LANDSVERORDENING tot regeling van het mijnrecht

Geldend van 05-06-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING tot regeling van het mijnrecht

Artikel 1

  • 1. Onder delfstoffen worden voor de toepassing van deze landsverordening verstaan alle uit de bodem gedolven of op andere wijze uit de bodem gewonnen natuurlijke zelfstandigheden, met uitzondering van die zelfstandigheden die algemeen in Sint Maarten voorkomen en uitsluitend dienen voor de aanleg van wegen, voor toeslag voor beton, en voor huizenbouw en kunstwerken in Sint Maarten.

  • 2. Voor zover uit deze wettelijke regeling niet anders voortvloeit, zijn alle delfstoffen eigendom van de rechtspersoon Sint Maarten.

  • 3. Het recht om delfstoffen op te sporen of te ontginnen wordt verkregen, het eerste krachtens een vergunning, het tweede krachtens een concessie, beide te verlenen door de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie, hierna te noemen: de minister.

  • 4. Vergunning tot opsporing wordt verleend voor een bepaalde tijd, drie achtereenvolgende jaren niet te boven gaande. Zij kan vóór het verstrijken van de vergunningstermijn tot tweemaal telkens voor een jaar worden verlengd. De vroeger ingediende aanvraag om een vergunning tot opsporing heeft de voorkeur boven de later ingediende.

  • 5. Concessie tot ontginning wordt verleend voor een bepaalde tijd, 75 jaar niet te boven gaande.

  • 6. De wijze waarop, de uitgestrektheid waarvoor, en de voorwaarden waaronder de genoemde vergunningen en concessies zullen kunnen worden verkregen, alsmede de rechten en verplichtingen, uit die vergunningen en concessies voortvloeiende en de rechten en verplichtingen van de rechthebbende, voor het geval ten behoeve van opsporingen of ontginningen over de grond moet worden beschikt worden bij landsverordening geregeld.

  • 7. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen andere stoffen onder de werking van deze landsverordening worden gebracht, dan wel bepaalde delfstoffen aan de werking van deze landsverordening worden onttrokken.

Artikel 2

  • 1. De ontdekking van een in deze landsverordening genoemde delfstof geeft de ontdekker die òf is houder van een vergunning tot opsporing òf houder is van een concessie op het veld, binnen welks grenzen de delfstof is ontdekt, recht op concessie tot ontginning van de ontdekte delfstof, zodra hij zijn aanspraken doet gelden, met dien verstande evenwel dat de ontdekker, die houder is van een vergunning tot opsporing, zijn aanspraken behoort geldend te maken vóór het verstrijken van de termijn waarvoor de vergunning verleend of verlengd is en dat het vroeger ingediende verzoek de voorkeur heeft boven het later ingediende.

  • 2. Het hier bedoelde recht op concessie kan, mits in zijn geheel, aan anderen, die voldoen aan de vereisten in artikel 5, worden overgedragen, behoudens goedkeuring van deminister.

Artikel 3

  • 1. Het op grond van de concessie verworven recht behoort tot de onroerende zaken; het is voor hypotheek vatbaar en kan door de concessionaris worden vervreemd.

  • 2. De titel van aankomst van dat recht moet worden bekend gemaakt in de Landscourant. Eerst door die openbaarmaking wordt het recht als bestaand aangemerkt.

Artikel 4

  • 1. Onder rechthebbende op de grond wordt verstaan degene, die een zakelijk recht daarop heeft. Onder derde belanghebbende wordt verstaan degene, wiens uit een persoonlijk recht voortvloeiende belangen door een opsporing of ontginning kunnen worden geschaad.

  • 2. Onder opsporing wordt verstaan het opzettelijk ingesteld onderzoek naar de in artikel 1 genoemde delfstoffen met het oogmerk om recht tot mijnontginning te verwerven en onder ontginning of mijnontginning de opzettelijke winning van deze delfstoffen, onverschillig of die winning geschiedt door onderaardse mijnwerken, open groeven, grondboringen of op andere wijze.

Artikel 5

  • 1. Geen anderen kunnen houders van vergunningen tot opsporing of van concessies zijn dan:

    • a.

      Nederlanders;

    • b.

      ingezetenen van Sint Maarten;

    • c.

      vennootschappen gevestigd in Sint Maarten, waarvan wat de naamlooze vennootschappen en de besloten vennootschappen betreft, de enige bestuurder of commissaris, dan wel, als er twee zijn, beide, of, als er meer bestuurders zijn, de meerderheid van de commissarissen, en, wat vennootschappen onder een firma en die bij wijze van geldschieting betreft, de enige beherende vennoot, dan wel, als er twee zijn, beide, of als er meer beherende vennooten zijn de meerderheid, Nederlanders dan wel ingezetenen van Sint Maarten zijn;

    met dien verstande, dat de niet in Sint Maarten gevestigde personen of vennootschappen aldaar behoorlijk moeten zijn vertegenwoordigd.

