Regeling vervallen per 01-01-2021

Kadernota Kampeerbeleid Schinnen

Geldend van 01-04-2010 t/m 31-12-2020

Intitulé

Kadernota Kampeerbeleid Schinnen

Kadernota Kampeerbeleid Schinnen

SAMENVATTING.

Per 1 januari 2008 is de Wet op de Openluchtrecreatie komen te vervallen. Deze wet was de basis voor vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen op het gebied van kamperen. Na deze datum moeten gemeenten hun regelgeving op het gebied van kamperen zelf vaststellen. Het Bestemmingsplan en de APV zijn de meest geëigende instrumenten om het kampeerbeleid verder uit te werken. Wij hebben ervoor gekozen om daarnaast een afzonderlijke Kampeerverordening op te stellen om zo eventuele onwenselijke hiaten in de regelgeving op te vangen.

Deze samenvatting geeft de hoofdlijn van de beleidskeuzen weer. Wij onderscheiden de volgende categorieën: kampeerterreinen, kleinschalig kamperen, tijdelijk kamperen, natuurkampeerterreinen en vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik.

Kampeerterreinen

De kern van de Beleidskeuze in deze Nota Kampeerbeleid is het vastleggen van een ruimtelijke zonering van deze verschillen in het bestemmingsplan. Een dergelijke zonering is nodig om functionele redenen en/of om natuur- en landschappelijke redenen en ook om de ruimte voor toeristisch kamperen in onze regio veilig te stellen.

Kleinschalig kamperen

De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is het behoud van een onderscheid tussen kleinschalig kamperen en reguliere campings en het begrenzen van het maximaal aantal standplaatsen tot 25, tenzij er specifieke natuur- of landschappelijke redenen zijn om dit maximum in voorkomende gevallen te verlagen.

Tijdelijk kamperen

De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is om tijdelijk kamperen te begrenzen tot maximaal 10 dagen.

Natuurkampeerterreinen

De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is dat wij in de regelgeving aansluiten bij de toelatingsvoorwaarden van de Stichting Natuurkampeerterreinen

Vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik

De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is dat wij dit niet toestaan.

Leeswijzer

De nota is per categorie kamperen ingedeeld in de volgende hoofdstukken.

  • ·

    Hoofdstuk 2 beschrijft de zonering op basis waarvan eventuele vestiging of uitbreiding wordt getoetst.

  • ·

    Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidskeuzen voor reguliere kampeerterreinen.

  • ·

    Hoofdstuk 4 leest u de beleidskeuzen voor kleinschalig kamperen.

  • ·

    Hoofdstuk 5 bevat de beleidskeuzen voor overige vormen van kamperen, namelijk tijdelijk kamperen, natuurkamperen en vrij kamperen.

De beleidskeuzen worden in de linker kolom beschreven, de bijbehorende argumentatie en toelichting in de rechter kolom.

Beleidskeuze

Argumenten en toelichting

Door de gemeenteraad Schinnen vastgestelde beleidskeuze.

Overwegingen en afwegingen door de gemeente Schinnen gemaakt.

INLEIDING

Hoewel de naam anders doet vermoeden, had de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) voornamelijk betrekking op het kamperen in Nederland. Met ingang van 1 januari 2008 is deze wet in het licht van het dereguleringsbeleid van het Rijk komen te vervallen. Daarmee is tevens de basis onder de door gemeenten uitgegeven kampeervergunningen, vrijstellingen en verordeningen komen te vervallen. Alle gemeenten moeten vervolgens een eigen keuze maken ten aanzien van het reguleren van het kamperen voor hun grondgebied.

Wij kiezen ervoor om een nieuw instrument te gebruiken, namelijk de Kampeerverordening. Daarnaast zullen bestaande instrumenten als het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gebruikt worden. Voordat het kamperen als thema wordt opgenomen in deze nieuwe en bestaande instrumenten willen wij de inhoudelijke beleidskeuzen actualiseren. Dit is aanleiding geweest voor de gemeente Schinnen om een Kadernota Kampeerbeleid op te stellen. De Kadernota Kampeerbeleid dient door de raad op 4 februari 2010 te worden vastgesteld, de inhoudelijke adviezen worden verwerkt in de Kampeerverordening, de bestemmingsplannen voor kamperen in Schinnen en in de APV. Als peildatum wordt 1 januari 2010 aangehouden.

1. LANDELIJK KADER

1.1 Vervallen van de WOR

De intrekking van de WOR past binnen het streven van het kabinet om de bureaucratie en regelzucht te verminderen. Het is nadrukkelijk de bedoeling van de wetgever dat deregulering en vermindering van de administratieve lastendruk op het gemeentelijke niveau wordt voortgezet. Terughoudendheid bij het stellen van voorschriften ten aanzien van kampeerterreinen vormt dan ook het uitgangspunt. De minister heeft de gemeenten gevraagd om voor 1 januari 2008 de minimale noodzakelijke aandachtspunten rondom kamperen te regelen middels een algemene plaatselijke verordening of via een bestemmingsplanherziening.

1.2 Gevolgen voor de gemeenten

De intrekking van de WOR heeft een groot aantal gevolgen voor de gemeenten, met name ten aanzien van inrichting en grootte van kampeerterreinen. De kampeerregelgeving in de WOR bevatte regels over de ruimtelijke spreiding en de diversiteit van het kampeeraanbod, de regeling van de kampeerovereenkomst en voorschriften op het gebied van hygiëne, gezondheid en veiligheid. Voor de gemeenten liggen hier veel kansen om het kampeerbeleid voor de toekomst op een positieve gebiedsgerichte manier op te pakken. Voordat het kamperen als thema wordt opgenomen in de nieuwe en bestaande instrumenten kan iedere gemeente er voor kiezen om de inhoudelijke beleidskeuzen te actualiseren. Vanuit de kampeersector is er op aangedrongen dat gemeenten dergelijke beleidskeuzen binnen toeristische regio’s op elkaar afstemmen. Via een bestemmingsplanherziening kunnen de minimale noodzakelijke ruimtelijke aandachtspunten rondom kamperen worden geregeld.

