LANDSVERORDENING houdende regels betreffende ondernemingspensioenfondsen

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende regels betreffende ondernemingspensioenfondsen

Artikel 1

  • 1. In deze landsverordening wordt verstaan onder:

    a. pensioen

    :

    zowel ouderdoms- als invaliditeits-, weduwen- en wezenpensioen;

    b. ondernemingspensioenfonds

    :

    een aan een onderneming verbonden fonds, waarin ten bate van personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen;

    c. werkgever

    :

    het hoofd van een onderneming of, zo deze een rechtspersoon is, die rechtspersoon zelf;

    d. werknemer

    :

    ieder, die in dienst van een onderneming is;

    e. deelnemer

    :

    ieder, ten bate van wie gelden in een ondernemingspensioenfonds worden bijeengebracht;

    f. bijdrage

    :

    iedere onder de naam van bijdrage, premie, inleg, contributie, koopsom, dan wel, indien de betaling in termijnen is overeengekomen, aflossing, of onder welke andere naam ook, ineens of periodiek verschuldigde geldsom bestemd voor de verzekering van pensioen;

    g. Bank

    :

    de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

    h. externe deskundige

    :

    externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Voor de toepassing van deze landsverordening wordt:

    • a.

      met een onderneming gelijkgesteld elke instelling van welke aard ook;

    • b.

      degene, die een vrij beroep uitoefent (zoals een advocaat, notaris, accountant, actuaris), geacht een onderneming te drijven.

  • 3. Een ondernemingspensioenfonds kan aan meer dan een onderneming verbonden zijn.

  • 4. Deze landsverordening is niet van toepassing op ondernemingspensioenfondsen, waarvoor bij een andere landsverordening of bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regelingen zijn vastgesteld.

  • 5. Indien de onderneming, waaraan een pensioenfonds verbonden is, ophoudt te bestaan, wordt dat fonds voor de toepassing van deze landsverordening geacht zijn karakter als ondernemingspensioenfonds niet van rechtswege te verliezen.

Artikel 2

  • 1. De werkgever, die ter uitvoering van toezeggingen omtrent pensioen een ondernemingspensioenfonds aan zijn onderneming heeft verbonden, is gehouden ervoor zorg te dragen dat het ondernemingspensioenfonds de overeengekomen bijdragen ontvangt.

  • 2. Indien de toezegging inhoudt dat de omvang van de werkgeversbijdrage telkens aan het einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige periode niet langer dan een jaar duren.

    Indien de dienstbetrekking van een werknemer tijdens een zodanige periode eindigt, is de bijdrage naar tijdsevenredigheid verschuldigd.

  • 3. Indien een werkgever zich bij de toezegging de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling heeft voorbehouden, is hij verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling te doen aan het fondsbestuur. Hij kan dit voorbehoud slechts maken in het geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van dit voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld schriftelijk mede aan het fondsbestuur, alsmede aan degenen, van wie het pensioen of de aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.

Artikel 3

  • 1. De werkgever komt met het aan zijn onderneming verbonden ondernemingspensioenfonds schriftelijk een regeling omtrent de betaling van de bijdragen overeen, die tenminste voldoet aan de voorschriften van het volgende lid.

  • 2. De werkgever moet binnen tien dagen na afloop van elk kalenderkwartaal zijn eigen bijdrage in de voorziening voor elke deelnemer berekend over dat kwartaal alsmede de bijdragen, die hij over dat kwartaal op het loon van de deelnemers heeft ingehouden, voldoen aan het ondernemingspensioenfonds. Wordt zijn bijdrage na afloop van een langere termijn dan een kwartaal vastgesteld, dan moet hij binnen tien dagen na afloop van elk kwartaal het vierde gedeelte van zijn geschatte jaarbijdrage voldoen, met dien verstande, dat hij zijn jaarbijdrage in haar geheel binnen negen maanden na afloop van het kalenderjaar moet hebben betaald.

