Regeling vervallen per 01-07-2014

MAATREGELENVERORDENING NIEUWE WATERWEG NOORD 2004

Geldend van 01-08-2008 t/m 30-06-2014

Intitulé

MAATREGELENVERORDENING NIEUWE WATERWEG NOORD 2004

Vastgesteld: 05 april 2004 VR2004/020

Inwerking: 01 juni 2004

Gewijzigd: 06 februari 2006 VR2006/011/inwerking 1 maart 2006

Gewijzigd : 10 juli 2008 VR2008/069/Inwerking 1 augustus 2008

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2 lid 1 van hoofdstuk 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • d.

    benadelingsbedrag: het bedrag bedoeld in artikel 58 lid 4 van de wet;

  • e.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • f.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • g.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • h.

    inlichtingenplicht: de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet en de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • i.

    langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • j.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • k.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de datum van aanvang van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van duur en de hoogte van de maatregel die volgt uit deze verordening.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, met uitzondering van de gedraging die schending van de inlichtingenplicht inhoudt; of

    • c.

      de gedraging die een schending van de inlichtingenplicht inhoudt langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor de betreffende maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien de inlichtingenplicht niet is nagekomenen de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 4. Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat het besluit bekend gemaakt is, heroverwogen.

Artikel 7. Samenloop en recidive

  • 1. Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van cumulatie van de percentages welke gelden voor de verschillende gedragingen, met een maximum van 100% van de bijstandsnorm.

  • 2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor een der verplichtingen op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder b en artikel 10, eerste lid van de wet, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

Derde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    1: het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking binnen een periode van zes maanden na beëindiging van de bijstandsuitkering n indien er sprake is geweest van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • b.

    2: het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking voor zover er geen sprake is geweest van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschaling;

  • c.

    het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel

De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld op:

  • a.

    tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    vijfentwintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie onder b2;

  • d.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de derde categorie onder a, b1 en c.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, maar wel binnen de hersteltermijn als bedoeld in artikel 54 lid 2 van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 11. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel vijf procent van de bijstand gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verstrekken van inlichtingen tevens verstaan het na afloop van de hersteltermijn, als bedoeld in artikel 54 lid 2 van de wet, alsnog verstrekken van inlichtingen.

Artikel 12. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot en met € 1000,--;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,-- tot en met € 2000,--;

    • c.

      40% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,-- tot en met € 4000,--;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag groter dan € 4000,--.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verstrekken van inlichtingen tevens verstaan het na afloop van de hersteltermijn, als bedoeld in artikel 54 lid 2 van de wet, alsnog verstrekken van inlichtingen.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Gedragingen van de belanghebbende die niet vallen onder de artikelen 8 tot en met 12 van deze verordening, maar ook aangemerkt kunnen worden als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18 van de wet, leiden tot een maatregel.

  • 2. Het college kan vaststellen welke gedragingen leiden tot een maatregel, alsmede de hoogte en duur van de maatregel.

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 15. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2004.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Nieuwe Waterweg Noord 2004.