2. PROVINCIAAL KADER

2.1 Bestaande provinciale kaders

Het nieuwe (gemeentelijke) ruimtelijke beleid voor het kamperen zal rekening dienen te houden met de bestaande kaders. Het belangrijkste provinciale kader wordt gevormd door het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). In het POL is een aantal beleidsregels geformuleerd in het kader van toerisme, welke als basis voor de visievorming op regionaal niveau kan fungeren. Hierin wordt het grote belang van de kwaliteit en vitaliteit van het platteland en de instandhouding van het culturele erfgoed nogmaals benadrukt. Daarnaast is in het POL het grote belang aangegeven van de bescherming, ontwikkeling en beheer van de robuuste ecologische structuur via de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) en de groene kwaliteit van het platteland erbuiten. Voor de instandhouding van ons cultuurhistorisch erfgoed zijn er tevens extra mogelijkheden binnen de toeristische sector mits deze de kwaliteit van de locale landschappelijke waarden niet aantasten.

In het POL 2006 is aangegeven dat toerisme een belangrijke economische sector voor Limburg is. Het is noodzakelijk dat er een kwaliteitsimpuls komt die samen dient te gaan met een verbetering van de omgevingskwaliteit. De provincie wil de noodzakelijke dynamiek in deze sector stimuleren door het creëren van voldoende ontwikkelingsruimte, die samengaat met verbetering van de kwaliteit van de omgeving. In de POL herziening, op onderdelen Contourenbeleid Limburg (juni 2005), is tevens aangegeven dat er door flexibilisering meer mogelijkheden voor ontwikkelingen buiten de contouren komen. Via de toepassing van VORm (economische ontwikkelingen combineren met kwaliteitsverbetering) dienen deze ontwikkelingen buiten de contouren wel gekoppeld te zijn aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Het beleid van de provincie was nog niet zo lang geleden (met name) gericht op het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen en is nu juist gericht op het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Het begrip kwaliteit staat hierbij voorop: ruimtelijke ontwikkelingen dienen een bijdrage te leveren aan de gewenste omgevingskwaliteiten. Binnen de provincie is hiertoe een beleidskader en een bijbehorend instrumentarium opgesteld, waarin dit principe is opgenomen. Als inspiratiebron heeft het Amerikaanse model van verhandelbare ontwikkelingsrechten gefungeerd. In Limburg hebben we dit op basis van deze gedachte naar de Nederlandse context vertaald. We spreken daarom van VORm: Verhandelbare Ontwikkelings-Rechten-methode.

Voor bestaande bedrijven die gelegen zijn in de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) wil de provincie gebruik gaan maken van de EHS-saldobenadering, herbegrenzing, verevening of rood voor groen oplossing. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de EHS zijn niet toegestaan, afhankelijk van de maatschappelijke noodzaak van de ingreep en de meerwaarde voor de EHS, bestaat de mogelijkheid voor de toepassing van het “nee-tenzij” regime.

In het POL 2006 zijn perspectieven (P1-P9) aangegeven. Deze perspectieven geven de gewenste ontwikkelingen van de gebieden aan. En daarbij tevens de beperkingen van de gebieden. In de praktijk blijkt dat de meest waardevolle en meest kwetsbare gebieden (P1-P3) juist ook de gebieden zijn die wegens hun hoge landschappelijke waarde het meest in trek zijn bij de toeristisch recreatieve sector. Dit kan leiden tot conflicten tussen de beleidsmatig gewenste ontwikkeling van een gebied en de vanuit de markt gewenste ontwikkeling. In het POL is aangegeven dat voor bestaande bedrijven hiervoor naar oplossingen zal worden gezocht, passend binnen het kader. Nieuwvestiging binnen deze gebieden wordt in het bestaand beleid uitgesloten. Volledigheidshalve wordt op de volgende pagina een korte omschrijving van de perspectieven 1 t/m 3 gegeven.

P1 Ecologische Hoofdstructuur

Voor ontwikkelingen binnen de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde ontwikkelingen belemmeren geldt het “nee-tenzij” regime. Alleen onder strikte voorwaarden kan gezocht worden naar het oplossen van knelpunten van bestaande toeristische bedrijven, mits dit tevens leidt tot een versterking van de ecologische structuur en de landschappelijke waarden. Nieuwe ontwikkelingen zijn binnen P1 niet mogelijk.

P2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen

Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming, waarbij o.a. het instandhouden van een goede toeristisch-recreatieve structuur van groot belang is. Het beleid in de POG is gericht op het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden, het zorgdragen voor het vasthouden en bergen van water in de beekdalen en het voorkomen van erosie op de steile hellingen. Ontwikkelingen in de toeristische sector zullen een duidelijke bijdrage dienen te leveren aan de doelstelling van de POG, indien het de uitbreiding van bestaande voorzieningen betreft, nieuwe vestigingen in de POG zijn uitgesloten.

P3 Veerkrachtige watersystemen

De gebieden in P3 hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. De ontwikkeling van functies binnen deze gebieden is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem. De verwevenheid van functies die kenmerkend zijn voor deze gebieden dienen behouden en versterkt te worden. Binnen de P3 gebieden zijn er mogelijkheden voor ontwikkeling van recreatieve activiteiten middels een BOM+ oplossingen (Bedrijfskavel op Maat plus; Inpassing van agrarische bedrijven) oplossing, mits het geen aantasting van de bestaande omgevingskwaliteit betekent, waarbij het versterking van het groene karakter wordt voorgestaan. Nieuwe vestigingen in P3 zijn alleen mogelijk indien er geen andere mogelijkheden bestaan en er voor een goede landschappelijke inpassing in de omgeving wordt zorggedragen.

De provincie Limburg heeft in de loop der jaren een aantal kwaliteitsinstrumenten ontwikkeld voor de ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om regelgeving die er voor zorgt dat ontwikkelingsruimte die geboden wordt in het buitengebied leidt tot een kwaliteitsverbetering van dat buitengebied. Voorbeelden zijn de Ruimte voor Ruimte regeling (sloop van stallen in ruil voor de bouw van woningen), de Rood voor Groen regeling (nieuwe landgoederen), BOM+ (Bedrijfskavel op Maat plus; inpassing van agrarische bedrijven) en VORm (economische ontwikkelingen combineren met kwaliteitsverbetering). In 2008 is de provincie Limburg begonnen met de ontwikkeling van een nieuw beleid dat de bestaande regelgeving op dit gebied moet vervangen. Dit noemen we het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het Kwaliteitsmenu is in 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. De provinciale regelingen worden vervangen door de gemeentelijke uitwerkingen van het Limburgs Kwaliteitsmenu in een structuurvisie. De toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarmee, met uitzondering van (provinciale) inpassingsplannen per 1 januari 2010 in handen van de gemeenten.