  • 3. Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling niet binnen een maand na afloop van de in het vorige lid genoemde termijn is nagekomen, is ieder van de bestuurders van het fonds gehouden ervoor zorg te dragen, dat dit binnen 30 dagen aan de Bank schriftelijk wordt meegedeeld.

Artikel 4

  • 1. Als ondernemingspensioenfonds mogen slechts werkzaam zijn rechtspersonen.

  • 2. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds is verplicht zich binnen drie maanden na oprichting van het fonds bij de Minister van Financiën, hierna te noemen: de minister, en de Bank aan te melden met gebruikmaking van een door de minister vast te stellen aanmeldingsformulier. Binnen dezelfde termijn zendt het bestuur een afschrift van de akte van oprichting, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de reglementen, alsmede een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst waarin de regeling omtrent de betaling van de bijdragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, eerste volzin, is opgenomen, in aan de minister en aan de Bank. Het bestuur van het fonds zendt een afschrift van de akte, houdende wijziging van de statuten, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijzigingen van de reglementen, en een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van wijzigingen van de overeenkomst, waarin de regeling omtrent de betaling van de bijdragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, eerste volzin, is opgenomen, binnen drie maanden na de totstandkoming van die wijzigingen aan de minister en aan de Bank.

  • 3. De statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds moeten bepalingen inhouden, beantwoordende aan de voorschriften van de artikelen 5, 7 tot en met 11, 15 en 17, onverminderd het bepaalde in artikel 6.

Artikel 5

  • 1. In het bestuur van een ondernemingspensioenfonds moeten de vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers of gewezen werknemers tenminste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van de werkgever. Als voorzitter treedt op een door de vertegenwoordigers van de werknemers of gewezen werknemers en de vertegenwoordigers van de werkgever aan te wijzen onafhankelijke deskundige voor een nader door hen te bepalen termijn.

  • 2. De besluiten van het bestuur van een ondernemingspensioenfonds worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ieder lid van het bestuur kan slechts één stem uitbrengen.

  • 3. Ieder van de bestuurders van een ondernemingspensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij tenminste een vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, tijdens de vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

Artikel 6

  • 1. In de statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds worden bepalingen opgenomen betreffende:

    • a.

      de bestemming van het fonds;

    • b.

      het beheer van het fonds;

    • c.

      de soorten van deelnemers;

    • d.

      de inkomsten van het fonds;

    • e.

      de belegging van de gelden;

    • f.

      de aanspraken, die de deelneming geeft, en het systeem van financiering van deze aanspraken;

    • g.

      de wijze, waarop de bestuursleden worden aangewezen;

    • h.

      de gevallen, waarvoor de werkgever zich de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage heeft voorbehouden;

    • i.

      de wijziging van de statuten en reglementen, met name ook wat betreft wijziging van de rechten en verplichtingen van de deelnemers en gewezen deelnemers in gevallen, waarin de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft;

    • j.

      de liquidatie van het fonds, met name ook wat betreft de verplichtingen van de liquidateurs en de bestemming van de bezittingen van het fonds.

  • 2. In de reglementen van een ondernemingspensioenfonds wordt tevens de datum van hun inwerkingtreding vermeld en, in geval van wijziging van die reglementen, de datum van inwerkingtreding van de wijziging.

Artikel 7

  • 1. Degene, die korter dan vijf jaren aan een ondernemingspensioenfonds heeft deelgenomen, ontvangt bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een uitkering ten minste gelijk aan de door hem betaalde bijdragen voor ouderdomspensioen, tenzij hij volgens de statuten en reglementen van het fonds soortgelijke aanspraken kan doen gelden als in het tweede lid bedoeld.

