Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Schouwen-Duiveland

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Schouwen-Duiveland

De raad van de Gemeente Schouwen-Duiveland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 april 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • o

    wet: de Wet investeren in jongeren;

  • o

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • o

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • o

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 4 Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

Artikel 5 De voorzieningen

Onverminderd artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

  • o

    ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

  • o

    ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

  • o

    arbeidsactivering en –toeleiding;

  • o

    sociale activering;

  • o

    stages bij bedrijven of instellingen;

  • o

    opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

  • o

    gesubsidieerd werk;

  • o

    nazorg bij arbeidsinschakeling;

  • o

    voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

  • o

    diagnose-instrumenten;

  • o

    ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing;

  • o

    inburgeringstraject in het kader van de Wet Inburgering;

Artikel 6 Inzet van de voorzieningen

  • 1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college vult de voorziening bedoeld in het eerste lid, voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie, in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

Artikel 7 Combinatie arbeid en zorg

Onverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 8 Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven, evenals subsidies verstrekken.

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 11 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod in de volgende situaties intrekken of herzien:

Indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere, dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

Hoofdstuk 3 Subsidie en vergoedingen

Artikel 12 Subsidies

  • 1. Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten, als tegemoetkoming in de loonkosten en in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband met de jongere.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 3. Op de subsidies bedoeld in dit artikel zijn de Regeling Loonkostensubsidie 2007, de Regeling Loonkostensubsidie Werkervaring en Maatschappelijk Nut en de Algemene subsidieverordening van de gemeente Schouwen-Duiveland van toepassing.

Artikel 13 Vergoedingen

Het college kan de jongere voorzieningen in natura of een financiële vergoeding verstrekken voor gemaakte of te maken noodzakelijke kosten voor te gebruiken voorzieningen om belemmeringen voor de uitvoering en afronding van een werkleeraanbod weg te nemen.

Artikel 14 Terugvordering van kosten van werkleeraanbod

  • 1. Indien het college een werkleeraanbod heeft herzien of ingetrokken op grond van artikel 21 onder b WIJ, kan het college de gemaakte kosten van voorzieningen en/of ondersteuning verbonden aan dit werkleeraanbod terugvorderen.

  • 2. De terugvordering als bedoeld in lid 1 geschiedt op basis van artikel 4:57 lid 1 Algemene wet bestuursrecht. Het college maakt het besluit tot terugvordering bekend met een voor Bezwaar en beroep vatbare beschikking.

  • 3. Invordering van het terug te vorderen bedrag geschiedt op basis van artikelen 4:57 lid 2 Algemene wet bestuursrecht en Titel 4.4 met afdeling 4.4.4 Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de 1 juli 2010.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Schouwen-Duiveland”.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad van de gemeente Schouwn-Duiveland in zijn openbare vergadering van 27 mei 2010.
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit de samenhang van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven.

In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, en gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. ‘kan’-bepaling is: het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden geformuleerd.

Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, en ook gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit al voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22).

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben.

Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening (en het beleidsplan waarin die criteria zijn uitgewerkt, als gekozen wordt voor de zogenaamde procedurele variant genoemd in artikel 4).

Artikel 4 Arbeidsinschakeling

Het staat het college vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter het doel van het in te zetten werkleeraanbod. In dat verband kan de gemeenteraad als beleidslijn opnemen dat jongeren die direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangeboden, of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, als bijv. arbeid niet direct beschikbaar is. Het blijft uiteraard een kwestie van maatwerk of daar in het concrete geval ook toe besloten wordt. De woorden ‘in beginsel’ moeten in die context worden gelezen.

Artikel 5 De voorzieningen

Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kan in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen.

In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die het college ter beschikking staan. Dat hoeft trouwens geen statisch geheel te zijn. Het is denkbaar dat het college nog andere voorzieningen ontwikkelt die (nog) niet in de verordening zijn opgenomen. Deze verordening staat daaraan niet in de weg. Het is eventueel ook denkbaar dat de beschikbare voorzieningen in de verordening nog nader worden geduid, in die zin, dat tevens aangegeven wordt wat de concrete inhoud is van de betreffende voorzieningen, wie de feitelijke aanbieders zijn (opleidingsinstituten, re-integratiebedrijven e.d.) en het aantal trajecten dat beschikbaar is. Daarbij kan ook per voorziening worden aangegeven welk budget daarvoor beschikbaar wordt gesteld en of er een budgetplafond van toepassing is. Het college kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.