2.2 Provinciale richtlijnen

De provincie Limburg is van mening dat een aantal richtlijnen benoemd dienen te worden die ten behoeve van de provinciale sturing van belang zijn voor het gemeentelijke beleid. Daarnaast is enige uniformiteit in de gemeentelijke regelingen ook wenselijk.

Het gaat daarbij over de onderstaande richtlijnen:

  • 1.

    R&T ontwikkelingen (incl. kamperen) zijn in overeenstemming met het POL-beleid en –perspectieven (zie paragraaf 2.1);

  • 2.

    De uitvoering van een kwaliteitsbeleid voor recreatie en toerisme (incl. kamperen) is opgenomen het Limburgse Kwaliteitsmenu (Pol aanvulling 2009 Gebiedsontwikkeling, Verstedelijking en Kwaliteitsmenu);

  • 3.

    De R&T ontwikkelingen (incl. kamperen) dragen bij aan de doelen van het Reconstructieplan en Vitaal Platteland;

  • 4.

    Regelingen van hygiëne, gezondheid en veiligheid voor R&T inrichtingen (incl. kamperen) dienen geregeld te worden via de APV;

  • 5.

    De basis voor een gemeentelijk R&T beleid en -beleidsuitvoering wordt gevormd door een regionale (c.q. regionaal afgestemde locale) visie die in overeenstemming is met het provinciale POL-beleid en het gemeentelijke ruimtelijke beleid;

  • 6.

    Het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg en de Landschapsvisie Zuid Limburg (Provincie Limburg), dan wel een regionale c.q. locale uitwerking daarvan, vormt mede de randvoorwaarde voor een ruimtelijke inpassing van R&T voorzieningen (incl. kamperen);

  • 7.

    Nieuwe ontwikkeling/verbetering van R&T voorzieningen (incl. kamperen) kunnen niet plaatsvinden in de Provinciale Hoofd Structuur, de Nationale Landschappen en de rijksbufferzone-gebieden m.u.v. via toepassing van de instrumenten ‘herbegrenzing’ en ‘saldobenadering’;

  • 8.

    Uitbreiding en verbetering van R&T voorzieningen (incl. kamperen) binnen de PHS, de Nationale Landschappen en de rijksbufferzonegebieden zullen d.m.v. toepassing van de instrumenten ‘herbegrenzing’ en ‘saldobenadering’ bij voorkeur door middel van een gebiedsgerichte aanpak plaatsvinden;

  • 9.

    Het aantal standplaatsen voor kleinschalig kamperen kan rechtstreeks toegestaan worden of via een vrijstellingsbevoegdheid van B&W geregeld worden: dat betekent max. 15 plaatsen binnen de PHS, de Nationale Landschappen en -Parken en de rijksbufferzonegebieden; en max. 25 binnen de overige gebieden (zie bijgevoegde kaarten). Grotere aantallen zijn alleen mogelijk na afstemming in regionaal verband, d.m.v. een wijziging van het bestemmingsplan of een projectbesluit ex art. 3.10 Wro;

  • 10.

    Kamperen bij de burger (in het verleden veelal ontstaan na het vervallen van de agrarische functie ter plaatse) is in de regel in de geldende bestemmingsplannen positief bestemd. Voor de bestaande locaties waar er geen positieve bestemming is opgenomen zal er een overgangsbepaling moeten gelden. Nieuwe ontwikkelingen t.b.v. ‘kamperen bij de burger’ zijn alleen mogelijk via een wijziging van het bestemmingsplan of een projectbesluit ex art. 3.10 Wro.

  • 11.

    Van bovengenoemde richtlijnen kan gemotiveerd afgeweken worden indien er een door de Raad vastgestelde toeristische visie, die afgestemd is met de regio en de diverse belangenorganisaties, voorhanden is, waarmee tevens de Provincie heeft ingestemd.

3. LOCAAL KADER

In dit hoofdstuk worden de voorgestelde beleidskeuzen op locaal niveau voor kamperen per categorie aangegeven. Deze categorieën zijn kampeerterreinen, kleinschalig kamperen, tijdelijk kamperen, natuurkampeerterreinen en vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik. Omdat de argumenten bij een uiteindelijke beleidskeuze doorslaggevend zijn, is hier veel aandacht aan besteed in de tekst. De voorgestelde beleidskeuzen worden in de linkerkolom beschreven, de bijbehorende argumentatie en toelichting daarbij vindt u in de rechterkolom.

3.1 Algemeen

De categorie kampeerterreinen heeft betrekking op de van oudsher veel voorkomende reguliere campings. Veel campings zijn in de loop der jaren gegroeid van eenvoudige terreinen voor tenten tot in sommige gevallen recreatieparken met chalets en centrumvoorzieningen. Overigens zijn er in de praktijk veel situaties waarbij recreatiebedrijven zowel terreinen voor tenten aanbieden als terreinen voor bijvoorbeeld stacaravans op één en dezelfde camping. Deze diversiteit kan bijdragen aan een gezonde bedrijfsvoering. Deze paragraaf behandelt eerst de algemene beleidskeuzen en vervolgens de beleidskeuzen behorend bij de verschillende soorten kampeerterreinen.

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

Bij reguliere kampeerterreinen vervallen alle maximale aantallen kampeer- of slaapplaatsen.

Het is aan de ondernemer te bepalen hoeveel kampeer- of slaapplaatsen op het eigen kampeerterrein inpasbaar zijn. In de markt is eerder behoefte aan minder standplaatsen per hectare dan aan meer.

