Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening Jeugdhulp gemeente Súdwest-Fryslân 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Súdwest-Fryslân 2015

De Raad van de gemeente Súdwest-Fryslân

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders dd. 7 oktober 2014, nummer 11;

gelet op:

  • -

    artikel 149, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 2.9, 2.10 en 2.12 van de Jeugdwet.

overwegende dat:

  • ·

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • ·

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      het waarborgen van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp

    • -

      of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

  • ·

    het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening Jeugdhulp gemeente Súdwest-Fryslân 2015:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening, die toegankelijk is zoals is aangegeven in de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening;

  • d.

    overige voorziening: vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening;

  • e.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet,zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • f.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende overige voorzieningen zijn vrij toegankelijk:

    • a.

      Informatie en advies

    • b.

      Preventie en signalering (algemeen en JGGZ)

    • c.

      Preventie overig (acties/campagnes)

    • d.

      Toegang en Toeleiding

    • e.

      Lichte generalistische ambulante ondersteuning

    • f.

      AMHK

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn op basis van advies/indicatie toegankelijk:

    • g.

      Gespecialiseerde ambulante hulp (gezinscoaches)

    • h.

      (dag)behandeling

    • i.

      Diagnostiek, consultatie en advies

    • j.

      Crisisopvang (ambulant, toegang spoed4jeugd en 24 uurs opvang)

    • k.

      Pleegzorg / tijdelijke gezinsvervanging

    • l.

      Residentiële hulp

    • m.

      Gesloten jeugdzorg/jeugdzorg plus

    • n.

      Bureau jeugdzorg (overig; bijv. beschermingsregie)

    • o.

      Landelijke jeugdhulpvoorzieningen

    • p.

      Jeugdbescherming

    • q.

      Jeugdreclassering

    • r.

      JAWBZ (behandeling en vervoer)

    • s.

      JAWBZ intramuraal

    • t.

      JAWBZ extramuraal (individuele begeleiding, persoonlijke verzorging dagbesteding, kortdurend verblijf)

    • u.

      JGGZ (generalistisch)

    • v.

      JGGZ (specialistisch)

    • w.

      Vervoer/mobiliteit

  • 3. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en individuele voorzieningen beschikbaar zijn naast de in het eerste en tweede lid vermelde voorzieningen.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via rechter of gecertificeerde instelling

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 6. Inhoud beschikking

  • 1.

    • In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      het beoogde resultaat

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d.

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking ook de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

  • 5. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt hierover informatie in de beschikking opgenomen.

Artikel 7. Regels voor pgb

Het college bepaalt bij nadere regelgeving de voorwaarden voor een pgb en op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering rekening met de aard en omvang van de te verrichten taken en de marktprijs van de voorziening.

Artikel 9. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken, als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een individuele voorziening kan worden ingetrokken als blijkt dat daarvan binnen zes maandenna bekendmaking van die beslissing geen gebruik is gemaakt of indien - in het geval van een pgb - het budget binnen genoemde termijn niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 10. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 11. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 12. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de klachtenregeling conform de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Súdwest-Fryslân 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 november 2014
drs. H.H. Apotheker , voorzitter.
G.W. Stegenga , griffier.

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht (aanspraak) op zorg naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten, op een wijze zoals ook is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • ·

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • ·

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • ·

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • ·

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • ·

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • ·

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ·

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens moet vaststellen. In het beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen de medewerkers van het gebiedsteam en de jeugdige en zijn ouders, wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken naar een vrij-toegankelijke voorziening. Is er geen adequate vrij toegankelijke voorziening beschikbaar dan neemt de gemeente een besluit tot een individuele voorziening (in natura of via een pgb) om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 regisseur, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces (zie artikel 3).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen, omdat de Raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Regelen in de verordening of in beleidsregels

Het vormgeven van de verordening kan op twee manieren.

De eerste mogelijkheid is dat voor een uitgebreide variant wordt gekozen. De raad legt dan alle zaken in detail vast in de verordening. Dit heeft als voordeel dat de raad alle directe controle houdt. Het nadeel is de gebrekkige flexibiliteit. Voor iedere wijziging moet de verordening door de raad aangepast worden.

De tweede mogelijkheid is dat de raad de hoofdlijnen vastlegt en de nadere uitwerking van bepaalde onderwerpen delegeert aan het college. Voordeel van deze variant is dat de raad zelf de kaders kan stellen en dat de verdere uitwerking daarvan door het college plaatsvindt. Dit zorgt voor de nodige flexibiliteit om sneller in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.

Nieuwe inzichten – zeker in de beginjaren – zullen het af en toe noodzakelijk maken omzaken op uitvoeringsniveau bij te stellen. Het wijzigen van een nadere regeling door het college is dan sneller gerealiseerd dan een wijziging van de verordening door de raad.De (politieke) controle behoudt de raad uiteraard altijd.

In deze verordening is er voor gekozen dat de raad de hoofdlijnen vastlegt en de nadere uitwerking van bepaalde onderwerpen delegeert aan het college.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • §

    Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg.

  • §

    De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is geregeld in artikel 3 .

  • §

    De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt omdat de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Het gaat dan bijvoorbeeld om definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal definitie bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ en ‘beschikking’.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening heeft vaak betrekking op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning moet door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Een voorziening kan dus een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp.

In lid 2 is geregeld dat het verlenen van een individuele voorziening, of het afwijzen daarvan, op verzoek wordt vastgelegd in een beschikking. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden, maar wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als het wat de jeugdige naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig heeft.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via rechter of gecertificeerde instelling

Bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of ingeval van jeugdreclassering kunnen ook justitiële functionarissen, zoals de rechter en de gecertificeerde instellingen, rechtstreeks toeleiden naar jeugdhulp.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. In dit artikel is bepaald dat de raad de vaststelling van de procedureregels voor de toegang tot jeugdhulp via de gemeente delegeert aan het college. Hierbij valt onder andere te denken aan regels die betrekking hebben op de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Artikel 6. Inhoud beschikking

Wanneer de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of wanneer er op grond van artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, moet het college een beschikking opstellen, waartegen de hulpvrager in bezwaar of beroep kan gaan.

De jeugdige of zijn ouders kunnen een individuele voorziening “in natura” krijgen, maar wanneer zij dat wensen hebben zij - onder voorwaarden - recht op een pgb.

Artikel 7. Regels pgb

Het college kan op grond van de wet een persoonsgebonden budget verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. In de wet is bepaald dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt, als de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met de motivatie-eis wordt duidelijk dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (hoogte, voorwaarden, controle) wordt in nadere regels door het college vastgelegd.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die de gemeente door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen.

Artikel 9. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

De gemeente moet bij verordening regels stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Deze bepalingen geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol is dit in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Uitgangspunt is dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Artikel 10. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in de wet.

Artikel 11. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Bepaald wordt dat de evaluatie minimaal eenmaal per twee jaar plaatsvindt. Dit biedt de ruimte om de verordening vaker te evalueren.

Artikel 12. Klachtregeling

In dit artikel is de verplichting van een klachtregeling van de gemeente vastgelegd. Klachten over de handelwijze van de gemeente worden via het bestaande klachtrecht ingevolge de Algemene wet bestuursrecht behandeld

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.