Regeling vervallen per 08-08-2017

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân

Geldend van 01-12-2016 t/m 07-08-2017

Intitulé

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân besluit:

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 2:2 van de Algemene subsidieverordening gemeente Súdwest-Fryslân;

Vast te stellen de volgende Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân

Hoofdstuk 1: Transformatie sociaal domein

Paragraaf 1.1: informele zorg en ondersteuning vrijwilligers

Paragraaf 1.2: vrijwillig jeugdwerk

Paragraaf 1.3: vrijwillige ouderenorganisaties

  • ·

    ouderenactiviteiten

  • ·

    meer bewegen voor ouderen, gymnastiek & volksdansen

  • ·

    belangenbehartiging

Paragraaf 1.4: kwetsbare ouderen

Paragraaf 1.5: peuterspeelzaalwerk, regulier

Paragraaf 1.6: voorschoolse educatie (vve-peuterspeelzaal)

Paragraaf 1.7: vroegschoolse educatie (vve-basisschool)

Paragraaf 1.8: zorg voor leerlingen

Paragraaf 1.9: mei-inoar-stipejild (tijdelijke regeling)

Paragraaf 1.10: wijkaanpak 2.0

Hoofdstuk 2: Onderwijs en leefbaarheid

Paragraaf 2.1: dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen, groot onderhoud

Paragraaf 2.2: kernenfonds, kwaliteitsgeld

Hoofdstuk 3: Sport, kunst en cultuur

Paragraaf 3.1: vitalisering verenigingen

Paragraaf 3.2: opleiding kader

Paragraaf 3.3: sportevenementen

Paragraaf 3.4: sporttechnisch kader gymnastiek

Paragraaf 3.5: amateurkunst, muziek, zang en toneel

Paragraaf 3.6: amateurkunst, muziek en zang innovatief

Paragraaf 3.7: amateurkunst, foto en film

Paragraaf 3.8: folkloristische activiteiten

Paragraaf 3.9: cultuurfonds

Paragraaf 3.10: uitgifte boeken en films

Paragraaf 3.11: historische verenigingen

Paragraaf 3.12: kunstroutes

Paragraaf 3.13: musea, innovatie en samenwerking

Paragraaf 3.14: Friese taal

Paragraaf 3.15: Culturele hoofdstad 2018

Hoofdstuk 4: Veiligheid, orde, handhaving en toezicht

Hoofdstuk 5: Ruimte, wonen, econ. verscheidenheid, sleutelsectoren en gastheerschap

Paragraaf 5.1: toeristische evenementen

Paragraaf 5.2: cultureel erfgoed

Paragraaf 5.3:  open monumentendag

Hoofdstuk 6: Wegen, water en groen

Hoofdstuk 7: Milieuzorg, energie en duurzame groei

Paragraaf 7.1: garantieregeling oud papier

Hoofdstuk 8: Algemeen

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Toelichting

Inleiding

In de gemeente Súdwest-Fryslân zijn, wanneer het gaat om het geven van subsidie, een aantal zaken van belang:

  • a.

    de Algemene wet bestuursrecht (landelijke wetgeving) en jurisprudentie;

  • b.

    de Algemene subsidieverordening (gemeentelijke wetgeving);

  • c.

    de Kadernota subsidies 2012 (algemene uitgangspunten beleid);

  • d.

    de bijlage “overzicht subsidieontvangers” die bij de begroting is gevoegd;

  • e.

    nadere regels (uitgewerkte regelingen).

De Algemene wet bestuursrecht en Algemene subsidieverordening beschrijven de stappen die genomen kunnen worden bij het behandelen van aanvragen. In de Kadernota subsidie staan uitgangspunten die weergeven hoe we met subsidies om willen gaan en hoe we subsidies willen gebruiken. Hiernaast zijn er beleidsstukken ontwikkeld waarin staat wat de gemeente wil bereiken en hoe zij dit wil doen.

Het college mag nadere regels vaststellen (art. 2 lid 2 ASV). Nadere regels zijn van belang omdat:

  • a.

    het geven van subsidie hiermee een goede juridisch basis heeft (art. 4:23 lid 1 Awb);

  • b.

    hiermee ook verplichtingen aan de subsidie kunnen worden gesteld die niet direct op het doel van de subsidie betrekking hebben (art. 4:39 Awb);

  • c.

    het eenheid creëert in hoe we met subsidies omgaan en bijdraagt aan een gelijke behandeling;

  • d.

    het hierdoor makkelijker is om aanvragen te beoordelen;

  • e.

    het hierdoor mogelijk is aanvragen sneller af te handelen via mandaat en/of ondermandaat.

Het algemene deel (hoofdstuk 8) is van toepassing op alle subsidieaanvragen die de gemeente krijgt. Dit hoofdstuk wordt te zijner tijd verplaatst naar de nieuwe Algemene subsidieverordening en vandaar dat het nu achteraan is geplaatst. In de andere hoofdstukken staan regelingen waar organisaties een beroep op kunnen doen. De hoofdstukindeling is gelijk aan de domein- en programma indeling uit de programmabegroting. In de subsidieregelingen komen steeds dezelfde punten naar voren, namelijk:

  • ·

    begripsbepalingen;

  • ·

    subsidiabele activiteiten;

  • ·

    hoogte van de subsidie per activiteit;

  • ·

    subsidiecriteria;

  • ·

    eventuele aanvullende weigeringsgronden;

  • ·

    subsidieplafond en wijze van verdeling.

1. Transformatie sociaal domein

Paragraaf 1.1: Informele zorg en ondersteuning vrijwilligers, plaatselijk

Artikel 1.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Vrijwilligersgroep: een plaatselijke groep vrijwilligers die in georganiseerd verband activiteiten ontplooid op het gebied van zelfhulp, buurthulp en/of vrijwilligerszorg.

  • 2.

    Georganiseerd verband: een organisatie waarbinnen betrokkenen afspraken hebben over doel, taken en taakverdeling en een aanspreekpunt voor derden.

  • 3.

    Zelfhulp: een vorm van hulpverlening gebaseerd op het uitgangspunt dat mensen in staat zijn zichzelf en elkaar te helpen door bewustwording, uitwisseling van gelijksoortige ervaringen en het ondernemen van acties.

  • 4.

    Buurthulp (ook burenhulp): het gratis verlenen van eenvoudige hand- en spandiensten op dorps- of wijkniveau door buurtbewoners en het verlenen van mantelzorg aan iemand in de buurt.

  • 5.

    Vrijwilligerszorg: zorg verleend door vrijwilligers. Tussen de vrijwilliger en degene die zorg ontvangt bestaat vooraf meestal geen relatie.

  • 6.

    Kwetsbare inwoners: inwoners uit de gemeente waarbij sprake is van dreigend of langdurig regieverlies, met een risico op een achterstand in de maatschappij of sociaal isolement doordat ze beperkingen ervaren in hun dagelijks functioneren door een breed scala aan mogelijke problemen.

  • 7.

    Seizoen: de meest recente aaneengesloten periode van 1 september tot en met 1 september.

  • 8.

    EHBO-groep: een groep van vrijwilligers die eerste hulp en ondersteuning bieden bij ongelukken aan inwoners van de gemeente en daarbuiten.

Artikel 1.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan vrijwilligersgroepen een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken ten behoeve van de hoofdcomponenten I, II en V (zie artikel 1.1.3). In aanvulling op de componenten I en/of II kan een vrijwilligersgroep in aanmerking komen voor de aanvullende componenten III en/of IV.

Artikel 1.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de omvang van het activiteitenaanbod en bestaat uit één of meerdere van de volgende componenten:

Activiteitenaanbod

Subsidie

Hoofdcomponent I:

Praktische hulp en ondersteuning op het vlak van bv. vervoer, begeleiding, administratie, huishouden en praktische klusjes.

·€ 200,-- per groep

Hoofdcomponent II:

Bezoekwerk gericht op sociaal- emotionele steun.

·€ 100,-- per groep

Aanvullende component III:

Ontmoetingsactiviteiten waarin sociaal contact centraal staat.

·€ 50,-- per groep

Aanvullende component IV:

Het faciliteren van vrijwilligers door deskundigheidsbevordering, een vrijwilligersvergoeding en/of een gezamenlijke activiteit.

·€ 10,-- per vrijwilliger

·Maximaal € 150,--

Hoofdcomponent V:

Het adequaat toerusten van de EHBO- vrijwilligers en het bieden van EHBO-diensten bij evenementen in de gemeente.

·€ 250,- per groep

·€ 10,- per vrijwilliger tot maximaal € 150,-

Artikel 1.1.4 Subsidiecriteria

Om voor de componenten I-IV in aanmerking te komen dienen de plaatselijke vrijwilligersgroepen aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De groep moet op peildatum 1 september in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar minimaal 3 actieve vrijwilligers hebben.

  • 2.

    De groep functioneert minimaal 1 jaar als plaatselijke vrijwilligersgroep.

  • 3.

    De groep heeft in het afgelopen seizoen minimaal 10 hulpvragen afgehandeld.

  • 4.

    De groep heeft in het geval van bezoekwerk in het afgelopen seizoen minimaal 5 bezoekadressen periodiek bezocht.

  • 5.

    De groep heeft in het geval van ontmoetingsactiviteiten in het afgelopen seizoen minimaal 2 ontmoetingsactiviteiten georganiseerd met een minimaal bereik van 15 deelnemers per activiteit.

  • 6.

    De hulpvragers/deelnemers betalen een eigen bijdrage, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet passend is.

  • 7.

    De activiteiten zijn gericht op kwetsbare inwoners uit de gemeente.

  • 8.

    Het college kan de eis stellen dat de organisatie aangesloten is bij een landelijke (koepel)organisatie.

Om voor component V in aanmerking te komen dient de EHBO-groep aan de volgende criteria te voldoen:

  • 9.

    De groep moet minimaal 5 vrijwilligers hebben.

  • 10.

    De groep functioneert minimaal 1 jaar als EHBO-groep.

  • 11.

    De groep heeft in het afgelopen seizoen minimaal 1 EHBO- (herhalings)training of les georganiseerd voor de eigen vrijwilligers.

  • 12.

    De groep heeft in het afgelopen seizoen bij minimaal 2 evenementen in de gemeente tegen onkostenvergoeding haar diensten geleverd.

  • 13.

    De groep moet zijn aangesloten bij een landelijke (koepel)organisatie.

Artikel 1.1.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert subsidieverstrekking wanneer de EHBO-groep niet is verbonden aan een landelijke (koepel)organisatie.

  • 2. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer aan een vrijwilligersorganisatie de eis is gesteld aangesloten te zijn bij een landelijke (koepel)organisatie en aan deze eis niet is voldaan.

  • 3. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer er al gelijksoortige activiteiten zijn op het niveau van wijken, (cluster van) dorpen of steden in de gemeente waar de aanvrager zich op richt.

  • 4. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de aanvrager niet is gevestigd in de gemeente.

Artikel 1.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 18.000,--.

  • 2. Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 1.2 Vrijwillig Jeugdwerk

Artikel 1.2.1 Begripsbepalingen

  • 1. vrijwillig jeugdwerk: activiteiten om jeugd in leeftijdgebonden organisaties in de vrijetijdssector ontspanning te bieden, te vormen en te helpen.

  • 2. jeugd(igen): personen in de leeftijd van 4 tot en met 23 jaar.

  • 3. jeugdvereniging: een vereniging of groep van personen die actief is op het terrein van vrijwillig jeugdwerk.

Artikel 1.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken aan jeugdverenigingen die zijn gevestigd in de gemeente voor het organiseren van activiteiten die bijdragen aan het bevorderen van het welzijn en het maximaliseren van de ontwikkelingskansen van jeugd.

Artikel 1.2.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie wordt verdeeld zoals in artikel 1.2.6 is geregeld.

Artikel 1.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    de te subsidiëren activiteiten moeten gericht zijn op ontmoeting, activering, ontplooiing, educatie en bewustwording (van waarden en normen).

  • 2.

    het moet gaan om minimaal vier activiteiten per jaar.

  • 3.

    het gemiddeld aantal jeugdigen dat de activiteiten bezoekt, bedraagt minimaal vijftien.

  • 4.

    Het openbare karakter moet naar het oordeel van het college voldoende zijn gewaarborgd.

Artikel 1.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. in afwijking van artikel 8:4 lid 8 kan subsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen of groepen van personen.

Artikel 1.2.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 21.465,--.

  • 2. 50% van de beschikbare middelen wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op basis van het aantal activiteiten dat men verwacht te organiseren.

  • 3. 50% van de beschikbare middelen wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op basis van het aantal deelnemers dat men verwacht.

Paragraaf 1.3: Vrijwillige ouderenorganisaties, jaarlijks

Artikel 1.3.1 Begripsbepalingen

  • 1. Vrijwillige ouderenorganisatie: een niet op winst gerichte groep van vrijwilligers in georganiseerd verband die het doel heeft om kwetsbare ouderen die zelfstandig wonen ontspanning te bieden, hen te vormen en/of hen te laten bewegen en/of hun belangen te behartigen.

  • 2. Georganiseerd verband: een organisatie waarbinnen betrokkenen afspraken hebben over doel, taken en taakverdeling en een aanspreekpunt voor derden.

  • 3. Grootschalige activiteiten: activiteiten die extra organisatie vragen (regelen van sprekers, vervoer, afspraken met derden) en/of waarbij een grotere groep deelnemers bij betrokken is.

  • 4. Kleinschalige activiteiten: activiteiten die weinig organisatie vragen veelal op een vaste locatie en waarbij meestal sprake is van een vaste beperkte groep deelnemers.

  • 5. Kwetsbare ouderen: ouderen van 65 jaar of ouder waarbij sprake is van dreigend of langdurig regieverlies, met een risico op een achterstand in de maatschappij of sociaal isolement doordat ze beperkingen ervaren in hun dagelijks functioneren door een breed scala aan mogelijke problemen.

  • 6. Seizoen: de meest recente aaneengesloten periode van 1 september tot en met 1 september.

  • 7. Belangenbehartiging: het behartigen van de collectieve belangen van kwetsbare ouderen.

Artikel 1.3.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan vrijwillige ouderenorganisaties een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken voor het organiseren van de volgende activiteiten voor ouderen:

    • a.

      Variant a: een activiteitenprogramma met kleinschalige (twee)wekelijkse laagdrempelige ontmoetingsactiviteiten met een gevarieerd programma voor kwetsbare ouderen op buurt-, wijk- of dorpsniveau, waarin gezelligheid centraal staat, bestaande uit minimaal 12 dagdelen per jaar met een minimaal bereik van een jaarlijks gemiddelde van 10 ouderen per keer;

    • b.

      Variant b: een activiteitenprogramma met grootschalige (twee)maandelijkse activiteiten met een gevarieerd programma op het gebied van ontmoeting en/of educatie en/of beweging waaraan kwetsbare ouderen kunnen deelnemen uit een bepaald gebied in de gemeente, bestaande uit minimaal 6 dagdelen per jaar met een minimaal bereik van een jaarlijks gemiddelde van 20 ouderen per keer;

    • c.

      Variant c: een activiteitenprogramma met een combinatie van kleinschalige en grootschalige activiteiten waaraan kwetsbare ouderen kunnen deelnemen uit een bepaald gebied in de gemeente, bestaande uit minimaal 8 dagdelen per jaar met een minimaal bereik van een jaarlijks gemiddelde van 15 ouderen per keer;

  • 2. Het college kan aan vrijwillige ouderenorganisaties een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken voor het organiseren van Meer bewegen voor ouderen-activiteiten. Dit onderscheid zich in:

    • a.

      MbvO-gymnastiek;

    • b.

      MbvO-volksdansen.

  • 3. Het college kan aan een vrijwillige ouderenorganisatie een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken gericht op belangenbehartiging.

Artikel 1.3.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. De hoogte van de subsidie voor de organisatie van ouderenactiviteiten bedraagt € 300,-- per variant.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor de organisatie van MbvO-activiteiten bedraagt € 600,-- per ouderenorganisatie.

  • 3. De hoogte van de subsidie in het kader van belangenbehartiging bedraagt € 350,-- per ouderenorganisatie.

  • 4. De totale hoogte van de subsidie bedraagt per aanvrager maximaal € 1.250,--.

Artikel 1.3.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de vrijwillige ouderenorganisatie aan de volgende criteria te voldoen:

Ouderenactiviteiten

  • 1.

    Variant a: de aanvrager heeft in het afgelopen seizoen een activiteitenprogramma georganiseerd met minimaal 12 dagdelen en een minimaal bereik van gemiddeld 10 ouderen per keer.

  • 2.

    Variant b: de aanvrager heeft in het afgelopen seizoen een activiteitenprogramma georganiseerd met minimaal 6 dagdelen en een minimaal bereik van gemiddeld 20 ouderen per keer

  • 3.

    Variant c: de aanvrager heeft in het afgelopen seizoen een activiteitenprogramma georganiseerd met minimaal 8 dagdelen en een minimaal bereik van gemiddeld 15 ouderen per keer.

  • 4.

