Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011

Geldend van 10-02-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011

Raadsbesluit gemeente Súdwest Fryslân

 

Nummer: 13

 

Onderwerp: Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011

 

De raad van de gemeente Súdwest Fryslân;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 januari 2011;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011

(Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011)

 

Artikel 1 Belastingplicht

1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de

gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een

onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens

eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:

gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van

een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt

recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is

gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft

gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting

als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik

aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking

heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is

bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter

beschikking is gesteld.

3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens

eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het

kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij

op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk

III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond

van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die

onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die

onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan

woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering

onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het

kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de

voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de

heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing

van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet

waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf

buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van

de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,

daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van

glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van

gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van

gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a

bedoelde grond;

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of

voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van

levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van

zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de

Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden

genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met

uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met

volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het

behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en

ander met inbegrip van kunstwerken;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door

organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met

uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die

worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke

rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen

als woning;

i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder

dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die

niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de

publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige

onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van

onderwijs;

k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -

niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het

publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals

lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,

banken, abri's, hekken en palen;

l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of

waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt

recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als

woning;

m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van

zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

n. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt als dorpshuis,

wijk- of buurtcentrum, jeugdsoos, verenigingsgebouw, multifunctionele

accommodatie of kruisgebouw, voor zover niet bedrijfsmatig geëxploiteerd;

o. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt als sportzaal,

sportterrein of speeltuin, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde

eigendommen die deel uitmaken van dergelijke onroerende zaken, voor zover

niet bedrijfsmatig geëxploiteerd;

p. volkstuinen, niet zijnde gebouwen, voor het niet bedrijfsmatig exploiteren van

cultuurgrond.

2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde

onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van

die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf

voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten

van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak

dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Hetpercentage bedraagt voor:a. de gebruikersbelasting 0,1404%;b. de eigenarenbelasting

  • 1.

    voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1025%;

  • 2.

    voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1755%.

2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond opgehele euro's.3. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor detoepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigdeverschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de

aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn

vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening

van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één

aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat

het bedrag daarvan, minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen

door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de

aanslagen worden betaald in acht gelijke maandelijkse termijnen. De eerste termijn

vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening

van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een

maand later.

3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden

gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking

tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de

bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 27 januari 2011
Drs. H.H. Apotheker , voorzitter.
Drs. K. Schraagen , griffier.