Wij willen in bestemmingsplannen onderscheid maken tussen verschillende soorten kampeerterreinen of onderdelen van terreinen:

Recreatie kampeerterrein I:

- Toeristische plaatsen: toercaravans, vouwwagens, campers, tenten en huifkarren

- Toeristische plaatsen: trekkershutten en tenthuisjes van maximaal 30 m2;

Recreatie kampeerterrein II:

- Stacaravans van maximaal 40 m2

- Bestemming I ook toegestaan

- Chalets van maximaal 70 m2

Recreatie recreatiewoningen

- Bestemming I en II ook toegestaan.

De genoemde terreinen kunnen eenduidigheid scheppen in het huidige scala aan indelingen. De verschillende soorten terreinen kunnen op de plankaart door aanduidingen binnen de bestemming ‘Recreatie – Kampeerterrein’ worden weergegeven. De genoemde oppervlaktematen zijn realistisch, actueel en afgestemd op de huidige praktijk.

Door de indeling in terreinsoorten en deze op de plankaart aan te duiden blijft de diversiteit in kampeervormen voor de kampeerder behouden. Dit is vooral voor de categorieën I en II van belang omdat er geen onbeperkte ruimte voor (nieuwe) kampeerterreinen is.

Door de indeling in terreinsoorten kan de ruimtelijke zonering per bedrijf worden vastgelegd omwille van functionele, natuur of landschappelijke redenen.

Wij kiezen voor een regeling die zoveel mogelijk aansluit bij het bestaande gebruik en bestaande rechten.

Indien een gemeente bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in een nieuw bestemmingsplan wil inperken, kan dat, maar zal rekening moeten worden gehouden met bestaande situaties. Indien hiervan wordt afgeweken voor een kampeerbedrijf in negatieve zin, is er mogelijk sprake van planschade.

Tenzij de bestaande situatie op 1 juli 2007 al anders was, geldt de algemene lijn:

- Tot 2 hectare: kampeerterrein I

- Vanaf 2 hectare: kampeerterrein I en II

- Vanaf 5 hectare: kampeerterrein I, II en III

De oppervlakte heeft betrekking op het gehele aaneengesloten terrein van 1 bedrijf.

De ruimtelijke inpasbaarheid van Stacaravans en chalets is beter naarmate het totale terrein ook groter is.

In de praktijk blijken het vaak de kleinere terreinen met chalets en recreatiewoningen te zijn die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd en in feite 2e woning complexen zijn met weinig toegevoegde waarde voor de lokale economie.

Bergingen vallen binnen de maximale oppervlakte van stacaravans of chalets. Vrijstaande bergingen zijn niet toegestaan.

Aparte regelingen voor bergingen maken de regeling onnodig ingewikkeld. De tendens bij ondernemers is naar inpandige bergingen. Dit levert ook een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van het kampeerterrein.

De oppervlakte van (voorzieningen)- gebouwen is maximaal 5% van het oppervlak van het bestemmingsvlak van het kampeerterrein. Er kan vrijstelling worden verleend voor maximaal 10%. Er zijn situaties denkbaar, waar er een bouwvlak wordt aangegeven in verband met de ruimtelijke inpasbaarheid.

De diversiteit van recreatiebedrijven vergt, binnen een begrenzing van het maximale oppervlak, maatwerk per bedrijf waar het gaat om bebouwingsregels. Bij kampeerterreinen zal bebouwing uiteraard ondergeschikt moeten zijn aan de functie kamperen. De bebouwing wordt aan een bouwvlak verbonden indien een goede ruimtelijke ordening dit vraagt.

De hoogte van (voorzieningen)gebouwen bedraagt maximaal 8 meter.

Gezien de over het algemeen landelijke omgeving waarin kampeerterreinen liggen, is een maximale nokhoogte van 8 meter gebruikelijk en nog landschappelijk en stedenbouwkundig inpasbaar, waarbij de goothoogte niet hoger is dan 3,5 meter.

Afschermende beplanting, met inheemse soorten, om kampeerterreinen is verplicht.

Deze beplanting dient opgenomen te worden in een inrichtingsplan.

De landschappelijke inpassing van kampeerterreinen is mede een verantwoordelijkheid van gemeenten en dient indien nodig (via overeenkomsten of voorwaarden bij planologische ontheffingen) te worden afgedwongen bij individuele grondeigenaren.

De nieuwe Wet Geurhinder en Veehouderij (2007) geeft de gemeenten meer bevoegdheden. Indien mogelijk luidt het advies om alle kampeerterreinen aan te merken als NIET stankgevoelig object.

Momenteel worden zowel recreatie- als agrarische bedrijven beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden als gevolg van de huidige hinderwetgeving. De nieuwe wet biedt mogelijkheden om hier anders mee om te gaan. Deze dienen te worden benut.

3.2 Kampeerterrein I: Toeristische plaatsen

Op deze kampeerterreinen zijn alleen toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, trekkershutten en tenthuisjes toegestaan. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze kampeermogelijkheden is dat het vrijwel altijd om toeristische standplaatsen gaat en meestal niet om vaste standplaatsen.

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

De keuze is om geen voorschriften te stellen ten aanzien van het aantal plaatsen, de oppervlakte van de plaatsen of de verdeling van kampeermiddelen op toeristische plaatsen.

De ondernemer moet flexibel in kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden.

De maximale oppervlakte van trekkershutten en tenthuisjes op deze terreinen bedraagt 30 m2.

De maximale oppervlakte heeft vooral tot doel om onderscheid te houden tussen de hierop volgende categorieën.

De maximale hoogte van trekkershutten en tenthuisjes is 3,50 meter, gemeten van de onderkant van de plek waar de grond wordt geraakt.

De maximale hoogte heeft te maken met de landschappelijke inpasbaarheid en het behoud van deze categorie. Meestal staat de constructie op blokken of steunen.

Afhankelijk van de omgevingskwaliteiten en de nabijheid van de EHS, niet langer vasthouden aan het kampeerseizoen van 15 maart t/m 31 oktober. Per locatie zijn er mogelijkheden om dit regelen binnen een vergunning, tenzij er locatiespecifieke waarden aanwezig zijn.

De ondernemer moet flexibel in kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden.