    De deelnemers (leden) betalen een eigen bijdrage.

Meer bewegen voor Ouderen activiteit

  • 5.

    Wanneer een MBvO-groep voor de eerste keer een jaarlijkse subsidie aanvraagt, geldt een minimum aantal deelnemers van 12 ouderen per les.

  • 6.

    Wanneer een MBvO-groep niet voor de eerste keer een jaarlijkse subsidie aanvraagt, geldt een minimum aantal deelnemers van 8 ouderen per les.

  • 7.

    De activiteiten worden verzorgd door een gekwalificeerde MbvO- docent.

  • 8.

    De aanvrager heeft in het afgelopen seizoen minimaal 16 lessen verzorgd met een minimum aantal deelnemers van 8 ouderen per les.

  • 9.

    De deelnemers (leden) betalen een eigen bijdrage.

Belangenbehartiging

  • 10.

    De aanvrager is aangesloten bij een landelijke belangenorganisatie.

  • 11.

    De belangenbehartiging wordt uitgeoefend in een aantoonbaar georganiseerd verband.

  • 12.

    De aanvrager heeft een vertegenwoordiger in de halfjaarlijkse overleggen van het Seniorenplatform Súdwest-Fryslân.

  • 13.

    De aanvrager neemt deel aan overleggen en werkgroepen gericht op collectieve belangenbehartiging.

  • 14.

    De deelnemers (leden) betalen een eigen bijdrage.

Artikel 1.3.5 Aanvullende weigeringsgronden

Algemeen

  • 1.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de aanvrager niet is gevestigd in de gemeente.

Ouderenactiviteiten

  • 2.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de activiteiten van de aanvrager uitsluitend of in hoofdzaak worden bezocht door één doelgroep.

  • 3.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer er al gelijksoortige activiteiten zijn op het niveau van buurt, wijk, (cluster van) dorpen of steden waar de aanvrager zich op richt.

  • 4.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de activiteiten in beginsel niet voor alle kwetsbare ouderen toegankelijk zijn.

Belangenbehartiging

  • 5.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de belangenbehartiging al op andere wijze wordt gefaciliteerd en/of gesubsidieerd door de gemeente.

Artikel 1.3.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2. Voor het jaar 2017 geldt een gezamenlijk subsidieplafond van € 43.300,-- voor de regelingen uit paragraaf 1.3 en 1.4.

  • 3. Er wordt voorrang gegeven aan de jaarlijkse subsidieverstrekking op basis van paragraaf 1.3.

  • 4. Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

  • 5. Wanneer er voor een bepaald jaar middelen resteren kan eenmalige subsidie worden verleend op basis van paragraaf 1.4.

Paragraaf 1.4: Vrijwilligersactiviteiten voor ouderen, eenmalig

Artikel 1.4.1 Begripsbepalingen

  • 1. Vrijwilligersorganisatie: niet op winst gericht organisatie die draait op vrijwilligers met het doel kwetsbare inwoners te ondersteunen op sociaal (-emotioneel) en/of praktisch gebied. Tenminste 85% van de organisatie bestaat uit vrijwilligers (verhouding tussen beroepskrachten en vrijwilligers; maximaal 1 beroepskracht op 6 vrijwilligers) waarbij beroepskrachten niet deelnemen aan het primaire proces.

  • 2. Kwetsbare ouderen: kwetsbare ouderen als bedoeld in artikel 1.3.1.

Artikel 1.4.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan vrijwilligersorganisaties voor preventieve innovatieve activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht en de zelfredzaamheid van kwetsbare ouderen en/of het verminderen van risico’s en/of het voorkomen van problemen bij kwetsbare ouderen.

Artikel 1.4.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de bijdrage wordt bepaald op basis van de ingediende begroting en het activiteiten- of projectplan. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 5.000,-- per aanvraag.

Artikel 1.4.4 Subsidiecriteria

Aan de subsidieverstrekking zijn de volgende criteria gekoppeld:

  • 1.

    De activiteiten moeten zijn gericht op het verminderen van risico’s en/of het voorkomen van problemen.

  • 2.

    Bij de activiteiten moeten minimaal twee vrijwilligersorganisaties betrokken zijn.

  • 3.

    De activiteiten moeten zijn gericht op het ondersteunen of versterken van de eigen kracht van kwetsbare ouderen zodat er een grotere zelfredzaamheid ontstaat.

  • 4.

    Er moet sprake zijn van vernieuwing, dat wil zeggen een innovatieve aanpak die nog nergens in de gemeente in uitvoering is.

Artikel 1.4.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 1.4.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2. Voor 2017 geldt een gezamenlijk subsidieplafond van € 43.300,-- voor de regelingen uit paragraaf 1.3 en 1.4.

  • 3. Er wordt voorrang gegeven aan de jaarlijkse subsidieverstrekking op basis van paragraaf 1.3.

  • 4. Wanneer er voor een bepaald jaar middelen resteren kan eenmalige subsidie worden verleend op basis van paragraaf 1.4.

  • 5. De aanvragen voor een eenmalige subsidie worden afgehandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 6. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 1.5 Peuterspeelzaalwerk (Regulier)

Artikel 1.5.1 Begripsbepalingen

  • 1. Wet OKE: Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Stb. 2010, 296).

  • 2. VVE-programma: Een erkend voor- en of vroegschools programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut.

  • 3. Lokaal Educatieve Agenda (LEA): overleg tussen basisonderwijs, Fultura (voortgezet onderwijs, MBO) organisaties voor kinderopvang, peuterspeelzalen en de gemeente.

  • 4. Peuterspeelzaalwerk: de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs.

  • 5. Reguliere peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum.

  • 6. VVE-peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk op basis van een VVE-programma plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum.

  • 7. Peuterplaats: een rekeneenheid die overeenkomt met twee dagdelen per week bezoek aan de peuterspeelzaal gedurende ongeveer veertig weken per jaar. Een dagdeel is 3 uren.

  • 8. Bezette peuterplaats: een peuterplaats die is bezet door een peuter. Dit wordt bepaald door op vier momenten in het jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) te tellen hoeveel peuters er staan ingeschreven. Het gemiddelde van deze vier momenten bepaalt het aantal bezette peuterplaatsen.

  • 9. De Verwijsindex: een systeem waarin hulpverleners en andere professionals de persoonsgegevens registreren van de jongeren (tot 23 jaar) waarover zij zich zorgen maken. Dat zorgt ervoor dat de jongeren die hulp nodig hebben tijdig worden opgemerkt en dat hun hulpverleners elkaar snel vinden.

  • 10. Overdrachtsformulier: het door de gemeente ontwikkelde formulier voor de overdracht van peuters naar de basisschool.

  • 11. Warme overdracht: de mondelinge overdracht van relevante informatie over een peuter door de peuterleid(st)er naar de basisschool. De peuterleid(st)er zorgt voor een warme overdracht volgens de afspraken die hierover zijn gemaakt met de gemeente. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Samenwerkingsafspraken doorgaande lijn van peuterspeelzaal naar basisschool.

  • 12. Harmonisatie: het proces waarbij het peuterspeelzaalwerk aanbod vóór 2018 wordt omgevormd naar peuteropvang dat geregistreerd is als dagopvang in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen.

Artikel 1.5.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan reguliere peuterspeelzalen in de gemeente op basis van het aantal bezette peuterplaatsen.

Artikel 1.5.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag niet van toepassing is €1.684,80

  • 2. De subsidie bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop kinderopvangtoeslag wél van toepassing is €180,00

Artikel 1.5.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De peuterspeelzaal heeft minimaal 8 en maximaal 16 peuters per groep.

  • 2.

    De peuterspeelzaal voldoet aan de landelijke kwaliteitseisen zoals omschreven in de Wet OKE en ARBO-wetgeving. Dit blijkt uit een goedgekeurd inspectierapport van de GGD.

  • 3.

    De peuterspeelzaal functioneert minimaal op ambitieniveau 2 zoals omschreven in de Wet OKE.

  • 4.

    Peuterspeelzaalleid(st)ers zijn geschoold in het signaleren van (ontwikkelings-)problemen. Zij gaan hierover met ouders/verzorgers in gesprek en verwijzen hen door naar de benodigde hulp. De peuterspeelzaal werkt hierin samen met de Jeugdgezondheidszorg en zo nodig met het Gebiedsteam. De peuterspeelzaal maakt gebruik van de Verwijsindex.

  • 5.

    Het bestuur waar de peuterspeelzaal onder valt heeft het convenant Verwijsindex ondertekend en alle leidsters zijn geschoold in het gebruik van de Verwijsindex.

  • 6.

    De peuterspeelzaal moet beschikken over een erkend VVE-programma en leidsters die zijn geschoold in het werken met dit programma.

  • 7.

    De peuterspeelzaal werkt samen met andere peuterspeelzalen, kinderopvang en basisonderwijs gericht op het uitwisselen van kennis, expertise en het realiseren van een goede overdracht.

  • 8.

    De peuterspeelzaal heeft de taak in het (vroeg)signaleren en in de preventie van ontwikkelingsachterstanden en/of opvoedingsproblemen.

  • 9.

    Het bestuur waar de peuterspeelzaal onder valt neemt via de LEA deel aan gestructureerd inhoudelijk overleg tussen peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en basisscholen over voor- en vroegschoolse educatie, toeleiding, kwaliteitsbewaking en doorgaande leerlijn.

  • 10.

    De peuterspeelzaal gebruikt het door de gemeente ontwikkelde overdrachtsformulier voor de overdracht van peuters naar de basisschool.

  • 11.

    De peuterspeelzaal zorgt voor een warme overdracht van alle peuters als zij de peuterspeelzaal verlaten.

Artikel 1.5.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer een evenwichtige spreiding van voorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 1.5.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 750.000,--.

  • 2. Na het verstrijken van de indientermijn worden de aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen van reguliere peuterspeelzalen waar de gemeente een subsidierelatie mee heeft van drie jaar of meer voorrang.

  • 3. Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 2 wordt bereikt, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

  • 4. Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 2 niet wordt bereikt, worden de overige aanvragen behandeld op volgorde van binnenkomst. Wanneer de volgorde niet is te bepalen, vindt deze plaats door middel van loting.

Artikel 1.5.7 Overgangsbepaling

  • 1. Voor het plaatsvinden van de harmonisatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2018, bedraagt de subsidie €703,-- per bezette peuterplaats.

Paragraaf 1.6 Voorschoolse Educatie (VVE-peuterspeelzaal)

Artikel 1.6.1 Begripsbepalingen

  • 1. Voorschoolse educatie: educatie die op een peuterspeelzaal wordt aangeboden aan kinderen tussen 2 en 4 jaar.

  • 2. Doelgroepkinderen: indicatie door Jeugdgezondheidszorg op basis van de taalopleiding ouders, het resultaat van de vragenlijst stevig ouderschap en een analyse van de taalomgeving.

  • 3. VNG-norm: de norm voor de maximale ouderbijdrage voor doelgroepkinderen, zoals vastgelegd in de VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk.

  • 4. Tutor: een tweede betaalde beroepskracht op de groep die aangewezen is om VVE-doelgroepkinderen extra te ondersteunen en te stimuleren.

  • 5. VVE-programma: programma als bedoeld in artikel 1.5.1. lid 2.

  • 6. VVE-peuterspeelzaal: peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 1.5.1 lid 6.

  • 7. leerlingen: leerlingen die op peildatum 1 oktober in het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar staan ingeschreven bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 8. Bezette VVE-peuterplaats: een peuterplaats die is bezet door een vve-peuter. Dit wordt bepaald door op vier momenten in het jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) te tellen hoeveel vve-peuters er staan ingeschreven. Het gemiddelde van deze vier momenten bepaalt het aantal bezette vve-peuterplaatsen.

  • 9. Ouderbeleid: het geheel van samenhangende, doelgerichte en op elkaar afgestemde activiteiten voor ouders. Het ouderbeleid is gebaseerd op de visie dat ouders/verzorgers een essentiële rol spelen bij de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het gaat om educatief partnerschap tussen ouders, VVE-peuterspeelzalen en VVE-scholen en het realiseren van een doorgaande lijn in het ouderbeleid van de verschillende instellingen die zich richten op kinderen tussen 0 tot 6 jaar.

  • 10. Overdrachtsformulier: formulier als bedoeld in artikel 1.5.1 lid 10.

  • 11. Warme overdracht: overdracht als bedoeld in artikel 1.5.1 lid 11.

  • 12. Harmonisatie: harmonisatie als bedoeld in artikel 1.5.1 lid 12.

Artikel 1.6.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan, in aanvulling op de subsidiëring op basis van paragraaf 1.5, een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan VVE-peuterspeelzalen in de gemeente voor:

  • 1.

    het uitvoeren van een VVE-programma.

  • 2.

    het compenseren van het verschil tussen de door de VVE-peuterspeelzaal ontvangen ouderbijdrage voor doelgroepkinderen en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage met als maximum de maximale ouderbijdrage op basis van de VNG-norm.

Artikel 1.6.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. De hoogte van de subsidie ouderbijdrage bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag niet van toepassing is 200 uur x € 1,59 = € 318 (peiljaar 2017)

  • 2. De hoogte van de subsidie ouderbijdrage bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag wél van toepassing is 200 uur x € 8,00 = € 1.600 (peiljaar 2017)

  • 3. Voor de berekening van de hoogte van de subsidie ouderbijdrage is het inkomensafhankelijke oudertarief, gebaseerd op de VNG-norm, gecorrigeerd voor het vastgestelde uurtarief (€ 8,-- in peiljaar 2017) het uitgangspunt.

Artikel 1.6.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    VVE peuterspeelzalen voldoen aan niveau 2 plus van de Wet OKE, ARBO-wetgeving, het toetsingskader van de GGD en de Inspectie van Onderwijs.

  • 2.

    Er wordt gewerkt met een bewezen effectief VVE programma.

  • 3.

    Alle medewerkers zijn geschoold of worden (bij)geschoold in de erkende VVE-methodiek.

  • 4.

    VVE-peuterspeelzalen, zorgen voor een heldere eenduidige informatieoverdracht van de peuters.

  • 5.

    VVE-peuterspeelzalen, voeren op initiatief van de gemeente minimaal 2 keer per jaar met elkaar overleg over thema’s zoals: overdracht, doorstroming en inhoudelijke samenwerking.

  • 6.

    De doelgroepkinderen volgen de voorschoolse educatie minimaal 4 dagdelen per week of minimaal 10 uur per week.

  • 7.

    Op een VVE-peuterspeelzaal is ieder dagdeel een tutor aanwezig gedurende het gehele dagdeel.

  • 8.

    Er vindt een warme overdracht plaats van VVE-peuterspeelzaal naar basisschool middels overdrachtsprotocollen.

  • 9.

    Er vindt een structurele samenwerking plaats tussen VVE-peuterspeelzalen / kinderdagverblijven en samenwerkende basisscholen.

  • 10.

    De ouderbijdrage voor doelgroepkinderen is gelijk aan de VNG-norm.

  • 11.

    50% van de peuterplaatsen moet worden bezet door doelgroepkinderen.

  • 12.

    Doelgroepkinderen worden met voorrang geplaatst op een VVE-peuterspeelzaal.

  • 13.

    De VVE-peuterspeelzaal heeft ouderbeleid ontwikkeld en uitgewerkt in een ouderbeleidsplan. Ouders kunnen het ouderbeleidsplan op de peuterspeelzaal inzien.

  • 14.

    De VVE-peuterspeelzaal gebruikt het door de gemeente ontwikkelde overdrachtsformulier voor de overdracht van peuters naar de basisschool.

  • 15.

    De VVE-peuterspeelzaal zorgt voor een warme overdracht van alle peuters als zij de peuterspeelzaal verlaten.

Artikel 1.6.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer een evenwichtige spreiding van voorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 1.6.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. De subsidieplafonds worden jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2. Het subsidieplafond voor het uitvoeren van VVE-programma’s bedraagt voor 2017 € 126.000,--.

  • 3. Het subsidieplafond voor compensatie in de ouderbijdrage bedraagt voor 2017 € 85.000,--.

  • 4. Na het verstrijken van de indientermijn worden de aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen van organisaties waar de gemeente een subsidierelatie mee heeft van drie jaar of meer voorrang.

  • 5. Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 4 wordt bereikt, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

  • 6. Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 4 niet wordt bereikt, worden de overige aanvragen behandeld op volgorde van binnenkomst. Wanneer de volgorde niet is te bepalen, vindt deze plaats door middel van loting.

Artikel 1.6.7 Overgangsbepaling

  • 1. Voor het plaatsvinden van de harmonisatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2018, bedraagt de subsidie voor het uitvoeren van een VVE-programma €473,-- per bezette VVE-peuterplaats.

Paragraaf 1.7 Vroegschoolse Educatie (VVE-basisschool)

Artikel 1.7.1 Begripsbepalingen

  • 1. Vroegschoolse educatie: educatie die wordt aangeboden in de eerste twee leerjaren van de basisschool.

  • 2. VVE-programma: programma als bedoeld in artikel 1.5.1. lid 2.

