LANDSVERORDENING houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapens

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapens

Artikel 1

  • 1. Het is verboden op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich te hebben.

  • 2. Onder wapens worden in deze landsverordening verstaan:

    • a.

      de vuurwapens, vallende onder de Vuurwapenverordening, alsmede geweren en pistolen waarmee projectielen door middel van samengeperste lucht of gas kunnen worden afgeschoten, dolken, dolkmessen, bajonetten, ponjaarden, zwaarden, sabels, degens, klewangs, degenstokken, priemstokken, wapenstokken, gummistokken, bullepezen, ploertendoders, boksbeugels, lansen, speren, spiesen, pijlen en andere soortgelijke voorwerpen die kennelijk vervaardigd zijn om als wapen te dienen;

    • b.

      andere voorwerpen, die door de drager of gebruiker daarvan zijn bedoeld om als wapens of mede als wapens te dienen, blijkende uit de omstandigheid waaronder of de wijze waarop zij worden gedragen of gebruikt.

Artikel 2

De bepaling van artikel 1 is niet toepasselijk:

  • 1°.

    op ambtenaren en beambten, die krachtens besluit van de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, een wapen bij zich mogen hebben;

  • 2°.

    op hen, die een wapen bij zich hebben, dat behoort bij hun ambtskleding;

  • 3°.

    op hen, die deel uitmaken van de gewapende macht, van de politie, voor zover het wapen, dat zij bij zich hebben, tot hun uitrusting behoort;

  • 4°.

    op hen, die deel uitmaken van rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen tot oefening in de wapenhandel - met uitzondering van schietverenigingen met volledige rechtsbevoegdheid - doch slechts gedurende de tijd voor die oefeningen bestemd, daaronder begrepen de tijd om zich naar en van de oefenplaatsen te begeven;

  • 5°.

    op hen, die deel uitmaken van schietverenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, die in het bezit zijn van de in artikel 2a bedoelde vergunning, doch slechts gedurende de tijd voor oefeningen bestemd, daaronder begrepen de tijd om zich naar en van de oefenplaatsen te begeven;

  • 6°.

    op hen die deel uitmaken van bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen toegelaten weerkorpsen, doch slechts gedurende de tijd voor oefeningen bestemd of gedurende de tijd dat die weerkorpsen in actie zijn, daaronder mede begrepen de tijd om zich naar en van de oefenplaatsen en van de plaatsen, waar die weerkorpsen in actie zijn, te begeven;

  • 7°.

    op hen, die een vuurwapen vervoeren overeenkomstig het Vuurwapenbesluit;

  • 8°.

    op hen, die andere dan vuurwapens vervoeren zodanig ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend;

  • 9°.

    op hen, die voorzien zijn van een daartoe strekkende en overeenkomstig de volgende bepalingen geldige machtiging;

  • 10°.

    ten aanzien van de in artikel 1, tweede lid bedoelde voorwerpen, op ogenblikken dat zij als werktuig gebruikt worden of kennelijk tot de uitrusting ten dienste van de uitoefening van een beroep of bedrijf behoren;

  • 11°.

    op hen, die krachtens een tot bepaalde plaatsen beperkte machtiging van het bevoegde gezag een vuurwapen en munitie voorhanden mogen hebben gedurende de tijd, dat zij zich bewegen tussen de plaatsen, waarvoor de machtiging geldt, mits het vuurwapen gedurende het vervoer zodanig is ingepakt, dat het niet voor dadelijk gebruik kan worden aangewend.

Artikel 2a

  • 1. Schietverenigingen met volledige rechtsbevoegdheid dienen, alvorens als zodanig te kunnen optreden, in het bezit te zijn van een daartoe bestemde vergunning, welke door de minister kan worden verleend onder door hem te stellen voorwaarden.

  • 2. De minister kan, nadat de in het voorgaande lid bedoelde vergunning is verleend, de daaraan verbonden voorwaarden wijzigen of nadere voorwaarden stellen.

  • 3. De minister kan de vergunning schorsen of intrekken, indien de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet worden nagekomen dan wel indien de openbare orde of de veiligheid van Sint Maarten of een deel daarvan in gevaar zou worden gebracht door gebruikmaking van de vergunning.

Artikel 3

De in artikel 2 bedoelde machtiging wordt verleend door of vanwege de minister:

  • 1°.

    slechts voor de loop van het kalenderjaar, waarin zij wordt afgegeven;

  • 2°.

    [vervallen]

  • 3°.

    slechts ten name van één persoon, wordende deze persoon daarin zo nauwkeurig mogelijk aangewezen door vermelding van voornamen, geslachtsnaam, geboorteplaats, leeftijd, ambt of beroep, woon- of verblijfplaats.

Artikel 4

De machtiging vermeldt het soort van wapen, tot het bij zich hebben waarvan zij verleend wordt en is overigens ingericht naar eenbij ministeriële regeling vast te stellen model.

Artikel 5

  • 1. De machtiging wordt schriftelijk aangevraagd. De aanvrager verstrekt zoveel mogelijk de van hem gevraagde inlichtingen en bescheiden.