Bij ligging van het kampeerterrein in of nabij een gebied met bijvoorbeeld natuur- of landschappelijke waarden of de EHS, kunnen er redenen zijn om het terrein in de genoemde periode vrij te hebben van kampeermiddelen.

3.3 Kampeerterrein II: Stacaravans

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

De maximale oppervlakte van stacaravans is 40 m2 en 6 m2 voor een berging. De stacaravan moet op het terrein als aanhanger te verplaatsen zijn. Over de weg moet de stacaravan als 1 deel te verplaatsen zijn.

De categorie stacaravans is een duidelijk aparte categorie ten opzichte van de recreatiewoningen, met een eigen doelgroep en dient ook als zodanig te worden geregeld.

De maximale hoogte van stacaravans is 3,80 meter gemeten van de onderkant van de wielen.

De maximale hoogte heeft te maken met de landschappelijke inpasbaarheid, een goede ruimtelijke ordening en het behoud van een specifieke categorie stacaravans, dit om een duidelijk onderscheid te houden met recreatiewoningen.

De minimale afstand tussen stacaravans op het terrein bedraagt 3 meter, tenzij in overleg met de brandweer als gevolg van brandwerende maatregelen anders kan worden besloten door de gemeente. Dit kan met een vrijstelling van het Bouwbesluit worden geregeld.

Dit is in verband met brandveiligheid.

3.4 Kampeerterrein III: Chalets

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

Chalets worden bewust NIET als recreatiewoning of stacaravan aangemerkt, maar als aparte categorie.

Het aanmerken en regelen van chalets als recreatiewoning bevordert, c.q. leidt tot een geleidelijke “verstening” van de huidige kampeerterreinen. Hierdoor zal ongewenst het specifiek segment “chalets” uiteindelijk verdwijnen en is een eigen regeling noodzakelijk.

De maximale oppervlakte van een chalet is 70 m2. De voorwaarde hierbij is dat er geen vaste verankering in de grond is, het chalet binnen 24 uur demontabel is en het materiaalgebruik hout of kunststof is.

De categorie chalets onderscheidt zich met deze indeling duidelijk van recreatie-woningen. De voorwaarde met betrekking tot de verankering is van belang in verband met het tegengaan van permanente funderingen.

De maximale hoogte van een chalet is 3,80m en er is sprake van 1 bouwlaag.

De maximale hoogte is van belang in verband met de landschappelijke inpassing, een goede ruimtelijke ordening en om een duidelijk onderscheid te houden met recreatiewoningen.

De minimale afstand tussen chalets op het terrein bedraagt tenminste 6 meter, tenzij in overleg met de brandweer als gevolg van brandwerende maatregelen ander kan worden besloten door de gemeente. Dit kan met een vrijstelling van het Bouwbesluit worden geregeld.

Dit is in verband met brandveiligheid.

3.5 Recreatiewoningen (vallen buiten kampeerbeleid)

Recreatiewoningen vallen buiten het bestek van deze Kadernota. Ze hebben ook geen relatie met het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie.

3.6 Kleinschalig kamperen

Bij de intrekking van de WOR blijken de mogelijkheden die worden geboden voor kleinschalig kamperen (ook wel bekend onder de titel ”kamperen bij de boer”) tot discussies te leiden. De provincie Limburg is van mening dat kleinschalig kamperen als aparte vorm gehandhaafd dient te worden. Er is een duidelijke behoefte aan deze vorm van kamperen, waarbij wanneer het onderscheidt tussen kleinschalig kamperen en regulier kamperen gehandhaafd blijft, er twee verschillende markten bediend worden. Kleinschalig kamperen is daarmee belangrijk voor de diversiteit van het aanbod. Het onderscheid tussen kleinschalig en regulier kamperen is niet alleen gebaseerd op de grootte van de terreinen, maar ook op de beleving van het platteland.

Vanuit de exploitanten van de kleinschalige campings is gevraagd om uitbreiding mogelijk te maken, waarbij de bovengrens van 15 standplaatsen kan worden losgelaten. De provincie is van mening dat dit niet zonder meer kan om verschillende redenen. Ten eerste zijn er in Limburg een aantal gebieden die een hoge landschappelijke waarde hebben, welke tevens in de Nota Ruimte zijn aangewezen als Nationaal landschap en Nationale parken. Deze gebieden zijn enerzijds kwetsbaar, maar anderzijds kennen deze ook al een groot aantal kleinschalige campings. Het vergroten van het aantal standplaatsen en het aantal kleinschalige campings zal een verstorende invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het bestaande landschap. De consequentie is dat in deze gebieden, nieuwe kleinschalige campings alleen worden toegelaten als er andere beëindigd worden (saldobenadering) en dat anderzijds de bovengrens op 15 wordt vastgezet in de genoemde Nationale Landschappen en –Parken, en 25 voor de overige gebieden. Daarnaast blijft er een onderscheid bestaan tussen kamperen als neveninkomsten en als bedrijfsmatige activiteit. De provincie beseft dat er ook in de kwetsbare gebieden nog plekken kunnen zijn waar uitbreiding tóch verantwoord kan zijn. Dit wordt niet onmogelijk gemaakt, maar zal via een bestemmingswijziging of ontheffing dienen te geschieden, waarbij alle aspecten afgewogen dienen te worden. In de overige gebieden is meer ruimte aanwezig voor nieuwvestiging en uitbreiding. De gemeente Schinnen kan op basis van een goede toeristisch recreatieve visie met een ruimtelijke onderbouwing vanuit de Regio een afweging maken voor de uitbreiding van toeristische activiteiten.

De provincie is van mening dat het kleinschalig kamperen een onderdeel is van de verbrede plattelandsontwikkeling, en een ondergeschikte activiteit betreft, het kamperen bij de boer. Het is een mogelijkheid voor de agrarische ondernemers om hun bedrijf te verbreden. Vanuit oogpunt van economisering van het landelijk gebied en versterking van de agrarische bedrijfsvoering is deze mogelijkheid bij gewone burgerwoningen in het buitengebeid niet gewenst. Daarnaast is voor veel bezoekers de aanwezigheid van het agrarische bedrijf en de beleving van het platteland juist de aantrekkingskracht van het kleinschalig kamperen. De regeling voor de burger dient vanuit concurrentie met de reguliere exploitanten en de handhaafbaarheid gekoppeld te worden aan het beleid voor reguliere kampeerterreinen om een duidelijk verschil tussen kleinschalige campings en reguliere campings in stand te houden.