  • 3. VVE-peuterspeelzaal: peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 1.5.1 lid 6.

  • 4. gewichtenleerling: een leerling als bedoeld in de gewichtenregeling van de minister van OC&W.

  • 5. leerlingen: leerling als bedoeld in artikel 1.6.1 lid 7.

Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan basisscholen in de gemeente die structureel samenwerken met een VVE-peuterspeelzaal en meer dan 10% gewichtenleerlingen met een minimum van 24 gewichtenleerlingen hebben.

Artikel 1.7.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

Het jaarlijks beschikbare bedrag wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op grond van het aantal bij de school ingeschreven gewichtenleerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 1.7.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De subsidie wordt ingezet voor de bekostiging van een tutor die in de klas aanwezig is.

  • 2.

    De subsidie wordt ingezet voor de aanschaf van en scholing in een bewezen effectief VVE-programma waarbij de doorgaande lijn met de VVE-peuterspeelzaal wordt bewerkstelligd.

  • 3.

    De rijksmiddelen die de basisschool zelf ontvangt voor het bestrijden van onderwijsachterstanden worden volledig ingezet als cofinanciering.

  • 4.

    De school dient mee te werken en uitvoering te geven aan resultaatafspraken tussen gemeente en de betreffende schoolbesturen.

Artikel 1.7.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan, in aanvulling op artikel 8.4 lid 13, subsidieverlening weigeren wanneer een juiste spreiding van voorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 1.7.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 89.000,--.

  • 2. De subsidie wordt verdeeld conform de systematiek als beschreven in artikel 1.7.3.

Paragraaf 1.8 Zorg voor leerlingen

Artikel 1.8.1 Begripsbepalingen

  • 1. preventieve zorg: vormen van lichte hulp, signalering, preventief werken en opvoedingsondersteuning.

  • 2. leerling: leerling als bedoeld in artikel 1.6.1 lid 7.

Artikel 1.8.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse activiteitensubsidie verlenen aan scholen voor primair onderwijs, SBO en (V)SO in de gemeente voor het verlenen van preventieve zorg aan haar leerlingen. Inzet van de zorgmiddelen van de gemeente en scholen moeten in samenhang worden ingezet en ondersteunend werken aan de doelstellingen van Passend Onderwijs en de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor zorg voor jeugd.

Artikel 1.8.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt € 15,-- per leerling per jaar.

Artikel 1.8.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    de subsidie moet worden ingezet voor preventieve zorg: vormen van lichte hulp, signalering, preventief werken en opvoedingsondersteuning.

Artikel 1.8.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 1.8.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 129.000,--.

  • 2. Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 1.9: Mei-Inoar-Stipejild (tijdelijke regeling)

Artikel 1.9.1 Begripsbepalingen

  • 1. Vrijwilligers: inwoners die uit eigen beweging activiteiten verrichten en die hiervoor geen financiële beloning ontvangen.

  • 2. Vrijwilligersorganisatie: een organisatie die volledig draait op vrijwilligers.

Artikel 1.9.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan vrijwilligersorganisaties in de gemeente een eenmalige subsidie verstrekken gericht op nieuwe initiatieven om de eigen kracht en/of het meedoen in de samenleving te stimuleren.

Artikel 1.9.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal € 5.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht.

Artikel 1.9.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het initiatief moet naar het oordeel van het college lokaal meerwaarde opleveren.

  • 2.

    Er moet naar het oordeel van het college voldoende draagvlak zijn, bijvoorbeeld via ondersteuning van stads-, dorps- of wijkbelangen.

Artikel 1.9.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 1.9.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor de jaren 2015 tot en met 2017 € 100.000,--.

  • 2. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3. Wanneer de aanvrager volgens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 1.10 Wijkaanpak 2.0

Artikel 1.10.1 Begripsbepalingen

  • 1. Aandachtswijk: een wijk waarin de sociale leefbaarheid onder druk staat. Het gaat hier om wijken waar:

    • a.

      volgens de meest recente sociale index van de gemeente een hoger dan gemiddeld aandeel mensen woont met een lage sociaal economische status.

    • b.

      volgens de uitkomsten van het meest recente leefbaarheidsonderzoek van de gemeente meer mensen dan gemiddeld afhankelijk zijn van een uitkering en/of gebruik maken van de hulpverlening.

    • c.

      bewoners zich volgens de meest recente veiligheidsmonitor van de gemeente minder dan gemiddeld veilig voelen en hun leefomgeving lager dan gemiddeld beoordelen.

      Naar het oordeel van het college komen de volgende wijken hiervoor in aanmerking:

  • 2. Wijkorganisatie: een wijkplatform, wijkvereniging of wijkpanel in een aandachtswijk. Het gaat hier om wijkplatform De Noorderhoek, wijkplatform Sperkhem-Tuindorp, wijkplatform Lemmerweg-west, wijkplatform Lemmerweg-Oost, wijkvereniging Het Eiland en wijkpanel Tinga in Sneek en wijkvereniging Bolsward-Noord II.

  • 3. Op grond van nieuwe uitkomsten uit de Sociale index, het leefbaarheidsonderzoek en de veiligheidsmonitor kan het college de lijst als benoemd in punt 2 aanpassen.

Artikel 1.10.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan wijkorganisaties een eenmalige subsidie verstrekken voor activiteiten die de leefbaarheid en sociale cohesie bevorderen.

Artikel 1.10.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de bijdrage in de subsidiabele kosten wordt bepaald op basis van de ingediende begroting en het activiteitenplan. De subsidie bedraagt maximaal € 2.000,-- per aanvraag.

Artikel 1.10.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De activiteit moet volgens het college aansluiten bij de behoefte in de betreffende wijk en toegankelijk zijn voor alle bewoners of voor een specifieke doelgroep in de wijk.

Artikel 1.10.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 1.10.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt jaarlijks € 13.280,--.

  • 2. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3. Wanneer de aanvrager volgens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

2. Onderwijs en leefbaarheid

Paragraaf 2.1 Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen

Artikel 2.1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen: dit zijn openbare accommodaties die voor alle dorps- of wijkbewoners toegankelijk zijn, ongeacht geloof, seksuele geaardheid of lichamelijke / geestelijke beperking. Het verenigingsleven kan hier haar activiteiten uitvoeren. Het eigendom en/of beheer is in handen van een bestuur met vertegenwoordigers uit de lokale gemeenschap.

    Mfc: multi functioneel centrum.

  • 2. Mfc: multi functioneel centrum.

  • 3. Mfc’s/wijkgebouwen: grote accommodaties, met meerdere functies en een sportvoorziening. Bovendien hebben zij meestal een bovenlocale of regionale functie.

  • 4. Middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen: middelgrote accommodaties met meerdere functies vooral gericht op het eigen dorp of wijk. Er is vaak een gymzaal aanwezig waar de basisschool gebruik van maakt. Twee gebouwen met een specifieke culturele functie zijn hieraan toegevoegd (De Spylder aan de Bourren 23 te Warns en Ons Gebouw aan het Broereplein 7/8 te Bolsward).

  • 5. Kleine dorpshuizen: kleine accommodaties met een of twee ruimten, gericht op het dorp waar het dorpshuis zich bevindt.

  • 6. Bestuur: bestuur van een dorpshuis, mfc en/of wijkgebouw.

  • 7. Tijdvak: de door het bestuur gekozen periode van 5 of 10 jaar.

  • 8. Notitie: de notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

  • 9. Meerjarenonderhoudsplan (MOP): een door de gemeente vijfjaarlijks op te stellen onderhoudsplan waarin staat beschreven welke aspecten van het gebouw de komende 10 jaar aan vervanging/onderhoud toe zijn, op welke termijn en welke kosten hier globaal mee gemoeid zijn. In het MOP gaat het alleen om groot onderhoud aan de binnen- en buitenkant, duurzaamheid en mogelijk ook maatregelen op het gebied van toegankelijkheid.

  • 10. Groot onderhoud: omvangrijke onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in bijlage 3 van de notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een investeringssubsidie verlenen aan het bestuur voor het uitvoeren van groot onderhoud, renovatie en/of verbouw aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw.

Artikel 2.1.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De investeringssubsidie kan eens per 5 jaar worden aangevraagd conform bijlage 1 van de notitie. De subsidie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van:

    • a.

      € 7.500,-- voor kleine dorpshuizen;

    • b.

      € 15.000,-- voor middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen;

    • c.

      € 42.500,-- voor mfc’s en wijkgebouwen.

  • 2. Het bestuur kan, in afwijking van lid 1, er ook voor kiezen deze subsidie te reserveren of te combineren met de subsidieaanvraag uit het tweede tijdvak. De subsidie bedraagt dan maximaal 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van:

    • 1.

      € 15.000,-- voor kleine dorpshuizen;

    • 2.

      € 30.000,-- voor middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen;

    • 3.

      € 94.500,-- voor mfc’s en wijkgebouwen.

  • 3. Het college kan een aanvullende subsidie van maximaal 10% van het toegekende bedrag verlenen wanneer:

    • a.

      aantoonbaar wordt bijgedragen aan duurzaamheid, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie; en/of

    • b.

      aantoonbaar wordt bijgedragen aan de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de voorziening voor alle burgers in de maatschappij, in het bijzonder gehandicapten en chronisch zieken.

  • 4. De in lid 3 genoemde aanvullende subsidie van 10% voor duurzaamheid of toegankelijkheid kan bij aanzienlijke investeringen in duurzaamheid en/of toegankelijkheid in één keer worden verleend (voor de gehele looptijd van de regeling). Uitbetaling geschiedt echter in twee termijnen, conform bijlage I van de notitie harmonisatie beleid voor dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

  • 5. Wanneer werkzaamheden door middel van eigen arbeid worden uitgevoerd, geldt een subsidiabel uurtarief van € 20,00 voor vrijwilligers en € 30,00 voor ondernemers. Met eigen arbeid worden de uren van vrijwilligers bedoeld.

  • 6. Bovengenoemde subsidiebedragen c.q. -percentages zijn inclusief btw, tenzij een gebouw onder de btw-regeling valt. Bij vaststelling van de subsidie kan dan rekening worden gehouden met het al of niet gedeeltelijk terugkrijgen van de omzetbelasting.

Artikel 2.1.4 Subsidiecriteria

Om voor de investeringssubsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De werkzaamheden moeten gelieerd zijn aan het door de gemeente opgestelde meerjarenonderhoudsplan.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten binnen één jaar nadat de subsidieverlenings-beschikking is verzonden zijn voltooid, tenzij in de beschikking een andere datum is genoemd.

Artikel 2.1.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert subsidieverlening wanneer een dorpshuis, mfc of wijkgebouw gedurende de afgelopen 10 jaar is nieuw gebouwd.

  • 2. Het college verleent per dorp of wijk slechts subsidie aan één dorpshuis, mfc of wijkgebouw.

Paragraaf 2.2 Kernenfonds, kwaliteitsgeld

Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bestuur: dorps-/stads-/wijkbelangen, stichtingen/verenigingen/coöperaties of groepen van tenminste vijf natuurlijke personen.

  • 2.

    Draagvlak: het geheel of grotendeels ontbreken van weerstanden vanuit dorp, stad of wijk voor uitvoering van projecten/initiatieven waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    Leefbaarheid: het samenspel tussen fysieke kwaliteit, sociale kwaliteit, sociale kenmerken en veiligheid van de omgeving en hoe dit wordt ervaren.

  • 4.

    Evenement: samengesteld geheel van voor publiek toegankelijke culturele, informatieve of historische activiteiten met een tijdelijk karakter.

Artikel 2.2.2 Subsidiale activiteiten

Het college kan aan een bestuur een eenmalige subsidie verlenen voor:

  • 1.

    de realisatie van (onderdelen van) projecten/initiatieven uit een stads-, dorps- of wijkvisie.

  • 2.

    projecten/initiatieven in stad, dorp of wijk die bijdragen aan het in stand houden en/of vergroten van de leefbaarheid.

Artikel 2.2.3 Hoogte van de subsidie per project/initiatief

De subsidie bedraagt maximaal € 15.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht, waarbij de subsidiabele kosten voor vrijwilligersuren worden gewaardeerd op € 9,78 per uur per vrijwilliger.

Artikel 2.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient er naar het oordeel van het college aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • 1.

    Het project/initiatief levert een bijdrage aan de leefbaarheid van de kern(en) of wijk(en).

  • 2.

    Er moet sprake zijn van aantoonbaar draagvlak binnen de kern(en) of wijk(en).

Het project/initiatief moet binnen 1 jaar na datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd en verantwoord.

Artikel 2.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer naar haar oordeel:

  • 1.

    De aanvraag zich richt op investeringen aan een dorpshuis, sportaccommodatie, infrastructurele werken, onderhoudswerk of vergelijkbare zaken.

  • 2.

    Het project/initiatief het karakter heeft van een evenement.

  • 3.

    Het project/initiatief geheel of deels bestaat uit:

  • -

    Het organiseren van een (dorps- of buurt)feest, borrel, optocht, reünie, braderie of barbecue of daarmee gelijk te stellen activiteit.

  • -

    Het schrijven of uitgeven van een boek, film etc.

  • -

    Het ontwerpen, vervaardigen of plaatsen van een standbeeld of gedenkplaat.

  • -

    Het ontwerpen, opstarten en onderhouden van websites.

  • -

    Een bestaand periodiek terugkerend project/initiatief.

  • -

    Een bijdrage voor exploitatiekosten.

Artikel 2.2.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2017 € 297.000,--.

  • 2. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3. Wanneer de aanvrager volgens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Sport, kunst en cultuur

Paragraaf 3.1 Vitalisering verenigingen

(n.t.b.)

Paragraaf 3.2 Opleiding kader

Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen

  • 1. Cursist: een persoon die, om de sportvereniging te kunnen ondersteunen bij haaractiviteiten, een opleiding nodig heeft.

  • 2. Opleiding: een sporttechnische opleiding die plaatsvindt volgens een door de sportbond erkend opleidingsprogramma voor (jeugd)trainer of (jeugd)coach, bestuurlijk kader, wedstrijdleiding, en scheidsrechter.

  • 3. Sportvereniging: een statutair in de gemeente gevestigde vereniging of stichting die als voornaamste activiteit, al dan niet in competitieverband, gelegenheid biedt sport te beoefenen, die is aangesloten bij één of meer door het NOC*NSF erkende overkoepelende sportorganisaties en die geen mensen bij voorbaat uitsluit van een lidmaatschap.

Artikel 3.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een sportvereniging voor het (deels) bekostigen van een opleiding.

Artikel 3.2.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500,-- per cursist.

  • 2. Onder subsidiabele kosten worden de volgende kosten verstaan:

    • a.

      Cursusgeld;

    • b.

      Voorgeschreven boeken en lesmateriaal;

    • c.

      Examengeld.

Artikel 3.2.4 Subsidiecriteria

n.v.t.

Artikel 3.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. het college kan subsidieverlening weigeren wanneer de aanvraag na het einde van de opleiding wordt ingediend.

Artikel 3.2.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 25.000,--.

  • 2. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

  • 4. Wanneer de volgorde niet is te bepalen, vindt deze plaats door middel van loting.

Paragraaf 3.3 Sportevenementen

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

  • 1. Sportvereniging: een sportvereniging als bedoeld in artikel 3.2.1.

  • 2. Sportinstelling: een rechtspersoon, niet zijnde een sportvereniging, die als voornaamste activiteit gelegenheid biedt sport actief of passief te beoefenen, waarbij de betreffende tak van sport door het NOC*NSF is erkend;

  • 3. Sportevenement: een breedtesportevenement of een topsportevenement.

  • 4. Breedtesportevenement: een openbaar toegankelijke sportactiviteit, waarbij stimulering van bewegen en/of talentontwikkeling centraal staat;

  • 5. Topsportevenement: een openbaar toegankelijke activiteit die door de betreffende landelijke sportbond of NOC*NSF wordt gekwalificeerd als van topniveau.

Artikel 3.3.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een sportvereniging of sportinstelling een éénmalige activiteitensubsidie verstrekken voor de organisatie van een sportevenement.

Artikel 3.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor de organisatie van een breedtesportevenement bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 1.500,--.

  • 2. De subsidie voor de organisatie van een topsportevenement bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 2.500,--.

Artikel 3.3.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het sportevenement vindt geheel of voor een aanzienlijk deel plaats in de gemeente.

  • 2.

    Het sportevenement is onderscheidend ten opzichte van andere in het subsidiejaar georganiseerde sportieve evenementen.

  • 3.

    Het breedtesportevenement is geen onderdeel van de reguliere activiteiten van de aanvrager.

  • 4.

    Om een directe uitstraling naar breedtesport te hebben, moet bij de organisatie van het sportevenement een lokale sportvereniging worden betrokken.

  • 5.

    Het topsportevenement heeft een promotionele waarde voor de gemeente en een bovenregionaal karakter. Dit wordt uitgewerkt in een bij de aanvraag gevoegd publiciteitsplan.

Artikel 3.3.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de sportvereniging of sportinstelling in de vijf voorgaande jaren subsidie heeft ontvangen voor de organisatie van een naar het oordeel van het college vergelijkbare activiteit.

