Regeling vervallen per 01-04-2015

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schagen houdende regels omtrent re-integratie Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Schagen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-03-2015

Intitulé

Re-intergratieverordening Participatiewet gemeente Schagen 2015

De raad van de gemeente Schagen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

gelezen het advies van de commissie Samenlevingszaken van 14 oktober 2014

gelezen het advies van de regionale cliëntenraad ISD-KNH;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, en tweede lid a en c van de Participatiewet;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,

besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Schagen 2015.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet : participatiewet

  • b.

    doelgroep : personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • c.

    uitstromer : persoon met zeer korte afstand tot de arbeidsmarkt wat inhoudt dat betaald werk naar verwachting met minimale ondersteuning direct of binnen een halfjaar mogelijk is;

  • d.

    groeier : persoon met een matige afstand tot de arbeidsmarkt, wat inhoudt dat een persoon belemmeringen heeft die met ondersteuning geheel of gedeeltelijk zijn weg te nemen waardoor betaald werk naar verwachting binnen een jaar mogelijk is;

  • e.

    blijver : persoon met grote afstand tot de arbeidsmarkt, wat inhoudt dat een persoon dusdanige belemmeringen heeft waardoor betaalde arbeid binnen 1 tot 2 jaar niet mogelijk is;

  • f.

    voorzieningen : voorzieningen als genoemd in de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 van de verordening;

  • g.

    betaald werk : werk dat niet met behoud van uitkering wordt gedaan.

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college houdt bij het aanbieden van de voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de meest passende voorziening rekening met de afstand tot de arbeidsmarkt op grond van de indeling in de categorieën uitstromer, groeier en blijver.

  • 3. Personen met een inkomen dat hoger is dan de voor hen geldende bijstandsnormen zoals bepaald in de wet en een vermogen hoger dan de vermogensgrenzen zoals bepaald in de wet kunnen geen aanspraak maken op een voorziening.

  • 4. Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de cliëntenraad.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een integraal beleidsplan vast.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      De persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of niet voldoende nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      deze voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon, onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling of het college een andere voorziening aanbiedt die naar haar oordeel passender is;

    • d.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • e.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens deze verordening zijn gesteld.

  • 3. Het doel van het aanbieden van de voorzieningen is de kortste weg naar betaald werk.

  • 4. Het college kan voorzieningen aanbieden die niet in de verordening zijn genoemd indien dit een meer passende weg is naar arbeidsinschakeling.

Artikel 4. Matching vraag en aanbod

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep bemiddelen naar betaald werk en maakt daarvoor onder andere gebruik van een daarvoor ingericht organen, zoals het werkgeversservicepunt.

  • 2. Indien nodig kan het college hulp bieden bij de wijze waarop werk gezocht kan worden, het solliciteren en het doen van sollicitatiegesprekken.

Artikel 5. Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan personen die tot de doelgroep behoren, bemiddelen naar een proefplaatsing, werkervaringsplaats of vrijwilligerswerk als zo’n plaatsing de re-integratie en/of uitstroom bevordert.

  • 2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 3. Het college legt in een beleidsregel de voorwaarden, criteria en afspraken vast.

Artikel 6. Nazorg en ondersteuning

  • 1. Het college kan aan personen die tot de doelgroep behoren nazorg aanbieden na aanvaarding van betaald werk, waarmee geheel of gedeeltelijk in de kosten van het bestaan wordt voorzien.

  • 2. Aan personen die met behoud van uitkering werken, zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening, wordt nazorg of ondersteuning geboden als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

Artikel 7. Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een korte arbeidsmarktgerichte cursus aanbieden waaronder ook wordt begrepen Nederlandse taallessen en cursussen om computervaardigheden te leren of te verbeteren.

  • 2. Een cursus scholingstraject wordt aangeboden als:

    • a.

      die naar het oordeel van het college de uitstroom naar de arbeidsmarkt op korte termijn bevordert;

    • b.

      andere voorzieningen niet tot een beter resultaat zullen leiden.

  • 3. Het college biedt een alleenstaande ouder die ontheven is van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9a, een passende scholing aan zoals bedoeld in artikel 9a, lid 10 en 11 van de wet.

Artikel 8. Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die tot de doelgroep behoort bemiddelen naar vrijwilligerswerk of andere daarvoor in aanmerking komende activiteiten in het kader van sociale activering.

  • 2. Het college stemt de duur, omvang en zwaarte van de in het eerste lid bedoelde vrijwilligerswerk en activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 9. Premie

  • 1. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100,--per zes maanden, mits in die zes maanden naar het oordeel van het college in voldoende mate is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2. De verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Schagen 2015.

