Regeling vervallen per 01-07-2014

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-06-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012

Artikel 1 – Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet werk en bijstand;

    • b.

      WTOS: Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten;

    • c.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

    • d.

      Bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • e.

      Inkomenstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 WWB;

    • f.

      Inkomenstoeslag 65+: de categoriale bijzondere bijstand bedoeld in artikel 35 lid 3 WWB;

    • g.

      Inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op inkomenstoeslag als inkomen gezien;

    • h.

      Peildatum: de datum waarop de inkomenstoeslag of de inkomenstoeslag 65+ wordt aangevraagd. In het geval dat het recht ambtshalve wordt vastgesteld is de peildatum 1 januari van dat jaar;

    • i.

      Referteperiode: een periode van zes maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • j.

      College: het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 – Voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 35 en 36 van de wet komt in aanmerking voor de inkomenstoeslag of de inkomenstoeslag 65+ de belanghebbende die:

  • 1.

    gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 3 – Geen recht

Geen recht op een inkomenstoeslag heeft de belanghebbende die gedurende de referteperiode:

  • 1.

    arbeidsverplichtingen opgelegd heeft gekregen vanuit enige sociale wet- of regelgeving;

  • 2.

    een opleiding heeft gevolgd of volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie heeft gevolgd of volgt als bedoeld in de WSF 2000 dan wel andere uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs heeft gevolgd of volgt;

  • 3.

    in een inrichting verblijft als bedoeld in artikel 1 onder f van de wet;

  • 4.

    op grond van artikel 2, lid 3 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 bijstand ontvangt op grond van de wet maar zich niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking omdat hij voornemens is een eigen bedrijf te starten en zich hierop aan het voorbereiden is.

Artikel 4 – Hoogte van de inkomenstoeslag

  • 1. De inkomenstoeslag bedraagt per jaar (bedragen per 1 januari 2012):

    • a.

      voor het gezin waarvan alle gezinsleden jonger zijn dan 65 jaar € 530,00;

    • b.

      voor een alleenstaande (ouder) jonger dan 65 jaar € 370,00.

  • 2. De inkomenstoeslag 65+ bedraagt per jaar (bedragen per 1 januari 2012):

    • a.

      voor het gezin waarvan één of meerdere gezinsleden 65 jaar of ouder zijn € 400,00;

    • b.

      voor een alleenstaande (ouder) van 65 jaar of ouder € 300,00.

  • 3. In het geval van uitsluitend een of meer ten laste komende kinderen tot 12 jaar wordt de inkomenstoeslag of de inkomenstoeslag 65+ verhoogd met € 100,00.

  • 4. In het geval van een of meer ten laste komende kinderen tussen 12 en 18 jaar wordt de inkomenstoeslag of de inkomenstoeslag 65+ verhoogd met € 200,00.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 6. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 5 – Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening langdurigheidstoeslag Schiedam 2009.

Artikel 7 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 15 december 2011
de griffier, J. Gordijn
de voorzitter, ir. J.M. Leemhuis-Stout

Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012

Algemeen

Vanuit het minimabeleid worden burgers die aan het werk kunnen gestimuleerd om aan het werk te gaan en burgers die dat niet kunnen of niet meer hoeven extra financieel ondersteund. Om optimaal te kunnen bijdragen aan deze doelstelling is de langdurigheidstoeslag, een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand, hiermee in overeenstemming gebracht. In artikel 8 WWB is bepaald dat in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag vastgelegd moeten worden.

Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op:

  • -

    de hoogte van de langdurigheidstoeslag;

  • -

    de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen.

De wetgever heeft bepaald dat het recht op de langdurigheidstoeslag alleen van toepassing is op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Daarom wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen de inkomenstoeslag (langdurigheidstoeslag) en de inkomenstoeslag 65+ (categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar of ouder).

De gedachte achter de inkomenstoeslag is dat personen die (langdurig) een inkomen op het sociaal minimum ontvangen en geen zicht hebben op een inkomensverbetering, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Dit geldt zowel voor personen die werken als personen waarvan niet verwacht wordt dat zij (binnen afzienbare tijd) kunnen gaan werken.

Bij het bepalen van het recht op bijzondere bijstand, waar de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van is, kan geen onderscheid gemaakt worden naar de bron van het inkomen. Dit betekent dan ook dat werkenden met een langdurig, laag inkomen voor de inkomenstoeslag in aanmerking komen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 – Begrippen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Voor een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Artikel 2 – Voorwaarden

Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm, waarbij twee doelgroepen worden omschreven, namelijk alleenstaande(n) (ouders) en gezinnen. Door het inkomen 10% boven bijstandsniveau te stellen, worden werkenden met een laag inkomen in staat gesteld om een beroep te doen op de inkomenstoeslag. Met het stellen van de inkomensnorm op 110% van de bijstandsnormen, wordt daarnaast geanticipeerd op de plannen van het kabinet om de WWB zodanig aan te passen dat categoriale bijzondere bijstandsverlening aan burgers met een inkomen boven 110% van de bijstandsnorm niet mogelijk is.

Artikel 3 – Geen recht

Naast de voorwaarden voor het recht op inkomenstoeslag en inkomenstoeslag 65+ zoals gesteld in artikel 2 van deze verordening, zijn in artikel 3 de uitsluitingsgronden benoemd. Aan de hand van deze uitsluitingsgronden wordt de doelgroep voor het recht op de inkomenstoeslag bepaald. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het uitgangspunt dat het minimabeleid ‘werken’ moet stimuleren. Daarom is er geen recht op inkomenstoeslag voor hen die door het nakomen van de opgelegde arbeidsverplichtingen, dan wel door het volgen van opleiding of scholing in staat geacht moeten worden binnen afzienbare termijn een hoger inkomen te kunnen verkrijgen.

Artikel 4 – Hoogte van de inkomenstoeslag

De hoogte van de inkomenstoeslag en inkomenstoeslag 65+ is afhankelijk van de gezinssituatie, namelijk is er sprake van een alleenstaande (ouder) of is er sprake van een gezin. Daarnaast krijgt de burger of het gezin een toeslag wanneer er sprake is van volledige zorg voor ten laste komende kinderen.

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen voor een indexering waarvan de hoogte jaarlijks automatisch meebeweegt met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen soms twee maal per jaar worden geïndexeerd en de inkomenstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Artikel 5 – Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 7 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.