Artikel 3.3.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 14.000,--.

  • 2. Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 3.4 Sporttechnisch kader gymnastiek

Artikel 3.4.1 Begripsbepalingen

  • 1. Gymvereniging: een vereniging uit de gemeente met volledige rechtsbevoegdheid, die als voornaamste activiteit gelegenheid biedt gymnastiek te beoefenen, die is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie en die geen mensen bij voorbaat uitsluit van een lidmaatschap.

Artikel 3.4.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan gymverenigingen een jaarlijkse subsidie verlenen ter hoogte van 50% van de werkgeverslasten sociale verzekeringen voor de duur van maximaal vier jaar.

Artikel 3.4.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de werkgeverslasten sociale verzekeringen.

Artikel 3.4.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de gymvereniging de uitvoering van het werkgeverschap te hebben overgedragen aan de Stichting STK Fryslân.

Artikel 3.4.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 3.4.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 10.000,--.

  • 2. Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

  • 3. Wanneer er voor een bepaald jaar middelen resteren kan eenmalige subsidie worden verleend op grond van deze paragraaf.

  • 4. De aanvragen voor een eenmalige subsidie worden afgehandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 5. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 3.5 Amateurkunst

Artikel 3.5.1 Begripsbepalingen

  • 1. Amateurkunst: Een activiteit op het gebied van muziek, zangkoor, projectkoor en/of toneel, beoefend in de vrije tijd. De uitvoerenden, de artistieke leiding uitgezonderd, ontvangen geen vergoeding voor hun medewerking.

  • 2. Lid/leden: contributie betalend lid/leden die op peildatum 1 september van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar lid is van de subsidieontvanger en die de activiteiten ervan mede uitvoeren.

  • 3. Speler: een lid die in het afgelopen seizoen twee of meermalen heeft meegespeeld in één of meer voorstellingen.

  • 4. Optreden: een openbaar toegankelijke activiteit waarbij de organisatie aantoonbaar haar kunsten vertoont aan minimaal 50 bezoekers. Het optreden kan zowel binnen als buiten de gemeente plaatsvinden.

  • 5. Voorstelling: een openbaar toegankelijke activiteit waarbij de organisatie aantoonbaar haar kunsten vertoont aan minimaal 50 bezoekers.

  • 6. Klasse-indeling: de meest recente klasse-indeling zoals die wordt gehanteerd door de Stichting Amateurtoaniel Fryslân (STAF).

Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan verenigingen en/of stichtingen op het terrein van amateurkunst een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken.

Artikel 3.5.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie voor een activiteit op het terrein van muziek, zang-/projectkoor en toneel wordt als volgt bepaald:

Muziek

  • 1.

    een bedrag van € 5.000,-- wordt naar rato verdeeld op basis van het aantal internationale optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Het gaat hier om een bedrag van maximaal € 500,-- per optreden tot een maximum van € 2.500,-- per vereniging.

  • 2.

    vervolgens wordt 75% van het beschikbare budget naar rato verdeeld op basis van het aantal leden.

  • 3.

    de overige 25% van het beschikbare budget wordt naar rato verdeeld op basis van het totaal aantal optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Zang

  • 4.

    75% van het beschikbare budget wordt naar rato verdeeld op basis van het aantal leden.

  • 5.

    25% van het beschikbare budget wordt naar rato verdeeld op basis van het aantal optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Toneel

  • 6.

    Het jaarlijks beschikbare budget wordt als volgt verdeeld:

50% spelers

25% klasse

25% voorstellingen

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal spelers:

·Klein (5-14 spelers): basisbedrag x 1

·Groot (15+ spelers): basisbedrag x 2

Budgetverdeling naar rato op basis van de klasse-indeling:

·Eare klasse : basisbedrag x 6

·Klasse by Utstek : basisbedrag x 5

·Earste klasse : basisbedrag x 4

·Twadde klasse : basisbedrag x 3

·Tredde klasse : basisbedrag x 2

·Geen klasse : basisbedrag x 1

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal voorstellingen in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 3.5.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

Minimum aantal Leden

Minimum aantal repetities p/jaar

Minimum aantal optredens p/jaar

in de gemeente zelf

Muziek

15

20

2

Zang

10

20

2

Minimum aantal spelers

Minimum aantal repetities p/jaar

Minimum aantal voorstellingen p/jaar

in de gemeente zelf

Toneel

4

16

2

Artikel 3.5.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert subsidieverlening op het terrein van muziek wanneer de aanvrager niet statutair in de gemeente is gevestigd.

  • 2. Het college weigert subsidieverlening op het terrein van zang en toneel wanneer de aanvrager niet is ingeschreven in het Nederlands Handelsregister (NHR).

Artikel 3.5.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2. Het subsidieplafond voor muziek bedraagt voor 2017 € 106.729,--.

  • 3. Het subsidieplafond voor zang bedraagt voor 2017 € 47.088,--.

  • 4. Het subsidieplafond voor toneel bedraagt voor 2017 € 10.035,--.

  • 5. De subsidie wordt verdeeld conform de systematiek als beschreven in artikel 3.5.3.

Paragraaf 3.6 Amateurkunst, muziek en zang innovatief

Artikel 3.6.1 Begripsbepalingen

  • 1. Amateurkunst: amateurkunst als bedoeld in artikel 3.5.1.

  • 2. Femuza: Federatie van muziek- en zangverenigingen in de gemeente.

  • 3. Innovatief: een vernieuwende activiteit gericht op het werven van nieuwe leden, de stimulering van de Friese taal/cultuur, kwaliteitsverbetering en/of promotie van de gemeente op provinciaal of hoger niveau.

  • 4. Concours: concours op nationaal of hoger niveau.

  • 5. Nieuwe organisatie: een organisatie die minder dan 1 jaar staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en die zich als vereniging of stichting statutair wil vestigen in de gemeente met als doel het uitvoeren van activiteiten op het terrein van de amateurkunst.

Artikel 3.6.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan muziek en/of zang-/projectkoor een eenmalige activiteitensubsidie verlenen voor:

  • 1.

    het organiseren van een innovatieve activiteit.

  • 2.

    deelname aan een concours.

  • 3.

    het opstarten van een nieuwe organisatie in de gemeente.

Artikel 3.6.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald:

  • 1.

    De subsidie voor innovatieve activiteiten bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 1.000,-- per activiteit.

  • 2.

    De subsidie voor deelname aan een concours bedraagt € 500,--.

  • 3.

    De subsidie voor het opstarten van een nieuwe muziekvereniging bedraagt € 500,--.

  • 4.

    De subsidie voor het opstarten van een nieuw zangvereniging bedraagt € 250,--.

Artikel 3.6.4 Subsidiecriteria

n.v.t.

Artikel 3.6.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert subsidieverlening voor innovatieve activiteiten en concoursen wanneer de aanvrager niet voor een subsidie op basis van paragraaf 3.5 in aanmerking komt.

  • 2. Het college neemt per aanvrager per jaar maximaal twee aanvragen in behandeling.

  • 3. Het college kan subsidieverlening voor deelname aan een concours weigeren wanneer aan dezelfde aanvrager in de afgelopen drie jaar hiervoor subsidie is verstrekt.

  • 4. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer de innovatieve activiteiten naar het oordeel van het college geen aanvulling zijn op het bestaande aanbod van de aanvrager.

Artikel 3.6.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 16.535,--.

  • 2. Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

  • 4. Het college stelt Femuza in de gelegenheid advies uit te brengen ten aanzien van de beoordeling van de aanvragen gericht op innovatieve activiteiten.

Paragraaf 3.7 Amateurkunst, foto en film

Artikel 3.7.1 Begripsbepalingen

  • 1. Foto- of filmclub: een amateurvereniging die zich richt op fotografie, film, nieuwe media of andere vormen van audiovisuele kunst.

Artikel 3.7.2. Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken aan een statutair in de gemeente gevestigde foto- of filmclub.

Artikel 3.7.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 1.000,-- per jaar.

Artikel 3.7.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de foto- of filmclub per kalenderjaar minimaal één openbare activiteit te organiseren waarin het werk van de foto- of filmclub onder de aandacht wordt gebracht.

Artikel 3.7.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 3.7.6. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 3.000,--.

  • 2. Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 3.8 Folkloristische activiteiten

Artikel 3.8.1 Begripsbepalingen

  • 1. Traditioneel folkloristische groep: een organisatie die zich actief bezig houdt met het in standhouden en bekendmaken van volksculturen en tradities.

  • 2. Folkloristische activiteiten: activiteiten van een traditioneel folkloristische groep zoals dans, muziek, het geven van presentaties over tradities/gebruiken en kostuums.

  • 3. Lid/leden: lid/leden die op peildatum 1 september van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar staan ingeschreven bij de groep en die de activiteiten ervan mede uitvoeren.

  • 4. Optreden: een folkloristische activiteit waarbij de traditioneel folkloristische groep aantoonbaar haar kunsten vertoont aan publiek.

Artikel 3.8.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een subsidie verlenen aan een statutair in de gemeente gevestigde traditioneel folkloristische groep voor het uitvoeren van folkloristische activiteiten.

Artikel 3.8.3 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks als volgt bepaald:

Component A:

50% budget

Component B:

25% budget

Component C:

25% budget

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal leden:

Klein (10-20 leden) : basisbedrag x 1

Groot (20+ leden) : basisbedrag x 2

Budgetverdeling naar rato o.b.v. het aantal optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar

Evenredige verdeling over de groepen die voornamelijk de volkscultuur en tradities van (delen van) de eigen gemeente in standhouden en bekendmaken

Artikel 3.8.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het aantal leden bedraagt minimaal 10.

  • 2.

    Het aantal optredens in de gemeente bedraagt per jaar minimaal 2.

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor de subsidiecomponent C is aansluiting bij de Federatie van Folkloristische Groepen in Nederland een voorwaarde.

Artikel 3.8.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 3.8.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 10.661,--.

  • 2. De subsidie wordt verdeeld conform de systematiek als beschreven in artikel 3.8.3.

Paragraaf 3.9 Cultuurfonds

Artikel 3.9.1 Begripsbepalingen

  • 1. Cultuur: het geheel van activiteiten van kunst, ontspanning en vermaak.

  • 2. Amateurkunstenaar: hieronder worden kunstenaars verstaan die hun culturele activiteiten beoefenen zonder daarmee in hun levensonderhoud te willen voorzien.

Artikel 3.9.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan natuurlijke personen, groepen van personen of rechtspersonen subsidie verstrekken voor eenmalige initiatieven die een bijdrage leveren aan het culturele leven in de gemeente en een aanvulling zijn op het bestaande aanbod.

Artikel 3.9.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Er wordt maximaal € 2.500,-- per activiteit verstrekt.

Artikel 3.9.4 Subsidiecriteria

Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9.2 dient de te subsidiëren activiteit aan tenminste drie van de onderstaande criteria te voldoen. De activiteit moet:

  • 1.

    aandacht besteden aan het bereiken van nieuw publiek en/of bijzondere publieksgroepen, zowel in dorpen of steden als daarbuiten.

  • 2.

    zich afspelen op nieuwe/bijzondere locaties.

  • 3.

    georganiseerd worden door/voor/en met jongeren.

  • 4.

    mengvormen van verschillende kunstdisciplines laten zien.

  • 5.

    het imago van de gemeente versterken door het verbinden van cultuurhistorie met recreatie, wonen en/of werken.

  • 6.

    georganiseerd worden door twee of meer samenwerkende partijen, waarvan tenminste één partij in de gemeente gevestigd is.

  • 7.

    georganiseerd en/of uitgevoerd worden met amateurkunstenaars uit de gemeente. Zij spelen aantoonbaar een belangrijke rol bij de te subsidiëren activiteit

Artikel 3.9.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de aanvrager in de drie jaar voorafgaand aan het plaatsvinden van de activiteit subsidie heeft ontvangen in het kader van deze regeling.

  • 2. Het college weigert subsidieverstrekking wanneer de activiteit naar het oordeel van het college het karakter heeft van een feest of receptie.

Artikel 3.9.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 30.700,--.

  • 2. Voor beide tijdvakken waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, is een bedrag van € 10.233,-- beschikbaar.

  • 3. Wanneer na een termijn nog geld resteert wordt het restant overgeheveld naar de volgende termijn.

  • 4. Na het verstrijken van de indientermijn worden de volledige aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 5. Voor de jaren 2017 en 2018 geldt dat aanvragen een hogere prioriteit krijgen wanneer de activiteiten naar het oordeel van het college beter aansluiten op het totaalprogramma voor Culturele Hoofdstad 2018. Het gaat hierbij om:

    • a.

      de mate waarin er draagvlak voor de activiteit bestaat in het betrokken gebied (draagvlak);

    • b.

      de mate waarin de activiteit leidt tot een voortdurende situatie of een voortdurende activiteit (continuïteit);

    • c.

      de mate waarin de activiteit samenwerking bewerkstelligt in de uitvoering van het project (samenwerking);

    • d.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan kansen voor mensen die een minder kansrijke positie in de samenleving hebben (empowerment);

    • e.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan natuur en milieu (ecology);

    • f.

      de mate waarin de activiteit vernieuwend is voor het gebied waarop de activiteit betrekking heeft (uniciteit).

  • 6. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Artikel 3.9.7 Indientermijn

De volgende indientermijnen gelden jaarlijks voor het indienen van een aanvraag:

  • -

    eerste termijn: 1 april

  • -

    tweede termijn: 1 juli

  • -

    derde termijn: 1 november

Paragraaf 3.10 Uitgifte Boeken & Films

Artikel 3.10.1 Begripsbepalingen

n.v.t.

Artikel 3.10.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan natuurlijke personen, groepen van personen of rechtspersonen subsidie verstrekken ten behoeve van de uitgifte van een boek, film of vergelijkbaar materiaal.

Artikel 3.10.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal € 1.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht.

Artikel 3.10.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    het te subsidiëren project dient naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit te zijn, zowel inhoudelijk als qua vormgeving.

Artikel 3.10.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college neemt per aanvrager per jaar maximaal één aanvraag in behandeling.

Artikel 3.10.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 3.000,--.

  • 2. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 3.11 Historische verenigingen

Artikel 3.11.1 Begripsbepalingen

  • 1. Historische vereniging: rechtspersoon die zich richt op de bestudering van de algehele lokale historie.

Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan statutair binnen de gemeente gevestigde historische verenigingen een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken.

Artikel 3.11.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 1.000,-- per jaar.

Artikel 3.11.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de historische vereniging per kalenderjaar minimaal één openbare activiteit te organiseren waarin het werk van de historische vereniging onder de aandacht wordt gebracht.

Artikel 3.11.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 3.11.6. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 4.000,--.

  • 2. Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 3.12 Kunstroutes

Artikel 3.12.1 Begripsbepalingen

  • 1. Beeldende kunst: vormen van kunst waarbij de afbeelding voorop staat, zoals: schilderkunst, textiele werkvormen, grafiek, beeldhouwkunst, fotografie en film.

  • 2. Kunstroute: evenement of geheel van activiteiten rondom een route in de gemeente, gericht op het onder de aandacht brengen van het werk van actieve kunstenaars (van nu.)

Artikel 3.12.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een statutair in de gemeente gevestigde rechtspersoon een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken voor de organisatie van een kunstroute.

Artikel 3.12.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.250,-- per activiteit.

Artikel 3.12.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de activiteit te worden georganiseerd in samenwerking met minimaal twee andere (in de gemeente gevestigde) partijen.

Artikel 3.12.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college neemt per aanvrager jaarlijks maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2. Het college weigert subsidieverstrekking indien de activiteit wordt georganiseerd rondom openbaar kunstbezit, en daarmee het karakter van een stadswandeling heeft.

Artikel 3.12.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 5.000,--.

  • 2. Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 3.13 Musea, innovatie en samenwerking

Artikel 3.13.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    (voorlopig) Geregistreerd museum: een instelling uit de gemeente die:

    • a.

      voldoet aan de eisen genoemd in de ICOM-definitie (zie lid 2) en

    • b.

      (voorlopig) is opgenomen in het Museumregister Nederland.

    • c.

      de bij de (voorlopige) registratie behorende museumnormen in acht neemt.

    • d.

      (bijna) in het bezit is van het Certificaat Geregistreerd Museum.

  • 2.

    International Council of Museums (ICOM)-definitie:

Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.

  • 3.

    Potentieel geregistreerd museum: een instelling uit de gemeente die op basis van een intentieovereenkomst binnen drie tot vijf jaar toewerkt naar de status van geregistreerd museum.

  • 4.

    Innovatief: aanvullend zijn op het bestaande aanbod, gericht op wezenlijke vernieuwing, een kwaliteitsimpuls, (bijzondere) publieksgerichte acties en stimulering van onderlinge samenwerking.

  • 5.

    SSM-ZWF: Stichting Samenwerking Musea Zuidwest Friesland.

Artikel 3.13.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan (voorlopig of potentieel) geregistreerde musea in de gemeente en aan SSM-ZWF voor innovatieve activiteiten, die zich richten op:

  • 1.

    een wezenlijke vernieuwing van programmering en presentatie.