  • 2. Binnen een maand wordt op de aanvraag schriftelijk beschikt. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet wordt ingewilligd, is de beschikking met redenen omkleed.

Artikel 6

[vervallen]

Artikel 7

De minister is te allen tijde bevoegd elke verleende machtiging bij een met redenen omklede beschikking te schorsen of in te trekken. Hij kan in dringende gevallen deze beschikking bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

Artikel 8

De minister is verplicht een register te houden en daarin aantekening te doen zowel van elke verleende machtiging, met vermelding van de dag van de uitreiking en van hetgeen de machtiging volgens deze landsverordening moet inhouden, als van elke intrekking van zodanige machtiging, met vermelding van de dag, waarop zulks is geschied.

Artikel 9

Hij, die krachtens verleende machtiging, op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich heeft, is verplicht deze machtiging bij zich te hebben en die op de eerste vordering van de in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren, terstond ter inzage af te geven.

Artikel 10

  • 1. De minister kan bij besluit:

    • 1°.

      verbieden het in voorraad hebben van bepaalde wapens boven een daarbij te vermelden aantal en van andere dan daarbij te bepalen afmetingen;

    • 2°.

      bevelen het overbrengen binnen een termijn en op een plaats daarbij aan te wijzen van zodanige wapens, of van wapens van zodanige afmetingen, als daarbij te vermelden.

      Over de wapens als onder 2° bedoeld, kan de rechthebbende na de overbrenging beschikken, met inachtneming van de wettelijke regelingen ter zake.

    • 3°.

      voorschriften vaststellen voor personen, die een beroep of een gewoonte maken van het afleveren aan particulieren van zodanige wapens, of van wapens van zodanige afmetingen, als daarbij te vermelden.

  • 2. Een besluit als in het eerste lid onder 1° en 2° van dit artikel bedoeld, is niet langer van kracht dan gedurende zes maanden na zijn afkondiging, tenzij het binnen dat tijdperk door een landsverordening bekrachtigd is.

  • 3. Een besluit als in dit artikel bedoeld, is niet van toepassing op vuurwapens.

Artikel 11

  • 1. Hij die de verbodsbepaling van artikel 1 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de derde categorie.

  • 2. Hij die handelt in strijd met de artikelen 9, 13b, vierde lid, of met de bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde voorschriften, of niet voldoet aan een vordering als bedoeld in artikel 13d, derde lid, of artikel 13e eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 3. Indien echter, naar hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, enig voorwerp met betrekking tot hetwelk het feit wordt begaan, is een bom, een handgranaat of een dergelijk voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftigde gassen bestemd wapen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de tweede categorie opgelegd.

  • 4. De bij deze verordening strafbaar gestelde feiten worden, indien daarop mede gevangenisstraf is gesteld, als misdrijven en overigens als overtredingen beschouwd.

Artikel 12

[vervallen]

Artikel 13

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de bij artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;

    • b.

      de ambtenaren der Douane.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, waar, naar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden, in verband met de uitoefening van een bedrijf, wapens aanwezig zijn, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die desnoods met behulp van de sterke arm.

  • 3. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waar, naar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden, wapens aanwezig zijn, en kunnen op die plaatsen ter inbeslagneming huiszoeking doen. Is de plaats een woning, tevens een woning of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan op algemene of bijzondere schriftelijke last van de officier van justitie, of op een bijzondere schriftelijke last van een hulpofficier justitie. Van het binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen twee maal 24 uur aan degene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift worden toegezonden.

Artikel 13a

De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd ladingen, waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens daarvan deel uitmaken, aan onderzoekingen te onderwerpen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Daartoe kunnen zij vorderen dat de verpakking van goederen wordt geopend en dat ook overigens de medewerking wordt verleend die voor die onderzoekingen is vereist.

Artikel 13b

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van de in artikel 2 onderdeel 4⁰ tot en met 11⁰, bedoelde personen alle inlichtingen te verlangen die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig zijn.

  • 2. Zij zijn bevoegd van de in het eerste lid bedoelde personen inzage te verlangen van boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is.

  • 3. Zij zijn bevoegd van de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

  • 4. De personen van wie inlichtingen of inzage van boeken en ander zakelijke gegevens en bescheiden worden verlangd zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 5, eerste lid, verplicht, die onverwijld te verstrekken.

  • 5. Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.

Artikel 13c

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

  • 3. Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personen, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.

Artikel 13d

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoersmiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen ter zake medewerking verlenen.

Artikel 13e

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van personen die zich op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats bevinden te vorderen dat deze hun medewerking verlenen aan een onderzoek aan de kleding, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

Artikel 14

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een persoon, verdacht van overtreding van het in artikel 1 gestelde verbod, door het voorhanden hebben van een wapen, indien tegen hem ernstige bezwaren bestaan, aan zijn lichaam en kleding te onderzoeken.

  • 2. De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren alsmede andere daartoe door af vanwege het bevoegde gezag aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een voor aankomst en vertrek van reizigers bestemd gedeelte van een luchtvaartterrein te allen tijde aan zijn kleding en reisbagage te onderzoeken.

Artikel 15

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 16

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 17

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Wapenverordening".

  • 2. [regelt de inwerkingtreding]