  • 2. Als ingezetenen van Sint Maarten worden aangemerkt zij, die hun woonplaats in Sint Maarten hebben. Het ingezetenschap houdt op door vestiging van de woonplaats buiten Sint Maarten. Een minderjarige als bedoeld in het Burgelijk Wetboek, wiens vader of voogd ingezetene is, wordt als ingezetene aangemerkt. Meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van ingezetene, indien hij zijn woonplaats in Sint Maarten vestigt.

  • 3. De rechten en verplichtingen, uit een vergunning tot opsporing en uit een concessie voortvloeiende, gaan bij overlijden van de wettige houder over op diens rechtverkrijgenden, voor zover zij reeds dadelijk, dan wel binnen één jaar na het openvallen van de erfenis, voldoen aan de vereisten van dit artikel. Zij kunnen binnen dat jaar worden overgedragen aan personen of vennootschappen, die voldoen aan de vereisten van dit artikel, behoudens goedkeuring van de minister.

  • 4. Geschillen inzake het voldoen aan de vereisten van dit artikel worden beslist door de rechter in eerste aanleg.

Artikel 6

De vergunning tot opsporing, het recht op concessie en de concessie vervallen van rechtswege:

  • a.

    wanneer de houder van de vergunning, die van het recht op concessie of de concessiehouder ophoudt aan de in artikel 5 gestelde vereisten te voldoen;

  • b.

    bij overlijden van de houder van de vergunning, van die van het recht op concessie of van de concessiehouder, ten aanzien van zijn rechtverkrijgende, die niet binnen de in artikel 5 genoemde termijn aan de in dat artikel gestelde vereisten heeft voldaan.

Artikel 7

  • 1. De concessiehouder kan van de hem bij de concessie verleende rechten door de minister worden vervallen verklaard:

    • a.

      indien hij, na verkregen opdracht om de ontginning wegens, naar het oordeel van de minister, overwegende redenen van algemeen belang aan te vangen of na staking weer voort te zetten, in gebreke blijft binnen de hem gestelde tijd aan die last ten genoegen van de minister te voldoen;

    • b.

      indien hij nalatig is in de nakoming van verplichtingen, hem ter zake van de ontginning bij wettelijke voorschriften of bij de akte van concessie opgelegd, dan wel ingeval hij weigert of in gebreke blijft gevolg te geven aan de in het algemeen belang of in het belang van de veiligheid van personen en goederen door een daartoe bevoegde autoriteit omtrent zijn werken gegeven voorschriften.

  • 2. Tot de vervallenverklaring wordt niet overgegaan dan nadat de concessiehouder of zijn gemachtigde door of namensde minister met het voornemen tot vervallenverklaring bij een bij deurwaardersexploot betekende akte is in kennis gesteld, hem de gelegenheid is gegeven voor zijn belangen op te komen en hij tevens een hem te verlenen, met de datum van betekening van het exploot ingaande termijn van ten minste één jaar om zijn verplichtingen volledig na te komen of om aan de gestelde eisen te voldoen, onbenut heeft laten voorbijgaan. Voor zover die verplichting strekt tot betaling van een geldsom, zal de termijn ten minste drie maanden zijn.

Artikel 8

  • 1. De concessiehouder, die bij beschikking van de minister van zijn rechten is vervallen verklaard, kan daartegen in beroep komen bij het Gerecht in eerste aanleg.

  • 2. De termijn waarbinnen en de wijze waarop het beroep wordt ingesteld, alsook de gevolgen van de vervallenverklaring worden geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 9

Deze landsverordening, behoudens het eerste en tweede lid van artikel 1, alsmede de daarop gegronde landbesluiten, houdende algemene maatregelen, voor zover het tegendeel daarin niet is uitgedrukt, zijn niet van toepassing op van overheidswege ondernomen opsporingen en ontginningen, onverkort latende de bevoegdheid van de overheid om opsporingen en ontginningen te bewerkstelligen, wanneer zij niet in strijd komen met aan bijzondere personen of gemeenschappen verleende mijnrechtelijke bevoegdheden.

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 10

[vervallen]

Artikel 11

[vervallen]

Artikel 12

Deze wet kan worden aangehaald als: Mijnwet.

[regelt de inwerkingtreding]