  • 2.

    verbetering van de publieksgerichtheid.

  • 3.

    een duidelijke kwaliteitsimpuls van het museum en/of deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en/of personeel dat in loondienst van de instelling is.

  • 4.

    meer of nieuwe vormen van samenwerking tussen de musea (twee of meer samenwerkende partijen), zowel lokaal als bovenlokaal, of met andere (culturele) instellingen.

Artikel 3.13.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. De hoogte van de subsidie voor innovatieve activiteiten bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van € 2.500,-- per aanvraag.

  • 2. In afwijking van artikel 8.1 lid 16 worden de volgende zaken niet als subsidiabele kosten aangemerkt:

    • a.

      de aanschaf van apparatuur zijnde (vervanging van) machines, computers, beamers, touchscreens etcetera);

    • b.

      onderhoudskosten van het pand, waarin het museum (of onderdelen daarvan) gehuisvest zijn;

    • c.

      investeringen aan het pand, waarin het museum of onderdelen daarvan gehuisvest zijn.

Artikel 3.13.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen gelden de volgende criteria:

  • 1.

    De subsidiabele activiteiten moeten een aanvulling zijn op het bestaande aanbod van het museum of bestaande activiteiten van de SSM-ZWF.

Artikel 3.13.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college neemt per aanvrager per indientermijn als bedoeld in artikel 3.13.7 maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer door dezelfde aanvrager in de afgelopen drie jaar voor dezelfde of een vergelijkbare activiteit subsidie is verstrekt in het kader van deze regeling.

Artikel 3.13.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 15.000,--.

  • 2. Voor beide tijdvakken (zie art. 3.13.7) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, is een bedrag van 50% van het subsidieplafond beschikbaar.

  • 3. Wanneer na het eerste tijdvak nog geld resteert wordt het restant overgeheveld naar het tweede tijdvak.

  • 4. Na het verstrijken van de indientermijn worden de aanvragen geprioriteerd.

    • a.

      Als eerste komen in aanmerking aanvragen van subsidieaanvragers die geen jaarlijkse subsidie van de gemeente ontvangen.

    • b.

      Vervolgens geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar het oordeel van het college meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 3.13.7 Indientermijn

  • 1. De volgende termijnen gelden voor het indienen van een aanvraag:

    • a.

      vóór 1 november wanneer de activiteit plaatsvindt in het tijdvak van 1 januari tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar.

    • b.

      vóór 1 mei wanneer de activiteit plaatsvindt in het tijdvak van 1 juli tot en met 31 december van hetzelfde kalenderjaar.

Paragraaf 3.14 Friese taal

Artikel 3.14.1 Begripsbepalingen

n.v.t

Artikel 3.14.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een natuurlijke persoon of aan een statutair in de gemeente gevestigde rechtspersoon voor het organiseren van een activiteit, die bijdraagt aan de zichtbaarheid van de Friese taal in de gemeente.

Artikel 3.14.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 2.000,-- per activiteit.

Artikel 3.14.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De activiteit moet worden georganiseerd in samenwerking met minimaal twee andere partijen, waarvan tenminste één partij in de gemeente gevestigd is.

  • 2.

    De activiteit is een aanvulling op het huidige aanbod in de gemeente.

  • 3.

    De activiteit heeft een promotionele waarde voor de gemeente.

  • 4.

    Bij de aanvraag dient een publiciteitsparagraaf te worden gevoegd.

Artikel 3.14.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college neemt per aanvrager jaarlijks maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer aan dezelfde aanvrager in de afgelopen drie jaar voor hetzelfde of een vergelijkbare activiteit is bijgedragen.

Artikel 3.14.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 8.000,--.

  • 2. Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Paragraaf 3.15 Culturele Hoofdstad 2018

Artikel 3.15.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Evenement: samengesteld geheel van voor publiek toegankelijke culturele, informatieve of historische activiteiten met een tijdelijk en eenmalig karakter.

Artikel 3.15.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een rechtspersoon voor het voorbereiden en starten van een evenement in de gemeente, die in het kader van Culturele Hoofdstad 2018 wordt georganiseerd.

Artikel 3.15.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1.009,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan tot 1.000 inwoners.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 2.018,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan tussen 1.000 tot 2.000 inwoners.

  • 3. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 4.036,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan tussen 2.000 tot 4.000 inwoners.

  • 4. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 6.064,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan van 4.000 inwoners of meer.

  • 5. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op basis van de aard en omvang van de activiteiten en bedraagt nooit meer dan 40% van de subsidiabele kosten.

  • 6. Kosten die verband houden met de reguliere werkzaamheden van de subsidieontvanger komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 7. Voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden vrijwilligersuren gewaardeerd op € 9,78 per uur per vrijwilliger.

Artikel 3.15.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het evenement moet direct verband houden met de realisatie en invulling van het activiteitenprogramma voor Culturele Hoofdstad van de gemeente.

  • 2.

    Het evenement moet naar het oordeel van het college bijdragen aan een divers aanbod door:

    • a.

      een gelijkmatige spreiding binnen de gemeente van evenementen naar doelgroep en soort.

    • b.

      qua locatie en tijd goed te passen binnen het bestaande aanbod.

  • 3.

    Het evenement moet naar het oordeel van het college voldoende invulling geven aan de volgende punten:

    • a.

      de mate waarin er draagvlak voor de activiteit bestaat in het betrokken gebied (draagvlak).

    • b.

      de mate waarin de activiteit leidt tot een voortdurende situatie of een voortdurende activiteit (continuïteit).

    • c.

      de mate waarin de activiteit samenwerking bewerkstelligt in de uitvoering van het project (samenwerking).

    • d.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan kansen voor mensen die een minder kansrijke positie in de samenleving hebben (empowerment).

    • e.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan natuur en milieu (ecology).

    • f.

      de mate waarin de activiteit vernieuwend is voor het gebied waarop de activiteit betrekking heeft (uniciteit).

Artikel 3.15.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert subsidieverlening wanneer de activiteit bestaat uit het organiseren van een (dorps- of buurt)feest, borrel, optocht, braderie, barbecue of daarmee gelijk te stellen activiteit.

  • 2. Het college weigert subsidieverlening wanneer uit de rangschikking als bedoeld in artikel 3.15.6 lid 4 blijkt dat de aanvraag minder dan 8 punten scoort.

Artikel 3.15.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor de jaren 2016 tot en met 2018 € 100.000,--.

  • 2. Per indientermijn als bedoeld in artikel 3.15.7 is een bedrag van € 20.000,-- beschikbaar.

  • 3. Bij de beoordeling rangschikt het college de aanvragen zodanig dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt naarmate die naar hun oordeel meer voldoet aan de punten uit artikel 3.15.4 lid 3.

  • 4. Bij de rangschikking worden maximaal 26 punten toegekend met de volgende maxima per criterium:

    • a.

      5 punten voor draagvlak.

    • b.

      5 punten voor continuïteit.

    • c.

      5 punten voor samenwerking.

    • d.

      5 punten voor empowerment.

    • e.

      5 punten voor ecology.

    • f.

      1 punt voor uniciteit.

  • 5. Het college verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking voor aanvragen die minimaal 8 punten hebben gescoord.

  • 6. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die even hoog zijn gerangschikt, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het budget naar rato verdeeld.

  • 7. Wanneer er na een indientermijn geld resteert wordt het restant overgeheveld naar de volgende termijn.

Artikel 3.15.7 Indientermijn

De volgende termijnen gelden voor het indienen van een aanvraag:

  • -

    2016: 1 november

  • -

    2017: 1 april, 1 juli en 1 november

  • -

    2018: 1 april

4. Veiligheid, orde, handhaving en toezicht

Dit programma heeft geen subsidieregelingen.

5. Ruimte, wonen, economische verscheidenheid, sleutelsectoren en gastheerschap

Paragraaf 5.1 Toeristische evenementen

Artikel 5.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Toeristisch evenement: een evenement gericht op het toeristisch versterken en promoten van de stad, het dorp of de gemeente.

  • 2.

    Bovenlokaal: gericht op het trekken van bezoekers van buiten de eigen stad of het eigen dorp.

Artikel 5.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan een rechtspersoon die werkzaam is binnen de gemeente voor het organiseren van een bovenlokaal toeristisch evenement.

Artikel 5.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Er wordt maximaal € 2.000,-- per evenement verstrekt.

Artikel 5.1.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    het toeristische evenement vindt plaats in de gemeente;

  • 2.

    het is een aanvulling op het bestaande aanbod;

  • 3.

    er is aandacht voor de communicatie en promotie van het toeristische evenement

Artikel 5.1.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer voor het toeristisch evenement drie keer of vaker subsidie is verstrekt in het kader van deze paragraaf.

Artikel 5.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 23.000,--.

  • 2. Voor de eerste en tweede termijn is een bedrag beschikbaar van € 10.000,-- per termijn. Voor de derde termijn is € 3.000,-- beschikbaar.

  • 3. Wanneer na een termijn nog geld resteert wordt het restant overgeheveld naar de volgende termijn.

  • 4. Na het verstrijken van de indientermijn worden de volledige aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 5. Voor de jaren 2017 en 2018 geldt dat aanvragen een hogere prioriteit krijgen wanneer de activiteiten naar het oordeel van het college beter aansluiten op het totaalprogramma voor Culturele Hoofdstad 2018. Het gaat hierbij om:

    • a.

      de mate waarin er draagvlak voor de activiteit bestaat in het betrokken gebied (draagvlak);

    • b.

      de mate waarin de activiteit leidt tot een voortdurende situatie of een voortdurende activiteit (continuïteit);

    • c.

      de mate waarin de activiteit samenwerking bewerkstelligt in de uitvoering van het project (samenwerking);

    • d.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan kansen voor mensen die een minder kansrijke positie in de samenleving hebben (empowerment);

    • e.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan natuur en milieu (ecology);

    • f.

      de mate waarin de activiteit vernieuwend is voor het gebied waarop de activiteit betrekking heeft (uniciteit)

  • 6. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Artikel 5.1.7 Indientermijn

De volgende indientermijnen gelden jaarlijks voor het indienen van een aanvraag:

  • -

    eerste termijn: 1 april

  • -

    tweede termijn: 1 juli

  • -

    derde termijn: 1 november

Paragraaf 5.2 Cultureel Erfgoed

Artikel 5.2.1 Begripsbepalingen

  • 1. Brim 2013: Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten 2013.

  • 2. Rijksmonumenten: monumenten die zijn opgenomen in het monumentenregister, vastgesteld ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. Gemeentelijke monumenten: monumenten die zijn aangewezen op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening en opgenomen zijn in het gemeentelijk monumentenregister.

  • 4. Kleine initiatieven: het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische beleving van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot.

  • 5. Molens: molens die de status van rijksmonument hebben.

  • 6. Bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en bouwhistorische waarden van een monument, bedoeld als toetsingskader voor aanvragen als bedoeld onder 3 en 4.

  • 7. Inspecties: bouwkundige inspectie door de Monumentenwacht Fryslân of vergelijkbare onafhankelijke instantie, waarin over de bouwtechnische staat van een pand wordt gerapporteerd.

  • 8. Normaal onderhoud: het gebruikelijke periodieke onderhoud om het object in stand te houden.

  • 9. Groot onderhoud: werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan.

  • 10. Cascoherstel: constructieve herstelwerkzaamheden en het herstel van waardevolle- en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen.

  • 11. Beschermde stads- en dorpsgezichten: Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden. Het betreffen hier zowel de rijks- als de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten.

Artikel 5.2.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan een investeringssubsidie aan natuurlijke- en rechtspersonen verlenen ten behoeve van gemeentelijke monumenten, kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten, inspecties en molens gelegen binnen haar gemeentegrenzen.

  • 2. De subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid betreft uitsluitend de activiteiten zoals opgenomen in artikel 5.2.3.

Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. Subsidie wordt alleen verleend in de volgende vier subsidiecategorieën.

    Categorie: Gemeentelijke monumenten

    Onderdeel

    Maximale subsidie

    ·Groot onderhoud

    Werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan.

    € 5.000,--

    per pand/object

    ·Cascoherstel

    Constructieve herstelwerkzaamheden en herstel van waardevolle –en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen.

    ·Bouwhistorisch onderzoek

    Bouwhistorisch onderzoek indien het deel uitmaakt van de aanvraag aangaande cascoherstel.

    € 5.000,--

    per pand/object

    € 1.000,--

    Categorie: Kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten

    Onderdeel

    Maximale subsidie

    ·Kleine initiatieven

    Het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische belevening van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot.

    ·Bouwhistorisch onderzoek

    Een bouwhistorisch onderzoek indien het deel uitmaakt van de aanvraag aangaande een klein initiatief.

    € 2.000,--

    per pand/object

    € 500,--

    Categorie: Inspecties

    Onderdeel

    Maximale subsidie

    ·Inspecties

    Alleen voor een eerste bouwkundige inspectie uitgevoerd door de Monumentenwacht Fryslân of andere onafhankelijke instantie, bij panden of objecten die de status van gemeentelijk monument of rijksmonument hebben.

    € 500,-- per pand/object

    Categorie: Molens

    Onderdeel

    Maximale subsidie

    ·Instandhouding

    Werkzaamheden die door het rijk zijn aangemerkt als subsidiabele kosten en waarvoor een rijkssubsidiebeschikking is afgegeven.

    € 2.083,-- per molen per jaar

    • 2.

      De subsidie bedraagt bij:

      • a.

        Gemeentelijke monumenten: 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van de bedragen zoals deze in het overzicht bij lid 1 zijn benoemd.

      • b.

        Kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten: 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van de bedragen zoals deze in het overzicht bij lid 1 zijn benoemd.

      • c.

        Bouwhistorisch onderzoek: 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000 indien het deel uitmaakt van een aanvraag als hiervoor genoemd onder lid 1 bij gemeentelijke monumenten en een maximum van € 500,-- indien het deel uitmaakt van een aanvraag als hiervoor genoemd onder lid 1 bij kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten.

      • d.

        Inspecties: maximaal € 500,--.

      • e.

        Molens: 25% van de subsidiabele kosten die door het rijk zijn vastgesteld met een maximum van € 2.083,-- per molen per jaar.

    • 3.

      Onder subsidiabele kosten wordt, in aanvulling op artikel 8.1 lid 16, het volgende verstaan:

    • a.

      Molens: de kosten die zijn vastgesteld door het Rijk.

    • b.

      Gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten: kosten die betrekking hebben op de feitelijke uitvoeringskosten (materiaal en arbeid), dit kan zowel inclusief als exclusief btw zijn, afhankelijk van de situatie van de eigenaar.

    • c.

      Bouwhistorisch onderzoek: kosten die noodzakelijk zijn om het onderzoek op een doelmatige wijze uit te voeren, met uitzondering van publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.

    • 4.

      Indien een aanvraag om subsidie voor een gemeentelijk monument zowel groot onderhoud als cascoherstel betreft, bedraagt de subsidie maximaal € 15.000,--.

    • 5.

      Indien de subsidieaanvrager de btw kan terugvorderen, wordt over dat deel geen subsidie verstrekt.

    • 6.

      Indien de subsidieaanvrager een deel van de kosten vergoed krijgt door een verzekering, wordt over dat deel geen subsidie verleend.

Artikel 5.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Voor gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten kan maximaal 1 maal per drie jaar subsidie worden verleend.

  • 2.

    Voor molens kan alleen voor dezelfde zes jaarlijkse periode subsidie worden toegekend als waarvoor het rijk een subsidieverleningsbeschikking heeft af gegeven.

  • 3.

    Moleneigenaren die de status “Professionele Organisatie” van het rijk hebben gekregen – of nog gebruik mogen maken van de (oude) status “Aangewezen Organisatie” - mogen desgewenst schuiven met de beschikbaar gestelde subsidies onder haar monumenten onderling, mits het totaal opgetelde toegekende subsidiebedrag aan die eigenaar niet wordt overschreden.

Artikel 5.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer er voor molens geen rijkssubsidie is verleend voor de betreffende instandhoudingperiode als bedoeld in het Brim 2013.

  • 2. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer de aanvrager geen eigenaar van het object, pand of molen is waarvoor subsidie wordt aangevraagd, tenzij de aanvraag zich richt op een klein initiatief in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 3. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer het panden, objecten en molens betreft die eigendom zijn van een overheidsinstantie.

  • 4. Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer het panden, objecten en molens betreft die al op een andere wijze door de gemeente worden ondersteund.

  • 5. In afwijking van artikel 8:4 lid 1 weigert het college subsidieverlening wanneer de subsidie voor de gemeentelijke monumenten minder bedraagt dan € 250,--.

Artikel 5.2.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. De subsidieplafonds worden jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2. Voor het jaar 2017 bedragen de subsidieplafonds per categorie:

    • a.

      gemeentelijke monumenten: € 30.000,--

    • b.

      kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten: € 6.000,--

    • c.

      inspecties: € 4.500,--

    • d.

      molens: € 40.000,--

  • 4. Wanneer er na 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar middelen resteren, geldt een gezamenlijk subsidieplafond voor de categorieën uit lid 2.