Wanneer het agrarisch bedrijf wordt beëindigd zal bezien moeten worden of bestemming als reguliere camping tot de mogelijkheden behoort of dat de kleinschalige camping dient te worden beëindigd.

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

Kleinschalig kamperen is onder voorwaarden middels een herziening van het bestemmingsplan mogelijk. Tenzij er belangen zijn die zwaarder wegen, zoals natuur, archeologie etc. Kortom, er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Kleinschalig kamperen is een vorm van medegebruik en de ruimtelijke inpasbaarheid zal net als bij andere functies ruimtelijk moeten worden getoetst.

In de nabijheid van de Natura 2000 gebieden zal bovendien getoetst moeten worden of een Natuurbeschermingswet vergunning is vereist.

Bij een terrein voor kleinschalig kamperen wordt uitgegaan van een ondergeschikte functie bij een agrarisch bedrijf. Kamperen bij de burger is uitgesloten.

Kleinschalig kamperen is geïntroduceerd als tak voor neven inkomsten. Wil de ondernemer een hoofdberoep uitoefenen met meer dan 25 standplaatsen dan kan deze een regulier kampeerterrein aankopen of vestigen (mits planologisch inpasbaar).

Het standpunt van de provincie is om de bovengrens voor kleinschalig kamperen vast te houden op 15 standplaatsen. Wij kiezen ervoor om de bovengrens te verruimen naar 25 standplaatsen. Het plaatsen van een bijzet tent op een standplaats bij het kampeermiddel wordt geaccepteerd en gaat niet ten koste van

het aantal beschikbare standplaatsen.

Wij kiezen voor een verhoging van de bovengrens naar 25 standplaatsen vanwege het feit dat er over de volle linie van verblijfsrecreatie schaalvergroting optreedt en daarmee ook de grenzen voor kleinschaligheid meebewegen.

Er is minimaal 500 meter afstand hemelsbreed vanaf de perceelsgrens ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen.

De afstand is bedoeld om te voorkomen dat campings ruimtelijk aan elkaar vast groeien, waardoor de kleinschaligheid in het gedrang komt.

Het streven is om de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen minimaal 50 meter te laten zijn.

Dit in verband met een goede ruimtelijke ordening en in het belang van naastgelegen bewoners.

Het kleinschalig kampeerterrein moet grenzen aan de woning van de betreffende beheerder.

Dit om te voorkomen dat er in het open veld versnippering plaats gaat vinden en in verband met de bereikbaarheid.

Een projectbesluit voor kleinschalig kampeerterrein is alleen mogelijk indien de totale oppervlakte van het betreffende perceel groter is dan 0,5 hectare.

Dit is van belang in verband met de ruimtelijke inpasbaarheid van kleinschalig kamperen en het behoud van open ruimten in het landelijk gebied.

Het kamperen is mogelijk van 15 maart t/m 31 oktober en buiten deze periode is het terrein leeg.

Het kleinschalig kamperen is een vorm van medegebruik. Hierin past niet een jaarrond bezetting.

Chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toestaan op kleinschalige kampeerterreinen.

Dit is van belang vanuit het landschappelijk beeld van de omgeving van hoofdbestemming Agrarisch bedrijf.

Landschappelijke inpassing met inheemse soorten om kleinschalig kampeerterrein kan verplicht worden gesteld.

Aan een projectbesluit kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van de landschappelijke inpassing. Afhankelijk van de ligging, kan een open relatie met het omliggende gebied juist gewenst zijn. Beslist ongewenst is een landschappelijke inpassing met exoten als coniferen.

De oppervlakte bijgebouwen is maximaal 50 m2, behalve indien gebruik wordt gemaakt van bestaande (voormalige agrarische) gebouwen. De bebouwing dient uitsluitend gebruikt te worden voor kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten.

Een oppervlakte van 50 m2 is reëel voor sanitaire en overige voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen. Het verdient de voorkeur om hiervoor gebruik te maken van bestaande bebouwing.

Nieuwbouw op een agrarische bestemming kan enkel ten behoeve van agrarische activiteiten.

Dit in verband met een goede ruimtelijke ordening.

3.7 Tijdelijk kamperen

Deze vorm van kamperen is veelal gekoppeld aan evenementen of festiviteiten. Een weiland of grasveld wordt dan tijdelijk gebruikt voor het kamperen van een groep mensen.

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

Indien het gaat om een frequent gebruikt of permanent kampeerterrein van een vereniging of groep, is geen sprake van tijdelijk kamperen maar is het:

· of een kampeerterrein (zie 3.1-3.4)

· of een terrein voor kleinschalig kamperen (zie 3.6)

Het aantal verschillende categorieën moet worden beperkt in verband met duidelijkheid en handhaafbaarheid.

Indien het gaat om een tijdelijk kampeerterrein voor een groep of vereniging, zal de gemeente per incidentele aanvraag bekijken of een ontheffing kan worden verleend op het bestemmingsplan en een ontheffing op de APV.

Door middel van deze regeling houden wij grip op de locatie, periode en aard van het tijdelijk kampeerterrein. In sommige gevallen is er een dusdanig grote aanloop van kampeerders in de directe omgeving van het evenement dat een tijdelijk kampeerterrein de enige reële mogelijkheid biedt.

Bij beide ontheffingen moet worden aangegeven voor welke korte aaneengesloten periode de ontheffing geldt.

Het moet voor overige belanghebbenden duidelijk zijn wanneer een terrein tijdelijk gebruikt wordt als kampeerterrein.

Voor wat betreft de maximale duur van tijdelijk kamperen wordt een duur van maximaal 10 dagen voorgesteld.

Het tijdelijk kamperen is planologisch relevant indien:

A. het meerdaags is (inclusief opbouw en afbraak)

B. het van enige importantie is (bepaald door bezoekers en/of deelnemers)

C. het met enige regelmaat plaatsheeft In deze gevallen zal het tijdelijk gebruik bij ontheffing worden toegestaan.

De meeste evenementen duren niet langer dan 10 dagen. Bij een langere duur ligt het voor de hand te gaan kamperen op daarvoor bestemde reguliere kampeerterreinen.

