijs

€ 370,01

€ 226,35

€ 303,90

Werkplaatsen

Techniek algemeen

Consumptief

Grafische techniek

Landbouw

€ 388,19

€ 751,75

€ 1.437,23

€ 0,00

Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

Specifieke ruimte:

  • ·

    (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

  • ·

    handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

  • ·

    praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

Werkplaatsen:

  • ·

    techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

  • ·

    consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

  • ·

    grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

  • ·

    landbouw: groen-praktijk.

De overige ruimte is algemene ruimte.

B.5 Lokalen bewegingsonderwijs

De vergoedingsbedragen zijn afgestemd op de investeringslasten voor bewegingsonderwijs. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • ·

    Bouwkosten nieuwbouw

  • ·

    Uitbreiding lokalen bewegingsonderwijs

  • ·

    Eerste inrichting OLPM gym

  • ·

    Medegebruik / huur

  • ·

    Huur sportvelden

Bouwkosten nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor alle typen onderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 678.992,42 (op het schoolterrein) respectievelijk € 692.725,44 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Voor scholen met lichamelijk gehandicapten en meervoudig gehandicapte met een MLK/ZMLK-component wordt een toeslag van 50 m² toegekend ten behoeve van een grotere entree en kleed- en doucheruimte. Deze toeslag is € 68.112,76.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m² beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij ruimten

LG en MG

1<15m

€ 13.657,18

€ 17.219,76

15<20m

€ 18.827,13

€ 23.848,02

>20m

€ 26.441,89

€ 34.321,31

Uitbreiding lokalen bewegingsonderwijs

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²

€ 157.755,32

Uitbreiding met 121 t/m 150 m²

€ 191.773,25

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  Uitbreiding

112-120 m²

121-150 m²

Paallengte 1<15m

€ 6.114,09

€ 7.645,09

Paallengte 15<20m

€ 10.589,94

€ 13.234,02

Paallengte >=20m

€ 17.313,39

€ 21.641,73

Eerste inrichting OLPM gym

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een school voor speciaal basisonderwijs € 51.392,63.

Vergoeding OLPM gym school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs:

Schoolsoort

Bedrag in euro

SO-doven

€ 40.982,52

SO-sh/esm

€ 40.742,10

SO-visg

€ 49.324,45

SO-lg/mg

€ 54.030,19

SO-lz/pi

€ 38.753,66

SO-zmlk

€ 38.753,66

SO-zmok

€ 38.673,91

VSO-doven

€ 48.047,29

VSO-sh/esm

€ 49.300,99

VSO-visg

€ 58.652,09

VSO-lg/mg

€ 60.171,42

VSO-lz/pi

€ 47.353,01

VSO-zmlk

€ 47.353,01

VSO-zmok

€ 42.271,40

SOVSO-doven

€ 49.756,61

SOVSO-sh/esm

€ 53.338,25

SOVSO-visg

€ 60.865,69

SOVSO-lg/mg

€ 61.809,19

SOVSO-lz/pi

€ 51.389,10

SOVSO-zmlk

€ 51.389,20

SOVSO-zmok

€ 42.751,06

Vergoeding OLPM gym school voor voortgezet onderwijs:

In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen (lhm):

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

Tweede lokaal

Derde lokaal

Oefenplaats 1

Oefenplaats 2

€ 1.085,40

€ 1.085,40

€ 1.085,40

€ 0,00

€ 0,00

€ 64.724,70

€ 50.490,18

€ 21.950,77

€ 14.294,33

€ 1.650,09

€ 65.810,10

€ 51.575,58

€ 23.036,17

€ 14.294,33

€ 1.650,09

Medegebruik/huur door voortgezet onderwijs van een niet-eigen lokaal bewegingsonderwijs

Naast bewegingsonderwijs in een eigen ruimte van de school is er tevens bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van medegebruik van een lokaal bewegingsonderwijs van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

a.Indien het lokaal bewegingsonderwijs van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Indien het lokaal bewegingsonderwijs van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van het lokaal bewegingsonderwijs vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

  • b.

    Indien een lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

  • c.

    Indien een het lokaal bewegingsonderwijs van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

Huur sportvelden door voortgezet onderwijs

Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten geschiedt op basis van een totaalbedrag van € 20,97per klokuur voor de kale huur en exploitatie, waarbij het exploitatiedeel voor rekening van het schoolbestuur komt.

DEEL C Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in hieronder opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met een percentage van 10% voor de kosten van technische advisering/ondersteuning. De technische advisering/ondersteuning bestaat uit de volgende werkzaamheden: technische beschrijving, verzorgen van aanbesteden, controleren van werktekeningen, bewaken van het proces, toezicht houden op de kwaliteit van de uitvoering, signaleren van meer- en minderwerk, voeren van overleg met aannemers en verzorgen van de eindoplevering.

Aanbesteding

Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder f, van deze verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. In deze paragraaf staat een aantal aanvullende uitgangspunten benoemd.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten voor goedgekeurde voorzieningen in de onderwijshuisvesting onder het Europees drempelbedrag, zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 van toepassing

Tijdens het overleg als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder f van deze verordening worden afspraken gemaakt tussen college en bevoegd gezag over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde inkoop- en aanbestedingsbeleid van de gemeente Súdwest-Fryslân bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge de Aanbestedingswet 2012 de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

DEEL D Bepaling medegebruikstarieven

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding wordt afgeleid van het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

BIJLAGE V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1 Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

  • 2.

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat niveau te handhaven i.c. herstel constructiefouten en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden;

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw (inclusief terrein), uitbreiding (indien van toepassing inclusief terrein), (uitbreiding van) eerste inrichting in gebruik nemen bestaand gebouw, verplaatsing noodlokalen/tijdelijk gebouw, medegebruik, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw valt slechts in deze hoofdprioriteit, indien dit dient om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw (indien van toepassing inclusief terrein), herstel van een constructiefout, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden vormen de tweede hoofdprioriteit.

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en lokalen bewegingsonderwijs.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

  • c.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat niveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 onder e 2°, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • b.

    vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 onder e 2°, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • c.

    vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/lokaal bewegingsonderwijs waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 onder e 2°, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • d.

    vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder e 2°, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • e.

    vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 onder e 2°, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.