  • 5. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 6. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

  • 7. Wanneer de volgorde niet is te bepalen, vindt deze plaats door middel van loting.

Paragraaf 5.3 Open Monumentendag

Artikel 5.3.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Monument: een gebouw in de gemeente die volgens de gemeentelijke verordening of het Rijk is aangemerkt als monument.

  • 2.

    Open Monumentendag: (landelijke) dag of weekend waarop monumenten voor het publiek gratis worden opengesteld.

  • 3.

    Lokale Open Monumentendag: cultureel evenement in één dorp of stad binnen de gemeente tijdens Open Monumentendag.

  • 4.

    Eigenaar: de eigenaar van een monument.

  • 5.

    Overkoepelende organisatie: een stichting, vereniging en/of dorpsbelangen, die de organisatie van de lokale Open Monumentendag op zich neemt.

Artikel 5.3.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken aan een eigenaar of overkoepelende organisatie voor activiteiten rondom lokale Open Monumentendag, die zich richten op:

  • 1.

    Promotie.

  • 2.

    Een vernieuwende programmering en/of presentie van monument(en).

  • 3.

    Het aantrekken van specifieke doelgroepen, zoals jongeren of gezinnen.

  • 4.

    Samenwerking met andere organisaties of evenementen

Artikel 5.3.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor overkoepelende organisaties bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 1.500,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie voor eigenaren bedraagt maximaal € 300,-- per aanvraag.

  • 3. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      de aanschaf van apparatuur zijnde (vervanging van) machines, computers, beamers, touchscreens, gereedschap etcetera).

    • b.

      onderhoudskosten van het monument of onderdelen daarvan.

    • c.

      investeringen aan het monument of onderdelen daarvan.

Artikel 5.3.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag naar het oordeel van het college aan de volgende criteria te voldoen.

  • 1.

    De gratis openstelling van het monument/de monumenten maakt aantoonbaar een wezenlijk onderdeel uit van de activiteit.

  • 2.

    De activiteiten dragen bij aan het vergroten van de belangstelling en waardering voor en betrokkenheid bij monumenten in de gemeente.

  • 3.

    De activiteiten zijn een aanvulling op bestaande aanbod van de aanvrager

Artikel 5.3.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college neemt jaarlijks per aanvrager maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2. Het college neemt jaarlijks voor één dorp of stad maximaal vijf aanvragen in behandeling.

  • 3. Het college weigert subsidieverstrekking wanneer het te verlenen subsidiebedrag per dorp of stad in zijn geheel de € 1.500,-- overschrijdt.

  • 4. Het college kan subsidieverstrekking aan eigenaren weigeren wanneer een overkoepelende organisatie in diezelfde plaats voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 5.3.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit plafond € 7.500,--.

  • 2. De subsidieaanvragen worden afgehandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Artikel 5.3.7 Indientermijn

Voor het indienen van een aanvraag geldt een indientermijn van uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar waarin de activiteiten plaatsvinden.

6. Wegen, water en groen

Dit programma heeft geen subsidieregelingen.

7. Milieuzorg, energie en duurzame groei

Paragraaf 7.1 Garantieregeling oud papier

Artikel 7.1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Garantieregeling: de minimumopbrengst die de gemeente garandeert aan inzamelende organisaties voor het ingezamelde oud papier en karton afkomstig van huishoudens.

  • 2. Inzamelende organisatie: een in de gemeente gevestigde maatschappelijke organisatie zonder winstoogmerk die op grond van de Afvalstoffenverordening door het college is aangewezen als inzamelaar oud papier en karton.

  • 3. Inzameling oud papier en karton: de inzameling van oud papier en karton bij particuliere huishoudens door aangewezen inzamelende organisaties in samenwerking met de gemeente.

Artikel 7.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een activiteitensubsidie verlenen aan een inzamelende organisatie gericht op de inzameling van oud papier en karton.

Artikel 7.1.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De inzamelende organisatie ontvangt voor de door haar ingezamelde hoeveelheid oud papier en karton de prijs zoals deze geldt voor de gemeente.

  • 2. Op het onder lid 1 genoemde bedrag worden de kosten van inzameling in mindering gebracht.

  • 3. De kosten van inzameling bestaan uit inzamelkosten en administratiekosten. De inzamelkosten zijn afhankelijk van de wijze van inzameling: hieronder worden de kosten van de afzetcontainer of zij- of achterlader verstaan.

  • 4. De kosten van inzameling worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 7.1.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De garantieregeling is alleen van toepassing op oud papier en karton afkomstig van particuliere huishoudens.

  • 2.

    De garantieregeling is alleen van toepassing op inzamelende organisaties die op grond van de Afvalstoffenverordening door het college zijn aangewezen als inzamelaar.

  • 3.

    De inzamelende organisatie moet voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in de overeenkomst tussen gemeente en de verwerker van het oud papier.

  • 4.

    De voorwaarden zoals bedoeld in lid 3 worden bij het aanwijzingsbesluit gevoegd.

  • 5.

    Bij tussentijdse veranderingen zal de gemeente de inzamelende organisatie hier over informeren.

Artikel 7.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

n.v.t.

Artikel 7.2.6 Overgangsregeling

  • 1.

    De gemeente is met Afvalsturing Friesland NV overeengekomen dat Afvalsturing Friesland NV de gemeente tot en met het jaar 2015 een minimumopbrengst van € 61,00 per ton oud papier en karton garandeert. De kosten van inzameling worden op dit bedrag in mindering gebracht.

  • 2.

    In 2014 verhoogt de gemeente de minimumopbrengst van € 61,00 per ton oud papier en karton met € 10,00 per ton tot € 71,00 per ton. Hierop worden de inzamelkosten in mindering gebracht.

  • 3.

    In 2015 verhoogt de gemeente de minimumopbrengst van € 61,00 per ton oud papier en karton met € 5,00 per ton tot € 66,00 per ton. Hierop worden de inzamelkosten in mindering gebracht.

8. Algemeen

Artikel 8.1 Afkortingen, Definities en Begrippen

In de nadere regels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • 2.

    De verordening: Algemene subsidieverordening Súdwest-Fryslân

  • 3.

    De gemeente: de gemeente Súdwest-Fryslân

  • 4.

    Het college: het college van de gemeente Súdwest-Fryslân

  • 5.

    Subsidie: als bedoeld in artikel 4:21 Awb

  • 6.

    Subsidieplafond: als bedoeld in artikel 4:22 Awb

  • 7.

    Activiteitensubsidie: Betreft subsidie voor activiteiten die bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen en uitgevoerd worden door rechtspersonen zoals vrijwilligersorganisaties of door natuurlijke (groepen van) personen.

  • 8.

    Budgetsubsidie: Betreft subsidie aan professionele instellingen gericht op uitvoering van gemeentelijk beleid waarbij de subsidieontvanger de uitvoering ter hand neemt. De uitvoering is uitgewerkt in te behalen doelstellingen en prestaties en kan worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.

  • 9.

    Projectsubsidie: Betreft een eenmalige subsidie aan rechtspersonen voor een geheel van vooraf gedefinieerde activiteiten die in een bepaalde tijd voor een vastgesteld bedrag voor een duidelijke (interne / externe) opdrachtgever wordt gerealiseerd.

  • 10.

    Investeringssubsidie: Betreft een eenmalige subsidie ten behoeve van instandhouding, vervangings- investeringen, aankoop of eerste stichting van kapitaalswerken en/of eerste inrichting van een accommodatie.

  • 11.

    Algemene reserve: Een algemene reserve is een reserve zonder specifieke bestemming die wordt gevormd door de winsten van enig jaar daaraan toe te voegen.

  • 12.

    (Onderhouds)voorziening: Een (onderhouds)voorziening is een voorziening tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten die wordt gevormd ten laste van de resultatenrekening van enig jaar gebaseerd op een onderbouwde berekening.

  • 13.

    Activiteitenplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger geplande activiteiten zoveel mogelijk vertaald naar meetbare resultaten.

  • 14.

    Investeringsplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen investeringen, gebaseerd op een meerjaren onderhoudsplanning en/of een exploitatieplan.

  • 15.

    Projectplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten, vertaald in een plan met doel(en), resultaten, middelen en termijn.

  • 16.

    Subsidiabele kosten zijn: noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering van de activiteit c.q. het project toe te rekenen en door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten, met dien verstande dat ook sprake kan zijn van afschrijvingskosten of kosten voor eigen arbeid.

  • 17.

    Niet-subsidiabele kosten zijn in ieder geval:

    • a.

      kosten, gemaakt voor de datum van indiening van de volledige subsidieaanvraag;

    • b.

      boetes, financiële sancties en hiermee samenhangende kosten;

    • c.

      kosten voor juridische ondersteuning.

Artikel 8:2 Reikwijdte

Nader te bepalen.

Artikel 8:3 Indientermijnen

Volgens art. 6.2 van de verordening gelden de volgende termijnen voor het indienen van een aanvraag:

  • 1.

    De indientermijn voor het aanvragen van een jaarlijkse budgetsubsidie of activiteitensubsidie is uiterlijk 1 november voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    De indientermijn voor het aanvragen van een project- of investeringssubsidie is uiterlijk 4 weken voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    De indientermijn voor het aanvragen en verantwoorden van de jaarlijkse activiteitensubsidie schoolzwemmen is uiterlijk 1 mei.

Artikel 8:4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert subsidieverstrekking van minder dan € 100,--.

  • 2.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer:

    • a.

      niet is voldaan aan de subsidiecriteria;

    • b.

      de subsidieaanvraag wordt ingediend na het plaatsvinden van de activiteit c.q. de aanvangsdatum van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      het redelijkerwijs te verwachten is dat de subsidieontvanger winst beoogt;

    • d.

      de aanvrager niet alle benodigde vergunningen en ontheffingen ten behoeve van de gesubsidieerde activiteit heeft of zal kunnen verkrijgen;

    • e.

      vervallen;

    • f.

      de aanvrager een natuurlijk persoon of groepen van personen is, tenzij dit in de nadere regels is toegestaan;

    • g.

      de organisatorische en / of financiële continuïteit van de aanvrager en/of de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd onvoldoende is gewaarborgd;

    • h.

      de aanvrager geen sluitende begroting indient;

    • i.

      de aanvrager in relatie tot de gevraagde subsidie zelf geen substantiële bijdrage levert aan het realiseren van het gestelde doel;

    • j.

      er geen evenwichtige verhouding is tussen de verwachte resultaten en de gevraagde bijdrage;

    • k.

      al in voldoende mate wordt voorzien in de activiteiten en/of het doel dat wordt nagestreefd;

    • l.

      vervallen;

    • m.

      voor de activiteit al gemeentelijke subsidie is verstrekt;

    • n.

      de openbare toegankelijkheid naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd

Artikel 8:5 Financiële bepalingen

  • 1.

    Wanneer sprake is van indexatie, wordt het door de gemeenteraad bepaalde inflatiepercentage gehanteerd.

  • 2.

    Algemene reserve:

    • -

      het college kan de aanvrager verplichten een algemene reserve te vormen;

    • -

      het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, komt ten gunste of ten laste van de algemene reserve.

  • 3.

    (onderhouds)Voorziening:

    • a.

      het college kan de aanvrager verplichten een (onderhouds)voorziening te vormen;

    • b.

      de mutaties van de (onderhouds)voorziening worden opgenomen in de begroting, de exploitatierekening en de balans van de subsidieontvanger;

    • c.

      wanneer de subsidieontvanger op eigen initiatief een (onderhouds)voorziening met subsidie van de gemeente vormt en voedt, stelt zij de gemeente hiervan in kennis

9. Slotbepalingen

Artikel 9.1 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden na bekendmaking in werking.

Artikel 9.2 Intrekking

De nadere regels subsidieverlening Gemeente Súdwest-Fryslân die zijn vastgesteld op 12juli 2016 worden hierbij ingetrokken.

Artikel 9.3 Werkingssfeer

Besluiten, genomen krachtens de nadere regels als bedoeld in artikel 9.2, gelden als besluiten genomen krachtens deze nadere regels.

Artikel 9.4 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Nadere regels subsidieverlening Gemeente Súdwest-Fryslân’. 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 18 oktober 2016
burgemeester,
H.H. Apotheker
loco-gemeentesecretaris,
S. Joustra

Toelichting nadere regels

1.1 Informele zorg en vrijwilligersorganisaties

Artikel 1.1.1

Deze regeling is bedoeld voor plaatselijke groepen vrijwilligers die in georganiseerd verband zorg verlenen. Deze informele zorg kan bestaan uit zelfhulp, buurthulp en/of vrijwilligerszorg. Bij zelfhulp gaat het erom dat mensen die geconfronteerd worden met vergelijkbare problemen elkaar steunen. Een voorbeeld van zelfhulp betreft tienermoeders die elkaar steunen bij de opvoeding, bij elkaar oppassen, ruilacties organiseren, etc. Een voorbeeld van georganiseerde burenhulp is het door buurtbewoners bieden van allerlei eenvoudige hand- en spandiensten aan ouderen in de eigen buurt, zoals snoeiwerk in de tuin of het schoonmaken van de goot. Bij vrijwilligerszorg kan het gaan om vergelijkbare praktische diensten of bezoekwerk, uitgevoerd door vrijwilligers. In de praktijk komen ook mengvormen voor waarbij een vrijwillige hulpdienst zelf vrijwilligers heeft, maar bij hulpvragen in eerste instantie contacten legt met buren.

Artikel 1.1.2

Het doel van deze subsidiëring is:

  • a.

    het bieden van informele zorg en ondersteuning op sociaal (-emotioneel) en/of praktisch gebied aan kwetsbare inwoners uit de gemeente, in de breedste zin van het woord, gericht op het bevorderen van het welzijn, de maatschappelijke participatie en de zelfredzaamheid (als aanvulling op of vervanging van de mantelzorg).

  • b.

    het bieden van eerste hulp en ondersteuning bij ongelukken aan inwoners uit de gemeente, om te doen wat nodig is om verdere lichamelijke schade voor een slachtoffer van een ongeval te voorkomen, tot er deskundige hulp kan worden gegeven.

 

Artikel 1.1.3

Er is bij de subsidiabele activiteiten een onderscheid gemaakt in hoofdcomponenten en aanvullende componenten. Voor de hoofdcomponenten praktische hulp en ondersteuning (I), bezoekwerk (II) en het adequaat toerusten van de eigen vrijwilligers en het bieden van EHBO-diensten bij evenementen in de gemeente (V) kan een activiteitensubsidie worden verstrekt, indien aan de subsidiecriteria wordt voldaan. Voor de aanvullende componenten ontmoetingsactiviteiten (III) en het faciliteren van vrijwilligers door deskundigheidsbevordering, een vrijwilligersvergoeding en/of een gezamenlijke activiteit (IV) kan alleen activiteitensubsidie worden aangevraagd in aanvulling op een aanvraag voor de hoofcomponenten praktische hulp en ondersteuning (I) en/of bezoekwerk (II).

 

Artikel 1.1.4

In de subsidiecriteria is opgenomen dat een groep minimaal uit 3 vrijwilligers moet bestaan. Daardoor wordt de continuïteit van de ondersteuning gewaarborgd. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient de plaatselijke vrijwilligersgroep minimaal 1 jaar te functioneren waarbij kan worden aangetoond voor welke vragen (praktische ondersteuning en/of periodiek bezoekwerk voor sociaal emotionele ondersteuning) men bij de vrijwilligersgroep terecht kan. Dit kan blijken uit schriftelijke stukken (statuten, beleidsplan, een bekendmaking in wijk- of dorpskrant met de contactgegevens).

 

Hulp- en ondersteuningsvragen zijn aanvragen en verzoeken van de hulpvrager zelf of de door zijn omgeving geuite hulp- of ondersteuningsbehoefte.

 

In de contacten met de hulpvragers kunnen vrijwilligers signaleren dat er behoefte is aan ontmoeting. Het gaat dan om mensen die niet zelf initiatief nemen en waarvoor de drempel om bijvoorbeeld lid te worden van een soos te hoog is. Daarom is het mogelijk om aanvullend een activiteitensubsidie aan te vragen voor het organiseren van minimaal 2 ontmoetingsactiviteiten. Dit soort activiteiten kunnen wel een opstap zijn naar het lid worden van een soos.

 

In de regel wordt van de hulpvragers een eigen bijdrage gevraagd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de concrete situatie en afspraken. Er zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer er strijdigheid is met regels van een (landelijke) koepelorganisatie. Voorbeelden van een eigen bijdrage zijn: een vergoeding/eigen bijdrage per rit of km bij vervoer, een vergoeding per klus of een deelnemersbijdrage per ontmoetingsactiviteit.