  • 2. Degene, die tenminste vijf jaren aan een ondernemingspensioenfonds heeft deelgenomen, verkrijgt bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een premievrije aanspraak op uitkeringen op de voet van de door en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 2, tweede lid, nog verschuldigde bijdragen voor ouderdomspensioen naarmate de voor pensioeningang vereiste duur van de deelneming is verstreken alsmede een naar redelijkheid vast te stellen premievrije aanspraak op weduwenpensioen, indien dat is toegezegd. Hem wordt door het fondsbestuur een bewijs daarvan gegeven.

  • 3. De statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds kunnen ten aanzien van degene, die, voordat hij in de regeling inzake ouderdomspensioen van het fonds wordt opgenomen, in een andere regeling van het fonds deelneemt, bepalen, dat voor de toepassing van de vorige leden zijn deelneming aan het fonds aanvangt op het tijdstip, waarop hij in de regeling inzake ouderdomspensioen wordt opgenomen.

  • 4. De statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds kunnen bepalen, dat een premievrije aanspraak als in het tweede lid bedoeld vervangen kan worden door de uitbetaling van een bedrag ineens, indien de aanspraak toekomt aan degene, die bij het eindigen van de deelneming of op een later tijdstip ten genoegen van het fondsbestuur aannemelijk maakt binnenkort te zullen emigreren dan wel geëmigreerd te zijn.

  • 5. De statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds kunnen in plaats van het in het eerste lid bedoelde tijdstip, waarop de deelneming eindigt, een later tijdstip van uitkering noemen, doch niet later dan twee jaren na het eindigen van die deelneming, noch later dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 8

  • 1. De vrouw van wie het huwelijk met een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt een zodanige premievrije aanspraak op weduwenpensioen, als de deelnemer ten behoeve van haar zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of van de ontbinding van het huwelijk zijn deelneming zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De vrouw ontvangt op haar verzoek een bewijs van haar aanspraak.

  • 2. De vrouw, van wie het huwelijk met een gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt een zodanige premievrije aanspraak op weduwenpensioen, als de gewezen deelnemer ten behoeve van haar heeft verkregen bij het eindigen van zijn deelneming. De vrouw ontvangt op haar verzoek een bewijs van haar aanspraak.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid vindt geen toepassing, indien de man en de vrouw bij notarieel verleden akte anders overeenkomen, of de rechter bij het vonnis tot echtscheiding of tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed op hun gemeenschappelijk verzoek anders beslist. Partijen leggen daarbij aan de notaris onderscheidenlijk de rechter een verklaring van het fonds over, waarin dat verklaart dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.

  • 4. De aanspraak op weduwenpensioen ten behoeve van de echtgenote van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder haar toestemming niet bij overeenkomst tussen haar echtgenoot en het fonds of de werkgever worden verminderd. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.

Artikel 9

De voor pensioenen bestemde gelden van een ondernemingspensioenfonds moeten, tenzij artikel 10 toepassing vindt, worden aangewend tot het overdragen of het herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar die in het bezit is van de ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf vereiste vergunning.

Artikel 10

  • 1. Overdracht of herverzekering van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico behoeft door een ondernemingspensioenfonds niet plaats te hebben indien het fonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota betreffende het te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop het rust, gemotiveerd omschreven zijn. Het in de vorige volzin bepaalde is niet van toepassing, wanneer de bank tegen de nota bezwaar heeft gemaakt en aan dit bezwaar niet binnen een door de Bank te bepalen termijn op een haar bevredigende wijze is tegemoet gekomen.

  • 2. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds legt de in het vorige lid bedoelde nota over aan de Bank, zodra het fonds verplichtingen heeft ten aanzien waarvan artikel 9 geen toepassing heeft gevonden. Het bestuur van het fonds legt een wijziging in de nota onverwijld aan de Bank over.