  • 3. Deze verordening komt in de plaats van de Participatieverordening ISD-KNH 2010, vastgesteld door het algemeen bestuur van de ISD Kop van Noord-Holland op 24 juni 2010 en ingetrokken door het algemeen bestuur van de ISD Kop van Noord-Holland op 11 december 2014 met ingang van 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van: 28 oktober 2014.
De raad van de gemeente Schagen,
Griffier Voorzitter
   
Mevrouw E. Zwagerman   Mevrouw M.J.P. van Kampen-Nouwen
 

Toelichting

Algemeen

Op grond van de Participatiewet (hierna “de wet”) heeft de raad de opdracht om een re-integratieverordening vast te stellen. In de verordening bepaalt de raad ook hoe vaak zij een verslag wil ontvangen over de doeltreffendheid van het beleid. Hiermee kan de raad haar controlerende taak uitvoeren.

 

In de verordening moet aandacht worden besteed aan de te onderscheiden doelgroepen binnen de hele doelgroep van de wet en de voorzieningen die worden ingezet om het beoogde doel te bereiken. Ook staat in de verordening hoe de voorzieningen over de te onderscheiden groepen worden verdeeld. Het college heeft de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen waarin de voorzieningen op detailniveau worden uitgewerkt. De burger kan in de re-integratieverordening zien welke voorzieningen op grond van de wet kunnen worden aangeboden en waar hij aanspraak op kan maken.

 

De gemeenteraad is verplicht om regels op te nemen over de volgende voorzieningen:

 

  • scholing of opleiding en premie voor personen die werkzaam zijn op een zogenaamde Participatieplaats. Ook wel STAP-banen genoemd. STAP is een afkorting van Stimulering Arbeidsparticipatie. Het gebruik maken van deze STAP-banen is als kan-bepaling opgenomen in de wet. Dat was ook al zo in de Wet werk en bijstand (hierna “WWB”). Vóór 1 januari 2015 is bij de ISD-KNH geen gebruik gemaakt van de STAP-banen, omdat de regeling fijnmazig is en veel verplichtingen oplegt aan de gemeente, terwijl andere vormen van werken met behoud van uitkering doeltreffender zijn. Ondanks het feit dat de STAP-banen niet verplicht zijn, moeten een tweetal bepalingen (over scholing en premie) wel verplicht worden opgenomen in de verordening.

  • participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet

  • no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).

 

Bij het opstellen van de verordening in de zomer van 2014 is er nog veel onduidelijkheid over de vormgeving van beschut werken. Over dit onderwerp is op het moment van opstellen van deze verordening nog niet alle lagere regelgeving bekend en ook is het overleg op arbeidsmarktregio en sub-regio over dit onderwerp recent gestart. Hetzelfde geldt voor de no-riskpolis en daarmee samenhangende loonkostensubsidie en job coach. De loonkostensubsidie en job coach zijn geen verplichte onderwerpen voor de re-integratieverordening, maar aangezien het om re-integratie-voorzieningen gaat, is het vanzelfsprekend dat ze in de verordening worden opgenomen.

 

Aangezien in de wet overgangsrecht is opgenomen op grond waarvan de verordening niet voor 1 juli 2015 hoeft te worden vastgesteld is er voor gekozen om de onderwerpen: beschut werk, no-riskpolis, loonkostensubsidie en job coach op een later moment op te nemen in de verordening.

 Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • a.

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • b.

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend; Toelichting: Dit zijn personen die na een periode van loonkostensubsidie en werk in verband met arbeidsongeschiktheid recht hebben op een Wia-uitkering;

  • c.

    personen als bedoeld in artikel 10 2e lid van de wet

    Toelichting: In artikel 10 1e lid is niet de gehele doelgroep genoemd. Het 2e lid is een aanvulling op het 1e lid. In artikel 10 van de wet staat dat de doelgroep aanspraak kan maken op een aanbod van het college;

  • d.

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

  • e.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • f.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • g.

    personen zonder uitkering en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

 

Personen die een uitkering van het UWV ontvangen behoren niet tot de doelgroep.

 

De totale doelgroep is in deze verordening onderscheiden in drie subdoelgroepen. Uitstromers en groeiers die op korte of langere termijn – uiterlijk 12 maanden – naar verwachting aan het werk zullen gaan en blijvers voor wie betaald werk naar verwachting niet meer mogelijk is. Onder de groep blijvers kunnen ook mensen vallen die op grond van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, ontheven zijn van alle verplichtingen.