 

Het is van belang dat een EHBO-groep ervoor zorgt dat de kennis en vaardigheden van de vrijwilligers op peil blijft. Dit komt tot uiting in het criterium dat in het afgelopen seizoen minimaal 1 (herhalings)training of les voor de eigen vrijwilligers is gevolgd. Hierbij kan het ook gaan om een (herhalings)training of les voor het bedienen van een AED (automatische externe defibrillator). Om te toetsen of de EHBO-groep lokaal actief is, is bepaald dat de groep bij minimaal 2 evenementen in de gemeente EHBO-diensten heeft geleverd. Door aangesloten te zijn bij een landelijke (koepel)organisatie kan de EHBO-groep gebruik maken van landelijk ontwikkeld materiaal en leermiddelen en op de hoogte blijven van de landelijke ontwikkelingen en kaders op het gebied van EHBO-dienstverlening.

 

1.2 Vrijwillig jeugdwerk

Artikel 1.2.2

De activiteiten die subsidiabel zijn moeten naar het oordeel van het college passen binnen het doel van de subsidieverstrekking, namelijk het bevorderen van het welzijn en maximaliseren van de ontwikkelingskansen. De volgende activiteiten zijn hierbij als niet subsidiabel aangemerkt:

  • a.

    financiële acties die op winst gericht zijn;

  • b.

    activiteiten die niet specifiek op jongeren zijn gericht;

  • c.

    activiteiten waarbij het openbare karakter naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd, zoals catechese en kindernevendiensten. 

1.3 Vrijwillige ouderenorganisaties, jaarlijks

Artikel 1.3.1

Uit deze paragraaf blijkt dat alleen vrijwillige ouderenorganisaties in aanmerking komen voor een activiteitensubsidie. Verder moet de organisatie van de activiteiten in handen liggen van de vrijwilligers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan inning van de eigen bijdrage, het vastleggen van de ruimte, afspraken maken met derden en het publiceren van bekendmakingen. In de regel is sprake van een taakverdeling (voorzitter, secretariaat, penningmeester, ledenadministratie). Het gaat om activiteiten die georganiseerd worden voor kwetsbare ouderen die zelfstandig wonen (NB: dit kan ook een aanleunwoning zijn).

  •  

In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt in kleinschalige en grootschalige ouderenactiviteiten. Een voorbeeld van een kleinschalige activiteit is een wekelijkse samenkomst in het plaatselijke dorpshuis waar afwisselend gesjoeld, gekaart, bingo gespeeld en gebiljart wordt. De bijdrage die van deelnemers wordt gevraagd is in de regel beperkt. Voorbeelden van een grootschalige activiteit zijn een gezamenlijk bezoek aan een museum, aansluitend gezamenlijk eten of een excursie naar een natuurgebied. Dit soort activiteiten wordt in de regel 1 x per maand of per 6 weken georganiseerd. Deelnemers dragen in de regel bij in de kosten, afhankelijk van de begrote kosten.

  •  

Artikel 1.3.2

Het doel van een activiteitenprogramma met kleinschalige ontmoetingsactiviteiten is het activeren van kwetsbare ouderen in eigen dorp, wijk of buurt. De activiteiten hebben een structureel en divers karakter (“voor ieder wat wils”). Deze activiteiten bevorderen dat deze groep kan blijven meedoen in de samenleving en verminderen risico’s op eenzaamheid of sociaal isolement. Het doel van een activiteitenprogramma met grootschaliger activiteiten is ook het activeren van kwetsbare ouderen. De activiteiten die toegankelijk zijn voor kwetsbare ouderen, zijn gericht op ontspanning, educatie en/of beweging. Deze activiteiten vinden plaats in de gemeente of daarbuiten en hebben een structureel en divers karakter (“voor ieder wat wils”). Deze activiteiten bevorderen dat ook kwetsbare ouderen aan gezellige uitjes kunnen deelnemen in een andere omgeving om de dagelijkse sleur te doorbreken.

  •  

Meer bewegen voor Ouderen-activiteiten (te onderscheiden in gymnastiek en volksdansen) zijn gericht op het bevorderen van beweging bij kwetsbare ouderen en dragen bij aan sociale activering van deze groep. Deze activiteiten hebben tot doel ook kwetsbare ouderen op een veilige manier te laten bewegen, in aansluiting op de fysieke mogelijkheden van deze groep en onder leiding van een deskundige Meer Bewegen voor Ouderen docent. Belangenbehartiging heeft tot doel het bevorderen dat zaken die belangrijk zijn voor kwetsbare ouderen aan bod komen in beleid en uitvoering van relevante organisaties in de gemeente en de gemeente zelf.

  •  

Artikel 1.3.4

Om als aanvrager in aanmerking te komen voor een activiteitensubsidie voor ouderenactiviteiten is voor alle varianten bepaald dat in het afgelopen seizoen een activiteitenprogramma moet zijn georganiseerd met een minimaal bereik van 120 deelnemers. Hiervoor is gekozen omdat de activiteitensubsidie bij de verstrekking direct wordt vastgesteld.

  •  

Het komt voor dat meerdere vrijwillige ouderenorganisaties een gezamenlijke activiteit organiseren, bijvoorbeeld plaatselijke ouderenbonden. In dat geval kan slechts één van de vrijwillige ouderenorganisaties - in onderling overleg - deze activiteit opvoeren (meenemen) in de subsidieaanvraag voor het activiteitenprogramma. Dit levert in de praktijk geen problemen op omdat de subsidie een vast bedrag is per activiteitenprogramma met een minimaal aantal dagdelen en deelnemers. Voor de meeste vrijwillige ouderenorganisaties geldt dat ze meer dagdelen organiseren en meer deelnemers hebben dan minimaal is vereist om in aanmerking te komen voor subsidie.

  •  

Voor nieuwe aanvragen voor MbvO-activiteiten ligt het aantal deelnemers hoger dan bij bestaande aanvragers. Hiervoor is gekozen omdat 8 deelnemers voor een MbvO-activiteit als een absolute ondergrens wordt gezien. Voor nieuwe aanvragers wordt uitgegaan van een minimum van 12 deelnemers om vertrek van deelnemers op te kunnen vangen. Voor de activiteit belangenbehartiging geldt dat de aanvrager aangesloten moet zijn bij een landelijke (koepel)organisatie. Voorbeelden van overleggen gericht op collectieve belangenbehartiging zijn de overleggen samenwerkende ouderenbonden en ad hoc werkgroepen, zoals Halt! U valt.

  •  

Artikel 1.3.5

Alleen activiteitenprogramma’s voor ouderen met een gevarieerd programma komen in aanmerking voor een activiteitensubsidie om zo een breed mogelijke doelgroep aan te spreken.

  •  

Aanvragen voor ouderenactiviteiten die zich beperken tot of in hoofdzaak richten op één soort, komen niet in aanmerking voor een activiteitensubsidie. Voorbeelden zijn: biljarten, bridge, jeu de boules. Ook aanvragen voor ouderenactiviteiten die in beginsel niet toegankelijk zijn voor iedere kwetsbare oudere, komen niet in aanmerking voor een activiteitensubsidie. Voorbeelden hiervan zijn: activiteiten waar alleen mannen of vrouwen aan deelnemen.

  •  

Artikel 1.3.6

Voor de jaarlijkse subsidies vrijwillige ouderenorganisaties geldt een subsidieplafond. Wanneer er voor een bepaald jaar middelen resteren kan eenmalige subsidie worden verleend op basis van paragraaf 1.4.

 

1.4 Vrijwillige ouderenorganisaties, eenmalig

Deze paragraaf voorziet in de mogelijkheid aan vrijwilligersorganisaties om eenmalig subsidie aan te vragen voor preventieve innovatieve activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht van kwetsbare ouderen dan wel het verminderen van risico’s en/of het voorkomen van problemen bij kwetsbare ouderen.

 

De subsidie is bedoeld om vernieuwing in het bestaande vrijwilligerswerk van en voor ouderen te stimuleren en gericht op samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties. Het gaat om activiteiten die een beroep doen op de eigen kracht van de doelgroep en de zelfredzaamheid bevordert. Dit kan door de doelgroep extra toe te rusten bijvoorbeeld op het gebied van internet.

 

Het kan ook gaan om activiteiten die bijdragen aan het voorkomen van problemen bijvoorbeeld op het gebied van vroegtijdige signalering. Het college kan subsidie verlenen, mits voldaan wordt aan de subsidiecriteria en er financiële middelen beschikbaar zijn.

 

1.5 Peuterspeelzaalwerk

Artikel 1.5.2

Onder een bezette peuterplaats wordt verstaan een peuterplaats bezet door een peuter. Hiervoor wordt door de peuterspeelzaal op vier momenten in een jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) geteld hoeveel peuters er werkelijk zijn. Van dat aantal wordt het gemiddelde genomen en dat gemiddelde is het aantal bezette peuterplaatsen per subsidiejaar.

 

Artikel 1.5.3

De hoogte van de subsidie bedraagt bij de verlening € 703,-- per bezette peuterplaats per jaar. Van dit bedrag moeten peuterspeelzalen in ieder geval personeelskosten, huisvestingskosten, overhead en scholing betalen.

 

Bij het vaststellen van de subsidie geldt een bandbreedte van 10%. Dit betekent dat de gemeente een lagere bezetting accepteert, als deze minder dan 10% afwijkt van de bezetting die de peuterspeelzaal in de aanvraag heeft aangegeven. De gemeente stelt de subsidie dan vast zoals verleend is. Als de bezetting meer dan 10% afwijkt, stelt de gemeente de subsidie vast op basis van het verschil tussen de bandbreedte en de plaatsen die werkelijk bezet zijn. Let wel, als de peuterspeelzaal een hogere bezetting haalt dan waarvoor subsidie is verleend, stelt de gemeente de subsidie niet hoger vast.

 

Artikel 1.5.5

Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.

 

1.6: Voorschoolse educatie

Artikel 1.6.3

De hoogte van de subsidie voor het uitvoeren van een VVE-programma bedraagt € 473,-per bezette VVE-peuterplaats per jaar. Onder een bezette VVE-peuterplaats wordt verstaan een peuterplaats bezet door een peuter. Hiervoor wordt door de peuterspeelzaal op vier momenten in een jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) geteld hoeveel peuters er werkelijk zijn. Van dat aantal wordt het gemiddelde genomen en dat gemiddelde is het aantal bezette peuterplaatsen per subsidiejaar. Wil men in aanmerking komen voor € 473,- per bezette peuterplaats per jaar, moet 50% van het aantal bezette peuterplaatsen worden bezet door doelgroepkinderen. Het bedrag van € 473,- is inclusief personeelskosten, huisvestingskosten, overhead, scholing en dergelijke.

 

Om de drempels te verlagen voor VVE-doelgroepen kunnen gemeenten de ouderbijdrage voor VVE doelgroepen baseren op een maximale afname van 5 uur en voor de extra 5 uur die als eis wordt gesteld aan het VVE programma (minimaal 10 uur) geen extra ouderbijdrage in rekening brengen.

De hoogte van de subsidie ouderbijdrage is gebaseerd op het verschil tussen € 120,- (laagste tarief peiljaar 2013) en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage die ouders op basis van de VNG-norm hadden moeten betalen.

 

Artikel 1.6.5

Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.

 

1.7: Vroegschoolse educatie

Artikel 1.7.2

Voor de verdeling van de gemeentelijke middelen wordt uitgegaan van de aantallen en percentages gewichtenleerlingen die een school heeft en er moet sprake zijn van een structurele samenwerking met een VVE-peuterspeelzaal. Het percentage gewichtenleerlingen moet meer dan 10% zijn en het aantal gewichtenleerlingen 24 of meer. Indien een school aan alle drie de criteria voldoet, wordt aan de hand van het aantal gewichtenleerlingen de hoogte van de gemeentelijke bijdrage berekend.

 

Artikel 1.7.5

Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.

 

1.8: Zorg voor leerlingen

Artikel 1.8.4

De subsidie mag niet worden ingezet voor taken die primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur zijn, te weten kwaliteitszorg, interne begeleiding, systeembegeleiding, professionalisering, schoolontwikkeling, implementatie van onderwijsconcepten en onderwijsmethoden.

 

2.1 Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen

Deze paragraaf is een uitwerking van de door de raad op 4 april 2013 vastgestelde notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen. Deze notitie schetst het beleid voor dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

 

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen aan het bestuur voor het bekostigen van bouwkundige- en constructieve werkzaamheden die het gevolg zijn van onvoorziene schade aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw in de gemeente (calamiteit). Om voor de eenmalige subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het moet gaan om naar het oordeel van het college onvoorziene schade.

  • 2.

    Het moet gaan om een naar het oordeel van het college opeenstapeling van bouwkundige en constructieve gebreken.

  • 3.

    Het bestuur moet niet verwijtbaar zijn.

 

Een voorbeeld van een calamiteit kan zijn een niet te verzekeren onheil door derden of sneeuwoverlast. In de meeste gevallen wordt de vervolgschade wel vergoed door de verzekering, maar niet de oorzaak.

 

3.2 Sport, opleiding kader

Artikel 3.2.1

In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die in de subsidieregeling voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.

Voor wat betreft het begrip “opleiding” wordt het van belang geacht dat de opleiding, waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd, erkend wordt door de desbetreffende sportbond.

 

Artikel 3.2.2

Het is een kunst om een sportvereniging draaiende te houden. Goed kader binnen een sportvereniging, uiteenlopend van technisch kader zoals trainers (al dan niet betaald) tot en met vrijwillige bestuurs- en commissieleden, speelt daarin een grote rol. We vinden het belangrijk dat een vereniging kan beschikken over goed kader.

 

Dit artikel geeft aan dat de subsidie door de sportvereniging moet worden aangevraagd. De regeling is namelijk bedoeld voor sportverenigingen met rechtspersoonlijkheid. Dit geeft de sportvereniging tevens de verantwoordelijkheid voor de beoordeling in hoeverre de cursist in staat is de betreffende opleiding te volgen. Aanvragen van natuurlijke personen worden niet in behandeling genomen.

 

3.3 Sport, evenementen

Artikel 3.3.1

In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die in de subsidieregeling voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.

 

Artikel 3.3.2

De gemeente wil sportevenementen ondersteunen. Vooral als die sportevenementen de verbondenheid van onze inwoners met de gemeente versterken en als we daarmee onze gemeente kunnen laten zien aan bezoekers van buiten onze gemeente. Het doel van deze regeling is het direct en concreet bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van een gezond sportief klimaat in de gemeente gericht op bewegen. Daarnaast bieden sportevenementen onze sportverenigingen, maar ook bijvoorbeeld Buurtsportcoaches, de mogelijkheid tot het organiseren van allerlei side-events. Dat zorgt weer voor de nodige levendigheid en publiciteit.

 

Artikel 3.3.4

Een breedtesportevenement mag niet behoren tot de reguliere activiteiten van de aanvrager. Er is sprake van een reguliere activiteit wanneer een (vergelijkbaar) evenement in de laatste 5 kalenderjaren al eerder heeft plaatsgevonden.

 

De promotie van topsportevenement moet minimaal Friesland breed plaatsvinden. Bij de aanvraag van een bijdrage voor een topsportevenement dient de aanvrager een publiciteitsplan bij te voegen waarin dit moet worden opgenomen. Hierbij dient de aanvrager ook aan te geven wat de:

  • -

    economische effecten;

  • -

    sociaal-culturele effecten;

  • -

    imago-effecten;

  • -

    kwaliteit van de organisatie en het evenement,

    zijn.

     

Artikel 3.3.5

De gemeente wil de organisatie van diverse sportevenementen subsidiëren. De diversiteit vinden we belangrijk. Een criteria is dat er in hetzelfde jaar niet te veel gelijksoortige sportevenementen worden georganiseerd. Dit kan een reden voor weigering van subsidie zijn.

  •  

3.5 Amateurkunst

Artikel 3.5.1

Voor wat betreft muziek gaat het om verenigingen / stichtingen die op amateurkunst-basis actief zijn op het terrein van muziek, zoals bijvoorbeeld Harmonie, Fanfare, Brass en Color Guard. Groepen die naar het oordeel van het college het karakter hebben van een muziekband komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking.

 

Bij het aantal optredens/voorstellingen wordt de grens van 50 bezoekers genoemd. Het doel hiervan is om aan te geven aan welke omvang moet worden gedacht. Concerten met een concert-aan-huis karakter zijn hiermee uitgesloten.

 

Het optreden c.q. de voorstelling moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn en geen besloten karakter hebben. De volgende zaken vallen hiermee buiten het begrip optreden/voorstelling:

  • 1.

    het verlenen van een bijdrage aan een jubileumfeest c.q. receptie;

  • 2.

    het verlenen van een bijdrage bij een bruiloft of rouwdienst;

  • 3.

    het verlenen van medewerking aan een kerkdienst in de eigen kerkgemeenschap;

  • 4.

    optredens waar een vergoeding in natura tegenover staat zoals bijvoorbeeld het kosteloos gebruiken van oefenruimte. 

    De volgende activiteiten vallen wel onder het begrip optreden/voorstelling:

  • 1.

    het verlenen van een bijdrage bij herdenkingen, zoals Dodenherdenking;

  • 2.

    het op verzoek van derden en tegen vergoeding verzorgen van een optreden in de gemeente bij nationale feesten zoals Koninginnedag en Sinterklaas. 