  • 3. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds, ten aanzien waarvan geen overdracht of herverzekering van het uit aangegane verplichtingen voortspruitende risico behoeft plaats te hebben, legt aan de Bank eenmaal in de vijf jaren of, indien deze dit nodig acht, binnen kortere termijn, een door een actuaris samengestelde wetenschappelijke balans en verlies- en winstrekening, alsmede een actuarieel verslag betreffende het fonds over en jaarlijks een door een externe deskundige gecontroleerd verslag, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven wordt en waaruit ten genoegen van de Bank blijkt, dat aan het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde wordt voldaan en dat de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers en gewezen deelnemers voldoende gewaarborgd geacht kunnen worden.

  • 4. Het samenstellen en het overleggen van de in het vorige lid bedoelde bescheiden dient te geschieden met inachtneming van de ter zake door de Bank gegeven aanwijzingen.

Artikel 11

  • 1. Het bestuur van een niet onder artikel 10 vallend ondernemingspensioenfonds legt aan de Bank jaarlijks een door een externe deskundige gecontroleerd verslag over, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven wordt en waaruit ten genoegen van de Bank blijkt, dat aan het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde wordt voldaan.

  • 2. Ten aanzien van het in het vorige lid bedoelde verslag vindt het bepaalde in artikel 10, vierde lid, overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

  • 1. Tot het samenstellen van de in artikel 10 bedoelde bescheiden, alsmede tot het verrichten van andere tot de normale beroepsbezigheden van actuarissen behorende werkzaamheden ten behoeve van een ondernemingspensioenfonds is tegenover de Bank niet bevoegd, degene, tegen wiens aanwijzing of handhaving bij het fonds de Bank bezwaar heeft gemaakt.

  • 2. De Bank kan tegen de aanwijzing of handhaving van een actuaris slechts bezwaar maken, indien de betrokkene naar haar oordeel, niet of niet meer de nodige waarborgen biedt, dat hij de hem toevertrouwde taak naar behoren zal vervullen. Het bezwaar wordt schriftelijk ter kennis gebracht van het betrokken fonds en van de betrokken actuaris.

  • 3. [vervallen]

  • 4. [vervallen]

Artikel 13

De bezittingen van een ondernemingspensioenfonds moeten, tezamen met de te verwachten inkomsten, blijkens de in artikel 10, derde lid, bedoelde wetenschappelijke balans toereikend zijn ter dekking van de uit de statuten en reglementen voortvloeiende pensioenverplichtingen.

Artikel 14

Belegging van de daartoe beschikbare gelden van een ondernemingspensioenfonds moet op solide wijze geschieden.

Artikel 15

Schuldvorderingen van een ondernemingspensioenfonds op de werkgever, alsmede belegging in aandelen in diens onderneming zijn toegelaten tot een bedrag gelijk aan 5% van de bezittingen van het fonds, vermeerderd met een bedrag gelijk aan de vrije reserve van dat fonds. Het bedrag van deze schuldvorderingen en aandelen mag evenwel 10% van de bezittingen van het fonds niet overschrijden.

Artikel 16

  • 1. [vervallen]

  • 2. Ten aanzien van enig ondernemingspensioenfonds mag van het bepaalde in artikel 15 worden afgeweken, indien en voor zover de werkgever nieuwe financiële verplichtingen op zich heeft genomen, alsook indien en voor zover het betreft financiële verplichtingen van de werkgever, die verband houden met verhogingen van aanspraken op pensioen over reeds verstreken jaren; dit onder voorwaarde, dat de aanpassing aan dat artikel wordt nagestreefd volgens een door de Bank goedgekeurd plan.

Artikel 17

Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds zorgt dat de belanghebbenden in het bezit gesteld worden van een exemplaar van de geldende statuten en reglementen van het fonds, alsmede van een afschrift van de mededeling die de werkgever overeenkomstig artikel 2, derde lid, eerste volzin, aan het fonds heeft gedaan.

Artikel 18

Ieder van de bestuurders van een ondernemingspensioenfonds is verplicht te zorgen, dat het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening alsmede de bepalingen van de statuten en reglementen van het fonds worden nageleefd en dat, voor zover artikel 10 toepassing vindt, het beleid van dat fonds gevoerd wordt overeenkomstig de in het eerste lid van dat artikel bedoelde actuariële en bedrijfstechnische nota.