Staat opgenomen is nieuwe Wro: art. 3.23 Wro in samenhanh met art. 4.1.1 lid 1 Bro.

3.8 Natuurkampeerterreinen

Voorgestelde beleidskeuze

Argumenten en toelichting

Natuurkampeerterreinen kunnen in het bestemmingsplan positief worden bestemd als voldaan wordt aan de volgende richtlijnen van de Stichting Natuurkampeerterreinen:

· Het terrein is gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 25 hectare, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos, natuurgebied en/of waardevol cultuurlandschap;

· Het terrein is zodanig gelegen dat er geen geluid, stank of lichtoverlast is;

· Uitsluitend gebruik door toeristische (mobiele) kampeermiddelen als tent, toercaravan, camper, vouwwagen of huifkar (dus geen stacaravans of chalets);

· Per hectare niet meer dan 30 standplaatsen;

· Het streven is naar terreinen van maximaal 1 hectare;

· Het, al dan niet, aaneengesloten natuur-kampeerterrein is niet groter dan 3 hectare met daarop maximaal 90 standplaatsen;

· Parkeren bij het kampeermiddel is niet toegestaan;

· De maximale verblijfsduur bedraagt 28 overnachtingen.

De richtlijnen van de Stichting Natuurkampeerterreinen genieten draagvlak bij de kampeeraanbieders van deze specifieke categorie. Het zou verwarrend werken om in afwijking hiervan per gemeente eigen regels op te gaan stellen.

3.9 Vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik

Voorgestelde beleidskeuze

rgumenten en toelichting

Vrij kamperen willen wij NIET toestaan.

Er zijn voldoende diverse en betaalbare kampeermogelijkheden op de daarvoor bestemde terreinen.

Het plaatsen van kampeermiddelen op eigen terrein voor gebruik door de eigenaar wordt eveneens in de APV NIET toegestaan.

Dit is ook nu niet toegestaan. De argumentatie hiervoor is dat het kamperen op eigen terrein kan leiden tot wildgroei, overlast en/of landschappelijke aantasting.

Wij willen geen Gereguleerde Overnachtings Plaatsen in onze gemeente.

Het overnachten in campers is alleen toegestaan op daarvoor bestemde kampeerterreinen en of terrein voor kleinschalig kamperen.

4. INSTRUMENTARIUM

Met het vervallen van de WOR bieden de nieuwe kampeerverordening, het bestemmingsplan en de APV als instrumenten gelegenheid voor het opvangen van eventuele onwenselijke hiaten in regelgeving. Het bestemmingsplan zal voor alle in het vorige hoofdstuk beschreven vormen van recreatie een ruimtelijk toetsingskader bieden. De APV is aanvullend aan het bestemmingsplan waar het gaat om zaken als bijvoorbeeld openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. De overige uitgangspunten uit de Kadernota worden vastgelegd in de Kampeerverordening die door de raad zal worden vastgesteld. Het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan zijn de voorschriften en de plankaart. De voorschriften en de plankaart gaan vergezeld van een toelichting. In de toelichting staat een verwijzing, c.q. een korte samenvatting opgenomen naar of van het door de gemeente vastgestelde Kampeerbeleid.

Onderstaand wordt per categorie beschreven op welke wijze het Bestemmingsplan dan wel de APV zal worden ingezet.

Kampeerterreinen I en II

Deze terreinen kunnen in het bestemmingsplan voor 1 januari 2008 bij recht worden bestemd op basis van de soorten kampeerterreinen zoals genoemd in het vorig hoofdstuk.

De SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) gaat uit van een hoofdgroep “Recreatie”. Binnen deze hoofdgroep is het mogelijk om de bestemming “Recreatie – Kampeerterrein” te maken. Met behulp van aanduidingen “kampeerterrein I”, “kampeerterrein II” en “kampeerterrein III” is binnen deze bestemming onderscheid gemaakt tussen de voorgestelde soorten kampeerterreinen. Voor wat betreft het wel of niet bouwvergunningplichtig zijn van bijvoorbeeld een chalet, is de Woningwet richtinggevend. Bij de herziening van de Woningwet heeft de Minister van VROM kampeermiddelen niet aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Woningwet. Kampeermiddelen blijven daarmee niet-bouwvergunningplichtig.

Kleinschalig kamperen

Binnen een bestemmingsplan wordt het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden tot strijdig gebruik bestemd, met uitzondering van de gronden die bestemd zijn als Recreatie – Kampeerterrein. Vervolgens wordt een ontheffingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleinschalig kamperen onder de voorwaarden zoals die in de betreffende paragraaf worden genoemd. De ontheffing kan niet worden verleend voor gronden met de bestemming natuur, aanduiding Habitat-richtlijn, archeologisch waardevol of behoud openheid.

Tijdelijk kamperen

Bij tijdelijk kamperen zijn in de APV criteria opgenomen waaraan moet worden voldaan om een ontheffing te krijgen. In de APV is een regeling opgenomen die betrekking heeft op het tijdelijk kamperen buiten kampeerterreinen (VNG, Groene Reeks 129, 2005).

Per incidentele aanvraag kunnen wij beoordelen of een ontheffing op de APV kan worden verleend, voor zover het bestemmingsplan zich niet verzet tegen kamperen op de betreffende locatie (denk aan bijvoorbeeld natuurgebieden). Bij de ontheffing moet worden aangegeven voor welke korte aaneengesloten periode de ontheffing geldt. Verder dient de aanvraag te voldoen aan de criteria zoals genoemd in de door de raad vastgestelde Nota Kampeerbeleid. Het tijdelijk kamperen is planologisch relevant indien het meerdaags is (inclusief opbouw en afbraak), het van enige importantie is (bepaald door bezoekers en/of deelnemers) of het met enige regelmaat plaatsheeft. In deze gevallen kan voor tijdelijk gebruik ontheffing worden verleend van de gebruiksbepaling in de Regels van het Bestemmingsplan. Deze ontheffing dient te worden verleend naast de ontheffing op de APV.