Artikel 3.5.2

Doel van deze subsidiëring is in zijn algemeenheid een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de gemeente. Meer concreet wordt met deze subsidiëring beoogd dat de organisaties voor iedereen toegankelijk zijn, betaalbaar en zoveel mogelijk evenwichtig verspreid over de gemeente.

  •  

Artikel 3.5.3

Voor wat betreft het aantal optredens is ervoor gekozen zo dicht mogelijk op het subsidiejaar te zitten. Dit betekent dat de aanvrager voor een klein deel van het jaar aan moet geven hoeveel optredens staan gepland c.q. worden verwacht. In het geval van toneel kan het zijn dat er op één avond meerdere korte toneelstukken worden opgevoerd. Onder een optreden wordt een avondvullend programma verstaan, wat betekent dat meerdere kleine toneelstukken op een avond (of een ander dagdeel) als één optreden worden beschouwd.

  •  

Bij de systematiek voor de toneelverenigingen is de klasse-indeling van het STAF betrokken. Dit om tegemoet te komen aan de verenigingen die op hoger niveau presteren en daarvoor extra kosten maken in de sfeer van regisseur, apparatuur, kwaliteitsverbetering, het omzetten van stukken e.d.

  •  

Artikel 3.5.4

Voor muziek- en zangverenigingen geldt een minimum aantal repetities van 20 per jaar. Deze voorwaarde wordt gesteld vanuit het oogpunt leefbaarheid. Uitgaande van 40 actieve weken komt het er op neer dat er in ieder geval om de week ontmoeting is.

  •  

Artikel 3.5.5

De gemeente is van mening dat eigen rechtspersoonlijkheid in de vorm van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid c.q. een stichting past bij muziekverenigingen omdat hiermee o.a. aansprakelijkheid, financieel beheer, verantwoordelijkheden en doel duidelijk zijn geregeld. Voor zang- en toneelverenigingen geldt dat inschrijving in het Handelsregister volstaat.

  •  

3.6 Amateurkunst, muziek en zang innovatief

Artikel 3.6.1

Het begrip innovatieve activiteit richt zich op een aantal onderdelen, namelijk het werven van nieuwe leden, het stimuleren van de Friese taal en cultuur, promotie van de gemeente en kwaliteitsverbetering. Uitgangspunt hierbij is dat de activiteit een aanvulling moet zijn op het bestaande aanbod van de aanvrager en/of het aanbod in de gemeente. Het werven van jeugdleden door middel van het geven van muzieklessen op school is daarmee niet subsidiabel. Dit is dusdanig geïntegreerd dat dit als een onderdeel van het bestaande aanbod wordt beschouwd. De reguliere subsidie kan hiervoor worden ingezet.

 

Wanneer het gaat om innovatieve activiteiten moet de openbare toegankelijkheid voldoende zijn gewaarborgd. Een jubileumactiviteit voor een besloten groep is hiermee niet subsidiabel.

 

Artikel 3.6.2

De vereniging is de subsidieontvanger en er wordt in het kader van deze paragraaf geen bijdrage verstrekt aan natuurlijke personen. Het op individuele basis deelnemen aan een concours is niet subsidiabel.

 

3.8 Folkloristische activiteiten

Doel van deze subsidiëring is in zijn algemeenheid een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en daarnaast het in stand houden van het roerend materieel en immaterieel erfgoed van de gemeente.

 

Het optreden moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn. De subsidieverstrekking dient echter een tweetal doelen, namelijk enerzijds leefbaarheid en anderzijds het in standhouden en bekendmaken van de gemeentelijke volkscultuur. In het kader van dit laatste doel kan de term openbare toegankelijkheid breder worden geïnterpreteerd. De volgende zaken vallen in ieder geval buiten het begrip optreden:

  • a.

    het verlenen van een bijdrage aan een jubileumfeest c.q. receptie;

  • b.

    het verlenen van een bijdrage bij een bruiloft of rouwdienst;

  • c.

    het op eigen initiatief en zonder vergoeding verzorgen van optreden. 

3.9 Cultuurfonds

Subsidiabele activiteiten zijn bijvoorbeeld: concerten, zang-, dans- of theatervoorstellingen. Dit fonds is niet bedoeld voor het subsidiëren van feesten en recepties zoals bijvoorbeeld de opening van een expositie, een dorpsfeest of een feest ter gelegenheid van een jubileum.

 

3.10 Uitgifte boek of film

Doel en gemeentelijk belang hiervan is het behouden van cultuurhistorische of vernieuwende informatie over (een deel van) de gemeente en/of haar inwoners.

 

3.11 Musea, innovatie en samenwerking

Doel van de regeling is om museale innovatie te bevorderen, zodat beter kan worden ingespeeld op de (veranderende) behoeften van het publiek, gewerkt kan worden aan deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en het (betaald) personeel en dat de doelmatigheid van de museale informatievoorziening vergroot wordt. Tevens is het doel het stimuleren en versterken van de samenwerking tussen de musea onderling en met andere instellingen.

 

Het begrip innovatie richt zich op vier onderdelen:

  • -

    een wezenlijke vernieuwing van programmering en/of presentatie. De wezenlijke vernieuwing moet blijken uit de aanvraag.

  • -

    verbetering van de publieksgerichtheid, hierbij kan gedacht worden aan verbetering van het eigen museale profiel, het verbeteren van de PR/promotie, het opzetten van een educatieprogramma voor kinderen tussen de 4 en 18 jaar (bijvoorbeeld lesprogramma, workshops), de organisatie van of verbetering van wisseltentoonstellingen, bijzondere activiteiten om nieuwe en/of bijzondere publieksgroepen te bereiken en verbetering toegankelijkheid collectie-informatie bijvoorbeeld door het ontwikkelen of verbeteren van een nieuwsbrief of website.

  • -

    een duidelijke kwaliteitsimpuls van het museum en/of deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en/of het personeel dat in loondienst van de instelling is.

  • -

    meer of nieuwe vormen van samenwerking tussen de musea onderling of met andere (culturele) instellingen, zowel lokaal als bovenlokaal. Voorbeelden van (culturele) organisaties zijn: bibliotheek, organisaties op het terrein van kunst, het onderwijs.

Ook kan een beroep op de regeling gedaan worden door de gezamenlijke musea voor vernieuwende activiteiten, die een voortvloeisel zijn van het “Museum Inspiration Event”, gehouden in 2013.

 

5.2 Cultureel erfgoed

Artikel 5.2.1

Onder kleine initiatieven (“4”) wordt verstaan, het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische beleving van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot. Hierbij moet gedacht worden aan oude stoepen, uithangborden, muurschilderingen, hijsbalken, gevelindelingen, etc. E.e.a. dient gebaseerd te zijn op historische gegevens.

 

Tot de subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek (“6”) worden gerekend die kosten welke noodzakelijk zijn om het onderzoek op een doelmatige wijze uit te voeren, en bevatten voorbereidingskosten, documentatiewerkzaamheden, literatuur- en archiefonderzoek, kosten derden, reiskosten, rapportagekosten en algemene bedrijfskosten. Niet subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek zijn de publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.

 

Onder normaal onderhoud (“8”) wordt verstaan, het gebruikelijke periodieke onderhoud om het object in stand te houden. Hierbij moet worden gedacht aan:

- schoonmaken houtwerk gevels

- schilderwerk

- reparatie / herstel / deels vervangen (≤ 20%) van:

- goten, zinkwerk,

- kozijnen, ramen,

- windveren, boeidelen, etc.,

- dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout, voegwerk

 

Onder groot onderhoud (“9”) wordt verstaan, werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan. Hierbij moet worden gedacht aan:

- reparatie / herstel / deels vervangen (> 20%) van:

- goten, zinkwerk,

- kozijnen, ramen,

- windveren, boeidelen, etc.,

- dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout,

- voegwerk en schilderwerk aan herstelde onderdelen

Onder cascoherstel (“10”) wordt verstaan, constructieve herstelwerkzaamheden en het herstel van waardevolle- en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen. Bij de constructieve onderdelen moet hierbij worden gedacht aan:

- fundering, muren, balken en ankerwerk

- kozijnen, ramen en deuren

- schouwen en plafonds

- vloeren

- daken, dakgoten en dakkapellen

- schilderwerk aan herstelde onderdelen

 

Artikel 5.2.3

Bouwhistorisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek is van wezenlijk belang voor restauraties en verbouwingen van monumenten. Het meest gebruikelijke doel om bouwhistorisch onderzoek voor in te zetten, is het onderzoek naar individuele gebouwen en objecten. Eigenaren en architecten nemen de onderzoeksresultaten en de daaruit volgende ‘waardestellingen’ dan als uitgangspunt voor hun verbouwing of restauratie. De overheid kan dit gebruiken als toetsingskader voor de vergunning en/of het verzoek om subsidie in de restauratie. Immers, oude gebouwen verraden hun geschiedenis door de architectuur, door de constructies en opbouw van de muren, balklagen en daken, door de gebruikte bouwmaterialen, door hun plattegronden, door hun interieurafwerking en kleurgebruik. Een dergelijk onderzoek is eigenlijk onontbeerlijk om een goed restauratieplan te maken, dat de (bouw)geschiedenis van het pand goed blijft vertellen. Vanwege deze koppeling van bouwhistorisch onderzoek aan plannen met betrekking tot een pand, is er voor gekozen om een zelfstandig bouwhistorisch onderzoek alleen ten behoeve van de wetenschappelijke waarde niet te subsidiëren. Er is voor bouwhistorisch onderzoek in deze aangepaste subsidieregeling alleen subsidie te verkrijgen, als het onderdeel uitmaakt van een subsidieaanvraag binnen de (bestaande) rubrieken gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven.

 

Bouwhistorisch onderzoek is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: bouwhistorische inventarisatie, bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling) en bouwhistorische ontleding (vaak pas mogelijk door destructief onderzoek c.q. sloop). Voor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek dient als leidraad te worden gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Het is op zich aan te bevelen dat bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk deskundig bureau, omdat er dan geen belangenverstrengeling aan de orde is.

 

De kosten van een goed bouwhistorisch onderzoek (nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling) volgens genoemde richtlijnen variëren van € 6.000,-- tot € 10.000,--, o.a. afhankelijk van de grootte van het pand. Een bouwhistorische verkenning is van veel beperkter omvang en kan ook alleen van toepassing zijn op archiefonderzoek bijvoorbeeld ten behoeve van het terugbrengen van een oude gevelsteen. Die kosten variëren van € 500,-- tot € 2.000,--. Door het voorgaande te koppelen aan de hoofdkeuze om voor bouwhistorisch onderzoek alleen subsidie te kunnen verkrijgen als het onderdeel uitmaakt van een subsidieaanvraag binnen de (bestaande) categorieën gemeentelijke monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, is de volgende vertaling in de subsidieregeling ontstaan. Indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd bij een gemeentelijk monument waar cascoherstel gaat plaatsvinden (en waar subsidie voor wordt gevraagd), is daarvoor maximaal € 1.000,-- subsidie mogelijk. Indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd ten behoeve van een kleinschalig initiatief in een beschermd stads- of dorpsgezicht (en waar subsidie voor wordt gevraagd), is maximaal € 500,-- subsidie mogelijk.

 

Inspecties

Behoud van een monument begint met goed onderhoud; hoe slechter het onderhoud, des te hoger de kosten van de daardoor noodzakelijke restauratie. Onderhoud dient alleen daarom al te worden gestimuleerd. De Monumentenwacht is een onafhankelijke stichting die de onderhoudsstaat van een monument in kaart brengt door middel van een duidelijk rapport. Dit rapport is bijna voor elke eigenaar die lid is van deze stichting, de basis voor het uit te voeren onderhoud. Het opstellen van het eerste rapport over het pand kost tijd en daarmee geld. Dit houdt veel eigenaren tegen om hierin te investeren. Van het subsidiëren van zo’n eerste rapport gaat een sterke stimulans uit richting eigenaar, om zijn/haar pand grondig en onafhankelijk te laten checken op de bouwkundige staat en daarmee ook om het desbetreffende benodigde onderhoud ter hand te nemen. Vanwege de benodigde objectiviteit van de inspectie en de continuïteit in het onderhoud, is voor een onafhankelijke organisatie als de Monumentenwacht gekozen. Als gemeentelijke overheid kan echter niet het alleenrecht aan één organisatie worden gegeven als daar in de ‘markt’ ook andere deskundige organisaties op dat vlak werkzaam zijn. Vandaar dat er voor is gekozen om niet alleen de inspecties van de Monumentenwacht subsidiabel te laten zijn, maar ook die van een vergelijkbare onafhankelijke instantie.

 

Als een eigenaar lid is van de Monumentenwacht, komen zij jaarlijks dan wel tweejaarlijks langs om het rapport te actualiseren en eventueel kleine reparaties mee te nemen. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om alleen een eerste inspectie door de Monumentenwacht of andere vergelijkbare onafhankelijke instantie te subsidiëren, en niet het lidmaatschap. Op zich zou het lidmaatschap kunnen worden gesubsidieerd, doch dit behelst een bedrag van € 50,-- per jaar dat geen struikelblok voor de eigenaar zou moeten hoeven vormen. Het is met name de drempel van de inspectie(kosten) die moet worden genomen. Vooral de eerste stap naar de eerste inspectie moet worden gestimuleerd om te zetten. Mensen die al lid zijn van de Monumentenwacht hebben die stap al gezet en zijn in die zin al op weg hun pand goed te onderhouden. Met deze subsidiestimulans gaat het juist om die eigenaren die nog niet lid zijn aan te sporen tot onderhoud. De subsidiemogelijkheid geldt zowel voor gemeentelijke monumenten als voor rijksmonumenten. Immers, beide soorten monumenten bepalen met hun staat van onderhoud het straatbeeld en weerspiegelen de ruimtelijke kwaliteit.

 

Een gemiddelde (eerste) inspectie kost ongeveer € 560,--, mede afhankelijk van de grootte van het pand of object. Aangezien de eigenaar in ieder geval wel zelf de abonnementskosten (€ 50,--) moet betalen, is de subsidiebijdrage op maximaal € 500,-- gesteld. Het financieel commitment van de eigenaar bestaat dan uit het abonnementsgeld en het bedrag dat de inspectie meer dan € 500,-- kost. Dat zal alleen het geval zijn bij grotere panden, waarvan ook mag worden aangenomen dat de financiële draagkracht van de eigenaar ook groter zal zijn. Met een maximale bijdrage van € 500,-- per object kunnen met het beschikbare budget van €4.500,-- in ieder geval negen inspecties worden gerealiseerd.

 

Artikel 5.2.5

Aanvragen gericht op panden, objecten en molens die al op een andere wijze door de gemeente worden ondersteund, zullen worden geweigerd. Hierbij moet worden gedacht aan panden en objecten van bijvoorbeeld de stichting tot Behoud van Monumenten in de gemeente, die op andere dan financiële manieren wordt ondersteund vanuit de gemeente.

 

De weigeringsgrond genoemd in artikel 8:4 lid 2b - inhoudende dat een aanvraag om subsidie wordt geweigerd als deze na het plaatsvinden van de activiteit wordt ingediend - is niet van toepassing op aanvragen om subsidie voor inspecties. Hiervoor kan immers achteraf een aanvraag worden ingediend.

 

Artikel 5.2.6

Voor alle vier subsidiecategorieën is een subsidieplafond ingesteld. De oorspronkelijke afzonderlijke subsidieplafonds binnen de subsidiecategorie ‘gemeentelijke monumenten’ voor de beide onderdelen ‘groot onderhoud’ en ‘cascoherstel’ zijn losgelaten. Aangezien vooraf moeilijk is in te schatten hoeveel aanvragen groot onderhoud en hoeveel aanvragen cascoherstel zullen gaan worden ingediend, werkt een afzonderlijk subsidieplafond in de praktijk rigide. Het uiteindelijke doel – behoud en goed bouwkundige staat van de gemeentelijke monumenten – is in het ene geval gediend met groot onderhoud in het andere geval met cascoherstel. Aanvragen om subsidie voor groot onderhoud moeten worden afgewezen omdat het specifieke subsidieplafond is bereikt, terwijl er in dat jaar nog wel middelen beschikbaar zijn voor cascoherstel. Het is dus beter werkbaar – en de doelstelling kan nog meer worden gerealiseerd – om slechts per subsidiecategorie een subsidieplafond te hebben.

 

Hetzelfde geldt echter ook voor de subsidiecategorieën onderling. Als aanvragen voor de ene rubriek moeten worden afgewezen terwijl er onderbenutting van andere categorieën is, kan op een bepaald meetmoment per jaar – 1 oktober - worden gekeken waar tegen subsidieplafonds aan dreigt te worden gelopen en waar dit nog niet het geval is. Vandaar dat er voor is gekozen om te bepalen dat wanneer er na 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar middelen resteren, er een gezamenlijk subsidieplafond geldt voor de vier subsidiecategorieën uit artikel 5.5.2.