Artikel 19

Ieder van de bestuurders en ieder lid van het personeel van een ondernemingspensioenfonds is verplicht aan de Bank ter zake de inlichtingen te verstrekken, die deze verlangt.

Artikel 20

  • 1. De Bank is bevoegd inzage te nemen of door personen, door haar bij uitdrukkelijke en bijzondere volmacht aangewezen, te doen nemen van de boeken en bescheiden van een ondernemingspensioenfonds. Gelijke bevoegdheid heeft de Bank ten aanzien van de boeken en bescheiden van een werkgever, die zijn toezeggingen omtrent pensioen bij een aan zijn onderneming verbonden ondernemingspensioenfonds heeft ondergebracht, voor zover deze boeken en bescheiden naar het oordeel van de Bank voor de door die werkgever getroffen pensioenvoorziening van belang zijn.

  • 2. Hij, die de boeken of bescheiden onder zich heeft, is desgevorderd verplicht deze daartoe open te leggen.

  • 3. De daartoe door de Bank gemachtigde personen hebben te allen tijde toegang tot de plaatsen, waar de boeken en bescheiden zich bevinden of vermoed worden zich te bevinden.

  • 4. Wordt hun de toegang geweigerd, ook na vertoon van hun machtiging, dan verschaffen zij zich die desnoods met inroeping van de sterke arm.

  • 5. Is de plaats tevens een woning of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op schriftelijke last van de Minister van Justitie, welke last bij het binnentreden wordt getoond.

  • 6. Van het binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal 24 uur aan degene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld.

Artikel 21

  • 1. De Bank kan, indien:

    • a.

      de statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds niet aan de voorschriften van de artikelen 5 tot en met 11, 15 en 17 beantwoorden voor zover niet ingevolge artikel 26 ontheffing is verleend, in strijd zijn met andere wettelijke bepalingen, of in enig ander opzicht niet deugdelijk zijn om overeenkomstig deze landsverordening te dienen tot uitvoering van de toezeggingen omtrent pensioen;

    • b.

      de gang van zaken bij een zodanig fonds haar, hetzij in zijn geheel, hetzij op bepaalde onderdelen, onbevredigend voorkomt,

    haar opmerkingen daarover ter kennis brengen van het fondsbestuur.

  • 2. De Bank kan de door de minister aangewezen representatieve organisaties van werkgevers en werknemers op de hoogte stellen van haar opmerkingen aan het fondsbestuur. Indien het bepaalde in eerste volzin toepassing heeft gevonden, brengt de Bank dit ter kennis van het fondsbestuur. De in dit lid bedoelde organisaties mogen niet tot openbaarmaking van de opmerkingen van de Bank in de pers, of anderszins, overgaan.

  • 3. De Bank kan, indien het fondsbestuur in gebreke blijft aan deze opmerkingen gevolg te geven, tot openbaarmaking van haar opmerkingen in de pers, of anderszins, op kosten van het fonds overgaan.

  • 4. Voordat de Bank tot openbaarmaking van haar opmerkingen overgaat, geeft zij van haar besluit daartoe bij aangetekend schrijven kennis aan het fondsbestuur. Van een door het fondsbestuur ingediend beroepschrift wordt een afschrift aan de Bank gezonden. Het beroep schorst de openbaarmaking.

  • 5. [vervallen]

Artikel 22

  • 1. Op verzoek van de Bank kan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hierna te noemen: het Hof, over een ondernemingspensioenfonds een bewindvoerder aanstellen indien:

    • a.

      het beheer van het fonds blijk geeft van een zodanig wanbeleid dat de belangen van de deelnemers en andere gerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen;

    • b.

      het bestuur van het fonds ook na herhaalde aanmaning in gebreke blijft de bij of krachtens deze landsverordening verlangde gegevens te verschaffen;

    • c.

      het bestuur van het fonds is komen te ontbreken.

