LANDSVERORDENING regelende de praktijk als vroedvrouw

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING regelende de praktijk als vroedvrouw

Artikel 1

  • 1. Tot de uitoefening van de praktijk als vroedvrouw in Sint Maarten zijn bevoegd:

    • zij, die in het bezit zijn van een in Nederland afgegeven geldig diploma als vroedvrouw;

    • zij, die:

      • a.

        in het bezit zijn van een in Suriname afgegeven diploma als vroedvrouw;

      • b.

        het examen als vroedvrouw met goed gevolg hebben afgelegd voor een commissie van tenminste drie personen, met dien verstande dat het aantal leden van de commissie steeds oneven moet zijn.

  • 2. De voorzitter van de in het eerste lid, onderdeel 2°, onder b, bedoelde commissie is het Hoofd van de Inspectiedienst Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, hierna te noemen: de Inspecteur-Generaal. De andere leden en hun plaatsvervangers worden op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, hierna te noemen: de minister, bij landsbesluit benoemd.

  • 3. Indien het examen met goed gevolg wordt afgelegd, reikt de commissie daarvan een getuigschrift uit.

Artikel 2

  • 1. Het in artikel 1, eerste lid, onderdeel 2°, onder b, bedoeld examen wordt niet afgenomen, dan na overlegging van:

    • een geboorteakte, of bij gebreke daarvan van een getuigschrift, waaruit blijkt, dat de kandidate de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • hetzij een geldig, buiten Nederland of Suriname afgegeven akte van bevoegdheid als vroedvrouw, hetzij het bewijs, dat de kandidate een opleiding van ten minste twee jaar van een in Sint Maarten bevoegd geneeskundige heeft gehad en ten minste 20 gewone verlossingen en ten minste twee buitengewone verlossingen in tegenwoordigheid en onder leiding van een in Sint Maarten bevoegd geneeskundige heeft verricht;

    • het bewijs, dat voor dit doel het bedrag van vijfentwintig gulden in de Landskas is gestort.

  • 2. Het onder 3° bedoeld bewijs geeft het recht zich tweemaal voor het afleggen van het examen aan te melden, echter niet later dan twee jaar na de gedane storting.

Artikel 3

Aan haar, dit met goed gevolg het in artikel 1, eerste lid, onderdeel 2°, onder b, bedoeld examen heeft afgelegd, wordt door de daarin genoemde commissie een akte van bevoegdheid uitgereikt.

Artikel 4

Het is aan een vroedvrouw als bedoeld in artikel 1 verboden in Sint Maarten de praktijk als zodanig uit te oefenen, alvorens door de minister tot de uitoefening ervan te zijn toegelaten.

Artikel 5

[vervallen]

Artikel 6

Het is aan een vroedvrouw als bedoeld in artikel 1 verboden de praktijk als vroedvrouw uit te oefenen alvorens:

  • haar akte van bevoegdheid door of namens de minister voor gezien is getekend;

  • in handen van de Gouverneur de volgende eed (belofte) te hebben afgelegd:

    „Ik zweer (beloof), dat ik de verloskunst volgens de daarop wettelijk vastgestelde bepalingen naar mijn beste weten en vermogen zal uitoefenen en dat ik aan niemand zal openbaren wat in die uitoefening als geheim mij is toevertrouwd of te mijner kennis is gekomen, tenzij mijn verklaring als getuige of deskundige in rechten of ik anderszins tot het geven van mededeling door een algemene verordening verplicht wordt.

    Zo waarlijk helpe mij God Almachtig! (Dat beloof ik)”.

Artikel 7

  • 1. De vroedvrouwen zijn bevoegd:

    • a.

      de zwangeren in de tweede helft van de zwangerschap raad of bijstand te geven met betrekking tot de zwangerschap;

    • b.

      bij het waarnemen van afwijkingen over te gaan tot het nemen van maatregelen, indien en voor zover deze bij besluit van de minister zijn aangegeven.

      In alle andere gevallen zijn zij verplicht de waargenomen afwijkingen ter kennis te brengen van een door belanghebbende aan te wijzen geneeskundige.

    • c.

      tot het verlenen van verloskundige raad of bijstand, het aanwenden van de katheter hieronder begrepen, bij ongestoord verlopende baringen.

  • 2. Zodra de vroedvrouw bemerkt, dat het verrichten van enige verloskundige kunstbewerking nodig is of zal worden, draagt zij zorg, dat ten spoedigste de hulp van een geneeskundige wordt ingeroepen.

  • 3. Indien een geneeskundige als bedoeld in het vorige lid niet aanwezig is op een tijdstip, waarop een noodzakelijke verloskundige kunstbewerking, welke zonder gebruikmaking van instrumenten kan geschieden, moet plaats vinden en niet langer kan worden uitgesteld, gaat de vroedvrouw zelf tot die kunstbewerking over. Tot deze handeling zijn niet bevoegd vroedvrouwen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 2°.

Artikel 8

  • 1. Zodra de vroedvrouw bemerkt, dat in verband met de baring het toedienen van enig geneesmiddel nodig is of zal worden, draagt zij zorg, dat ten spoedigste de hulp van een geneeskundige wordt ingeroepen.

  • 2. Indien een geneeskundige niet aanwezig is op een tijdstip waarop de toediening van een van de bij besluit van de minister aan te wijzen geneesmiddelen moet plaats vinden, gaat de vroedvrouw zelf tot de toediening van het geneesmiddel over. Tot deze handeling zijn niet bevoegd de vroedvrouwen bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 2°.

Artikel 9

  • 1. De vroedvrouwen zijn bevoegd de kraamvrouwen gedurende tien dagen of zoveel langer als voor het herstel nodig is te behandelen.

  • 2. Bij de waarneming van afwijkingen zijn zij verplicht de hulp van een geneeskundige in te roepen.

Artikel 9a

De vroedvrouw, die na 23 juli 1951 in Nederland een geldig diploma als zodanig heeft behaald, of die een aantekening op haar diploma heeft gekregen ingevolge de Beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 12 juli 1951, Afdeling Volksgezondheid 1, No. 13150 (Ned. Stcrt. 1951, nr. 135), bezit naast de bevoegdheid tot het verrichten van de handelingen als in de artikelen 7, 8 en 9 van deze verordening bedoeld, bovendien nog de bevoegdheid tot:

  • a.

    het geven van raad of bijstand aan zwangeren in de eerste helft van de zwangerschap, met dien verstande, dat zij bevoegd is tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van afwijkingen, daaronder begrepen het door middel van de aderprik afnemen van bloed voor onderzoek;

  • b.

    het hechten van inscheuringen van beperkte omvang volgens bij ministeriële regeling vast te stellen regels.

Artikel 10

  • 1. De vroedvrouwen geven aan de Inspecteur-Generaal en de door de minister aangewezen geneeskundige alle door hen verlangde inlichtingen in de vorm en binnen de tijd, door hen vastgesteld.

  • 2. Van al haar verrichtingen houden zij een dagboek aan, waarvan de inrichting door de Inspecteur-Generaal wordt vastgesteld.

Artikel 11

  • 1. Voor zover het Wetboek van Strafrecht er niet in voorziet, wordt overtreding van enige bepaling van deze verordening gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 2. De feiten bij deze verordening strafbaar gesteld worden beschouwd als overtredingen.

Slot- en Overgangsbepalingen

Artikel 12

[regelt de inwerkingtreding]

[vervallen]