Artikel 6 Inzet van de voorzieningen

In het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken.

In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord.

Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.

Als het lokale beleid een uitgewerkte doelgroepenbenadering bevat, dan kan ter nadere concretisering bepaald worden welke voorzieningen voor welke groepen in het bijzonder worden bestemd.

Dat is vormgegeven in het derde lid. Het hangt uiteraard van het lokale beleid af hoe de exacte lijst luidt. Het blijft overigens een ‘kan’-bepaling, omdat het maatwerkprincipe voorop staat. In het concrete geval is het daarom denkbaar dat in afwijking van deze doelgroepenbenadering het werkleeraanbod wordt ingevuld met een voorziening die primair bestemd is voor jongeren uit een andere doelgroep. Om die reden wordt tevens bepaald dat artikel 2, vierde lid onverminderd van toepassing is.

Lid 3: het behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid om te bepalen of het werkleeraanbod wordt ingevuld door werken of leren of een combinatie van beide. Gelet op het belang dat door de wetgever wordt gehecht aan het behalen van een startkwalificatie, is het denkbaar dat het beleid luidt dat een voorziening ingevuld wordt met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert als de jongere daarover niet beschikt. Dit kan een opleiding zijn die tot een startkwalificatie leidt, maar ook een andere scholing of opleiding die de jongere dichterbij het perspectief van duurzame arbeidsinschakeling brengt.

Artikel 7 Combinatie arbeid en zorg

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Daaraan wordt in artikel 7 van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Evt. kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 13 worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden gebracht.

Artikel 8 Gehandicapten

De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot de mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid, WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.

Artikel 9 Uitvoering door derden

In artikel 11, vierde lid van de WIJ is bepaald dat het college de uitvoering van de WIJ, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. De genoemde vaststelling kan wel worden gemandateerd aan bestuursorganen. Er zijn in de WIJ geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om de feitelijke werkzaamheden m.b.t. de uitvoering van het werkleeraanbod of de inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven. Binnen de beleidskaders die de gemeenteraad vaststelt kan het college nadere afspraken maken met deze derden.

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Artikel 11 Intrekking werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals al in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen tegenover andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling als het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

Artikel 12 Subsidies

Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit kan ook als voorziening worden aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een grondslag voorzien.

De hoogte van de subsidies en de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend, dienen afzonderlijk te worden geregeld. Dat kan in deze verordening maar zal doorgaans in het beleidsplan worden afgekaderd.

Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels stellen over enkele zaken over de subsidiëring. Hoewel uitgangspunt is dat het beleid over het werkleeraanbod door de gemeenteraad wordt vastgesteld, is al eerder aangegeven dat waar het om uitvoeringsbeleid gaat, dit door het college ter hand kan worden genomen.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen.

Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen is het een vereiste dat een dergelijk plafond is ingesteld, zie ook art. 4:24 e.v. Awb. In lid 3 is de bevoegdheid van het college vastgesteld om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende soorten subsidie worden gereserveerd. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

De Regeling Loonkostensubsidie 2007, de Regeling Loonkostensubsidie Werkervaring en Maatschappelijk Nut kunnen ingezet worden als werkleeraanbod. Ook is de Algemene subsidieverordening van de gemeente Schouwen-Duiveland van toepassing.

Artikel 13 Vergoedingen

Voortvloeiend uit de opdracht van artikel 3 lid 6 - zie ook de toelichting hierop - van de verordening kan het College voorzieningen in natura aanbieden of de gemaakte of te maken noodzakelijke kosten voor te gebruiken voorzieningen vergoeden. Zonder volledig te zijn, kan dan concreet gedacht worden aan een kinderopvangvoorziening, schuldhulpverlening, kosten van verhuizing, budgetteringscursus, werkkleding etc.