  • 2. De Bank dient haar verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift onverwijld aan het fonds toekomen.

  • 3. Indien het Hof het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de bewindvoerder is aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de Bank of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. Het Hof kan de bewindvoerder een bezoldiging toekennen ten laste van het fonds of van de onderneming waaraan het fonds is verbonden.

  • 4. De bewindvoerder treedt in de plaats van het bestuur van het fonds.

  • 5. De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op de grond, genoemd in het eerste lid, onder a, van dit artikel.

Artikel 23

Jaarlijks brengt de Bank aan de minister verslag uit omtrent haar bevindingen betreffende de toepassing van deze landsverordening.

Artikel 24

De ondernemingspensioenfondsen zijn verplicht tot vergoeding van de kosten, die aan de uitvoering van deze landsverordening verbonden zijn. Bij ministeriële regeling worden hiervoor nadere regels gesteld.

Artikel 25

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen, de Sociaal-Economische Raad en de Bank gehoord, nadere regels tot uitvoering van deze landsverordening worden vastgesteld.

Artikel 26

De minister kan, de Bank gehoord, in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 15, 17, 19 en 25 ontheffing verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de betrokken deelnemers en gewezen deelnemers voldoende gewaarborgd zijn. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften worden verbonden; zij kan voorts worden gewijzigd en ingetrokken. Van een ontheffing wordt mededeling gedaan in de Landscourant.

Artikel 27

  • 1. Overtreding van het bepaalde bij artikelen 4, tweede lid, 18, 19, 20, tweede lid, en 30, tweede en derde lid wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 2. Met dezelfde straf wordt gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze landsverordening bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van deze landsverordening aangeduid.

  • 3. De bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 28

Het is een ieder verboden, hetgeen hem in zijn ambt, betrekking of hoedanigheid ten gevolge van de uitvoering of toepassing van deze landsverordening betreffende aangelegenheden van ondernemingspensioenfondsen blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan dat ambt, die betrekking of die hoedanigheid met zich brengt.

Artikel 29

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 30

  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening ondernemingspensioenfondsen, en treedt in werking met ingang van 31 maart 1985.

  • 2. Een voor de datum van afkondiging van deze landsverordening opgericht ondernemingspensioenfonds dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, wordt geacht rechtspersoon te zijn vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze landsverordening. Het bepaalde in artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een voor de datum van afkondiging van deze landsverordening opgericht ondernemingspensioenfonds met dien verstande dat de verplichting bedoeld in de eerste volzin van dat artikellid binnen één maand vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van dat artikellid moet worden nagekomen.

  • 3. [vervallen]

  • 4. De artikelen 6, 7 en 8 van deze landsverordening gelden met betrekking tot de deelnemers van ondernemingspensioenfondsen vanaf het tijdstip waarop de statuten en reglementen aan het in die artikelen bepaalde voldoen, doch in elk geval, nadat een maand sinds de inwerkingtreding van deze landsverordening is verstreken.

  • 5. Een ondernemingspensioenfonds is niet verplicht tot toekenning van een premievrije aanspraak op weduwenpensioen ingevolge artikel 8 van deze landsverordening aan de vrouw van wie het huwelijk met een deelnemer voor de inwerkingtreding van deze landsverordening is geëindigd.

  • 6. De vrouw met wie een gewezen deelnemer aan een pensioenregeling ten tijde van de inwerkingtreding van deze landsverordening is gehuwd verkrijgt in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, een zodanige premievrije aanspraak op weduwenpensioen als de gewezen deelnemer heeft verkregen bij het eindigen van zijn deelneming; iedere andere aanspraak op weduwenpensioen die uit de deelneming aan de pensioenregeling zou kunnen voortvloeien, vervalt. De vrouw ontvangt op haar verzoek een bewijs van haar aanspraak. Het derde lid van artikel 8 van deze landsverordening is van overeenkomstige toepassing.