 

Voor de praktische uitvoering is deze indeling globaal en flexibel, een handvat om een eerste selectie te kunnen maken. In de praktijk wordt niet rigide met de indeling omgegaan. De verwachting of de persoon betaald werk zal krijgen is gebaseerd op de ingeschatte afstand tot de arbeidsmarkt en de verdiencapaciteit. Afstand tot de arbeidsmarkt wordt veroorzaakt doordat een persoon langere tijd uit het arbeidsproces is. Door het opdoen van werkervaring en verkrijgen van werkritme wordt deze afstand verkleind en kan de persoon na korte of langere tijd weer volledig functioneren. De afstand is, om het zo te zeggen, overbrugd. De afstand tot de arbeidsmarkt wordt in belangrijke mate mede bepaald door de verhouding van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

 

Bij verdiencapaciteit gaat het om de inschatting van de werknemersvaardigheden en/of beperkingen van de persoon die van invloed zijn op de verdienmogelijkheden en in hoeverre deze verbeterd en/of weggenomen kunnen worden.

 

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering 

Lid 1

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

 

Bij het aanbieden van de voorzieningen en het vaststellen van de re-integratieverplichtingen die de belanghebbende na moet komen, wordt rekening gehouden met de zorgtaken. In de “Beleidsregel arbeids- en re-integratieverplichting en ontheffing” is verder uitgewerkt op welke wijze er rekening mee wordt gehouden.

 

Lid 2

Uit het feit dat bij het aanbieden van voorzieningen rekening gehouden wordt met omstandigheden en functionele beperkingen, volgt ook dat het om maatwerk gaat. Dit is inherent aan het re-integratieproces. De voorzieningen zijn globaal beschreven in de verordening en er is bewust voor gekozen om bij de bepalingen over de voorzieningen geen onderscheid te maken naar de doelgroep. In de beleidsregels of bij de inrichting van de voorzieningen is dat onderscheid er – indien nodig – wel. De verordening is een kaderverordening die ondersteunend is aan de inrichting van het aanbod, maar niet belemmerend moet zijn.

 

Lid 3

Op één onderdeel is er voor gekozen om wel een specifieke regeling op te nemen in de verordening. Het gaat om de beperking van de doelgroep op grond van het inkomen. Dit is een dermate belangrijke en politieke keuze dat er voor is gekozen om het in de verordening op te nemen.

In de strategische visie op het Sociaal Domein is er voor gekozen dat het budget taakstellend is. Aangezien er gekort wordt op het budget en het uitkeringsbestand meer toe- dan afneemt, is het niet verantwoord om een bredere doelgroep te bedienen. Dat betekent dat het huidige beleid om personen met een inkomen of vermogen van meer dan de bijstandsuitkering geen re-integratie-aanbod te doen, wordt voortgezet. Daarmee wordt gekozen voor de zwaksten in de samenleving en dat zijn degenen zonder inkomen en vermogen. Het is niet ondenkbaar dat personen (met inkomen en/of vermogen) die een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen hebben een beroep doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning voor het verbeteren of in stand houden van de zelfredzaamheid en participatie. In het verslag over de doeltreffendheid van het beleid - dat na twee jaar aangeboden wordt aan de gemeenteraad – zal aandacht besteed worden aan het effect van het stellen van inkomensgrenzen voor deze groep.

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

Algemeen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via een werkervaringsplaats).

 

Lid 1

Het integraal 3 D beleidsplan is vastgesteld. Het is de leidraad bij de inrichting van het Sociaal Domein, waar re-integratie op grond van de Participatiewet een onderdeel van is.

 

Lid 2 Beëindigingsgronden

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Deze bepalingen zijn aanvullend op de mogelijkheid om de uitkering te verlagen op grond van de wet en de Afstemmingsverordening in het geval de verplichtingen niet worden nagekomen.

 

In lid 1 onder a is het niet nakomen van de inlichtingenverplichting opgenomen als beëindigingsgrond. Voor de persoon die bijvoorbeeld gebruik maakt van een re-integratievoorziening en aan het werk gaat, zonder dat door te geven, kan de re-integratievoorziening gestopt worden. Er kan geconcludeerd worden dat de voorziening niet meer noodzakelijk is.

 

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. 1 Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek

 

Lid 3 Voorzieningen die niet in de verordening staan.