Artikel 14 Terugvordering

Het college kan op grond van artikel 21 onder b WIJ een werkleeraanbod herzien of intrekken, als de jongere niet voldoet aan één of meer geldende verplichtingen als bedoeld in de artikelen 44 en 45 WIJ - zie artikel 10 van deze verordening - en hem dit verwijten valt. In tegenstelling tot een toegekende inkomensvoorziening die wel, na voorafgaande herziening of intrekking op grond van artikel 40 lid 3 WIJ, teruggevorderd kan worden met toepassing van artikel 54 lid 1 WIJ, kunnen de gemaakte kosten van voorzieningen en/of ondersteuning verbonden aan een werkleeraanbod daarentegen niet op grond van laatstgenoemd artikel teruggevorderd worden.

In de situatie van aan de jongere - waaronder die van 16 of 17 jaar die uit hoofde van de WIJ geen recht heeft op een inkomensvoorziening - toe te rekenen ernstige verwijtbaarheid, al dan met een doelbewust karakter (bijv. verzwijgen van relevante informatie, obstructie van uitvoering), is dit als een omissie aan te merken. Om in specifieke gevallen - die in de praktijk niet veelvuldig voorkomen - toch een duidelijk signaal naar de jongere en diens omgeving af te geven, is met onderhavig artikel de mogelijkheid tot terugvordering van de gemaakte kosten van voorzieningen en/of ondersteuning geschapen.

De ondersteuning of een voorziening in het kader van de uitvoering van een werkleeraanbod geschiedt in natura dan wel in de vorm van een financiële vergoeding aan de jongere. Onder natura moet verstaan worden dat de gemeentelijke organisatie en/of een aanbieder de voorziening of ondersteuning aanbiedt of voor gebruik beschikbaar stelt. Daarmee zijn kosten voor de gemeentelijke organisatie - uit eigen budget - en de aanbieder - die daarvoor een vergoeding van de gemeentelijke organisatie ontvangt - gemoeid.

Deze vergoedingen en gemaakte kosten kunnen in de regel als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt worden. Indien er , zoals reeds aangegeven, voor terugvordering van de gemaakte kosten geen (bestuursrechtelijke) grondslag in de WIJ aanwezig is, kan het College deze kosten als een subsidie met toepassing van Afdeling 4.2.7 Awb terugvorderen. Terugvordering van kosten van ondersteuning of een voorziening is met toepassing van art. 4:57 lid 1 Awb mogelijk op grond van de zgn. onverschuldigde betaling van de subsidie. Ingaande 1 juli 2009 is met de invoering van de vierde tranche van de Awb een nieuw lid 2 opgenomen dat bepaalt dat het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel ingevorderd kan worden. De toelichting daarop verwijst naar - de tot titel 4.4 bestuursrechtelijke geldschulden behorende -.afdeling 4.4.4 aanmaning en invordering bij dwangbevel (art. 4:112 tot en met 4:123). Kort samengevat betekent dit dat, na uitblijven van de verzocht terugbetaling binnen een gestelde aanmaningstermijn, tot dwanginvording van het terugvorderingsbedrag overgegaan kan worden middels een dwangbevel. Dit dwangbevel levert een executoriale titel op, welke met toepassing van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering ten uitvoer gelegd kan worden. Een kostbare en arbeidsintensieve civielrechtelijke procedure voor het verkrijgen van een dwanginvorderingstitel op grond van de zgn. onverschuldigde betaling conform artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek, na voorafgaande aanmaning en ingebrekstelling, is daarmee niet meer noodzakelijk. Volledigheidshalve zij nog gemeld dat een bestuursorgaan laatstgenoemde mogelijkheid nog wel heeft (behouden) op grond van art. 4:124 Awb

Nadrukkelijk zij nog gemeld dat uit de term ‘kan’ blijkt dat het een bevoegdheid van het College betreft. Het College kan derhalve per individuele situatie, gelet op de mate van verwijtbaarheid en omstandigheden van de jongere, besluiten al dan niet tot tot terugvordering over te gaan. Dit vereist echter een zorgvuldig onderzoek, rapportage en afweging van alle relevante feiten en omstandigheden alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.

Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 16 en 17 behoeven geen nadere toelichting.