Natuurkampeerterreinen

Natuurkampeerterreinen kunnen positief worden bestemd als deze voldoen aan de voorwaarden van de Stichting Natuurkampeerterreinen (zie ook paragraaf 2.8).

Vrij kamperen, kamperen voor eigen gebruik

Voor wat betreft het vrij kamperen en het kamperen voor eigen gebruik staat in de APV opgenomen dat dit niet is toegestaan zonder ontheffing. Door middel van een Algemene gebruiksbepaling in de regels van het bestemmingsplan kan het kamperen buiten de bestemmingen Recreatie-Kampeerterrein en Recreatie-Natuurkampeerterrein worden aangeduid als strijdig gebruik.

Bijlage I: Kampeerverordening gemeente Schinnen 2010

Artikel 1

Voor toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt verstaan onder:

  • ·

    Vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Kampeerverordening gemeente Schinnen.

  • ·

    Ontheffing: een ontheffing als bedoeld in artikel 2, lid 3 van de Kampeerverordening gemeente Schinnen.

  • ·

    Permanente bewoning: het gebruiken van een kampeermiddel als hoofdverblijf. Als criterium hiervoor geldt dat hij of zij op het betreffende adres een woonadres heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, terwijl tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar hoofdverblijf fungeert.

  • ·

    Rechthebbende(n): degene(n) die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht de beschikking heeft over enige onroerende zaak.

  • ·

    Kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

  • ·

    Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is danwel gebruikt kan worden voor recreatief nachtverblijf.

  • ·

    Jaarstandplaats: het terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het gehele jaar aldaar aanwezig mag zijn.

  • ·

    Seizoenstandplaats: het terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel voor ten hoogste de periode van 15 maart t/m 31 oktober.

  • ·

    Toeristische standplaats: het terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, niet zijnde een bouwwerk, dat slechts gedurende een beperkte periode van ten hoogste enige weken (maximaal drie maanden) op het kampeerterrein aanwezig is.

Artikel 2

  • 1)

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een kampeerterrein te houden.

  • 2)

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1, kan slechts worden verleend, indien:

    • a)

      is voldaan of op redelijke wijze zal worden voldaan aan de regelen gesteld bij of krachtens deze verordening.

    • b)

      de aanvraag betrekking heeft op een terrein dat bij bestemmingsplan uitsluitend of mede als kampeerterrein is aangewezen.

  • 3)

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2, lid 1, voor het gelegenheid geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen buiten de in artikel 2, lid 1 bedoelde kampeerterreinen, door groepen uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een in de ontheffing aangegeven korte, aaneengesloten periode.

  • 4)

    Een ontheffing als bedoeld in artikel 3 kan slechts worden verleend, indien is voldaan of op redelijke wijze zal worden voldaan aan de regelen gesteld bij of krachtens deze verordening.

Artikel 3

  • 1)

    De aanvraag van een vergunning of ontheffing, bevat:

    • a)

      naam en adres van de rechthebbende(n) en de beheerder(s) van het (kampeer)terrein;

    • b)

      een opgave van het soort standplaatsen.

  • 2)

    Bij de aanvraag van een vergunning wordt in 2-voud een situatietekening overgelegd, op een schaal van tenminste 1: 1000, waarop, voor zover van toepassing, is aangegeven:

    • a)

      een kadastrale omschrijving van het perceel;

    • b)

      de oppervlakte van het kampeerterrein;

    • c)

      de plaats van de bestaande en op te richten gebouwen en hun functies;

    • d)

      de aanwezige en aan te brengen randbeplanting en het assortiment waaruit de randbeplanting bestaat;

    • e)

      de ontsluiting van het kampeerterrein en het verloop van de wegen en de paden op het kampeerterrein;

    • f)

      de aanwezige en te realiseren parkeergelegenheid;

    • g)

      de kavelbegrenzing en situering van de jaar- en seizoenstandplaatsen, de kavelbegrenzing en locatie van de eventueel aanwezige recreatieverblijven, alsmede de begrenzing van de plaatsen bestemd voor toeristisch kamperen en de ruimte voor sport en spel;

    • h)

      de aanwezige en te realiseren voorzieningen ter bestrijding van brand.

Artikel 4

  • 1)

    Op de aanvraag van een vergunning of ontheffing wordt binnen acht weken na ontvangst beslist.

  • 2)

    Indien de beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het college van burgemeester en wethouders de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3)

    Indien een aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3 stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid deze binnen twee weken, nadat dit is bekendgemaakt, aan te vullen of te verbeteren.

  • 4)

    Van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is pas sprake op het moment dat, met inachtneming van het hiervoor bepaalde, de in artikel 3, tweede lid vereiste situatietekening is overlegd.

Artikel 5

  • 1)

    Aan de vergunning en de ontheffing worden voorschriften verbonden met betrekking tot de geldigheid en de duur van de vergunning.

  • 2)

    Aan de vergunning en de ontheffing worden voorschriften verbonden betreffende onder meer het gebruik en de inrichting van het (kampeer)terrein, alsmede de soort van de op het kampeerterrein toe te laten kampeermiddelen.

  • 3)

    Aan de vergunning en de ontheffing worden in het belang van de orde, rust, de veiligheid, de natuur- en landschapsbescherming, de bescherming van het milieu, de hygiëne en gezondheid voorschriften verbonden.

Artikel 6

  • 1)

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2)

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast: de als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigde ambtena(a)r(en).

  • 3)

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 7

Vergunningen verleend op grond van artikel 8 van de voormalige Wet op de Openluchtrecreatie worden gedurende 1 jaar na inwerkingtreding van deze verordening aangemerkt als vergunning welke zijn verleend op grond van deze verordening, voor zover zij niet eerder zijn vervallen of worden ingetrokken.

Artikel 8

  • 1)

    Dit besluit kan worden aangehaald als “Kampeerverordening gemeente Schinnen 2010”.

  • 2)

    Deze verordening treedt, nadat zij conform het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet bekend is gemaakt, in werking op 1 april 2010.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schinnen in zijn openbare vergadering van 4 februari 2010.

Bijlage II: Onderdeel APV gemeente Schinnen 2009

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.