In de loop der tijd kunnen nieuwe voorzieningen worden ontwikkeld, doorontwikkeld of beëindigd. De verordening kan eens in de twee jaar – gelijk met het aanbieden van het verslag aan de gemeenteraad – worden aangepast aan de actuele situatie.

 

De individuele situatie kan ook aanleiding zijn voor het aanbieden van een voorziening op maat die niet in de verordneing staat. Die mogeljkheid moet ten allen tijde open blijven.

Artikel 4. Matching van vraag en aanbod 

Lid 1

Op de weg van uitkering naar werk zijn vier elementen te onderscheiden:

  • 1.

    re-integratietraject, waarin de persoon wordt voorbereid op uitstroom naar reguliere arbeid

  • 2.

    werkgeversdienstverlening, waarin de vraag wordt geacquireerd.

  • 3.

    matchingsmoment, waarin vraag en aanbod bij elkaar komen

  • 4.

    nazorg / begeleiding, wat verleend wordt om werkgever te ontzorgen en werkzoekende een grotere kans op duurzame arbeid te geven

 

Zonder het werkgeverspunt is matching van vraag en aanbod niet mogelijk. Bovendien kunnen werkzoekenden die geen gebruik maken van een re-integratievoorziening gebruik maken van de vacatures en solliciteren.

Lid 2

Het bieden van hulp bij het zoeken naar werk en solliciteren, is geen vast omlijnde voorziening. De pilot met E-learning is kort gelden gestopt, omdat het niet aansloot bij het niveau van de werkzoekenden. Het aanbod is divers. Het kan bestaan uit een aantal gesprekken, hulp bieden bij het opstellen van een CV etc. Ondanks het feit dat er geen voorziening is met het label “sollicitatietraining”, is het wel opgenomen in de verordening, omdat het een integraal onderdeel is van de re-integratie.

Artikel 5. Werken met behoud van uitkering

De beleidsregel Werken met behoud van uitkering is met ingang van 1 mei 2012 in werking getreden. De uitvoering van vóór mei 2012 is vertaald in de beleidsregel. Er zijn overeenkomsten opgesteld waarmee de afspraken tussen de werkgever, de re-integrant en de medewerker van de Uitstroomunit worden vastgelegd. In de praktijk blijkt werken met behoud van uitkering een effectief instrument in de toeleiding naar werk. De beleidsregel zal voor zover nodig nog aangepast worden aan de praktijkervaring van de afgelopen twee jaren en aan de nieuwe wetgeving. De tegenprestatie (wordt in een afzonderlijke verordening opgenomen, omdat het geen re-integratie is) en de loonkostensubsidie kunnen van invloed zijn op de inhoud van de beleidsregel.

 

Geen verdringing

In het derde lid is bepaald dat werken met behoud van uitkering uitsluitend wordt ingezet als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. De duur van de proefplaatsing en de werkervaringsplaats is zo kort mogelijk en de invulling van de plaatsing mag niet gebruikt worden voor een tijdelijk te kort aan arbeidskrachten.

Artikel 6. Nazorg en ondersteuning

Deze voorziening is beschreven aan de hand van de huidige situatie. In de wet is in artikel 10 van de wet een nieuwe voorziening opgenomen. Het gaat hier om de voorziening job coach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dus gaan om een systematische ondersteuning. Verder is van belang, dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Aangezien de voorziening job coach nauw verbonden is met de loonkostensubsidie, wordt aan deze voorziening op een later moment inhoud gegeven.

Artikel 7. Scholing

Lid 1 en 2

Scholing en opleiding wordt tot nu toe spaarzaam ingezet. Dit heeft te maken met het feit dat het een relatief dure voorziening is en een opleiding vaak niet de kortste weg naar werk is. De opleidingen die wel worden aangeboden zijn kort en arbeidsmarktgericht.

 Artikel 8. Sociale activering 

De activiteiten bestaan in het overgrote deel van de gevallen uit vrijwilligerswerk bij een vrijwilligersorganisatie. In bepaalde situaties kan ook bijvoorbeeld burenhulp aangemerkt worden als sociale activering.

 

Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.

Artikel 9. Premie

In de re-integratieverordening moet de premie voor de STAP-banen worden opgenomen. Dit staat los van het feit of het college wel of geen gebruik maakt van de bevoegdheid om de STAP-banen als instrument in te zetten.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

Overgangsrecht is niet noodzakelijk, omdat lopende aanspraken ongewijzigd worden voortgezet.

 

Rechtbank Arnhem 14-09-2006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540


Noot
1

Rechtbank Arnhem 14-09-2006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540