LANDSVERORDENING houdende een pensioenregeling voor onderwijzers bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs en hun weduwen en wezen

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende een pensioenregeling voor onderwijzers bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs en hun weduwen en wezen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Aan de onderwijzers, verbonden aan bijzondere scholen voor onderwijs, die volgens de desbetreffende regels in aanmerking komen voor uitkeringen ten laste van de begroting van Sint Maarten, en aan hun weduwen en wezen, wordt, overeenkomstig de bepalingen bij deze landsverordening vastgesteld, pensioen verleend.

Artikel 2

  • 1. Deze landsverordening verstaat onder onderwij­zers de mannelijke en vrouwelijke verplichte leerkrachten, die in vaste dienst verbonden zijn aan een bijzondere school voor onderwijs als bedoeld in artikel 1 en die voorzien zijn van een akte van benoeming van het bestuur van die school.

  • 2. Deze landsverordening verstaat onder beambten en bedienden zowel mannelijke als vrouwelijke krachten, andere dan onderwijzers, in vaste dienst verbonden aan een bijzondere school voor onderwijs als bedoeld in arti­kel 1 die voorzien zijn van een akte van benoeming van het bestuur van die school.

Artikel 3

  • 1. De aanspraak op pensioen wordt door de onder­wijzers, beambten of bedienden slechts verkregen, indien zij vooraf bij geneeskundig onderzoek lichamelijk geschikt zijn bevonden voor de betrekking van onderwijzer, beambte of bediende in Sint Maarten.

  • 2. Dit geneeskundig onderzoek geschiedt overeen­komstig de voorschriften en bepalingen, geldende voor de onderwijzers, beambten of bedienden bij het openbaar onderwijs.

Hoofdstuk 2 Pensioenregeling

Artikel 4

Met inachtneming van de bepalingen van deze landsverorde­ning zijn op de onderwijzers, beambten of bedienden in de zin van artikel 2 en hun weduwen en wezen de bepalingen en overgangsbepalingen van toepassing, die zouden ge­golden hebben, indien de onderwijzer, beambte of bediende in een overeenkomstige betrekking als Sint Maartense burgerlijk landsdienaar of ambtenaar aan een overeenkomstige school voor open­baar onderwijs verbonden was geweest, zoals die met betrekking tot:

  • -

    het recht op, of de mogelijkheid van, eigen pensioen;

  • -

    de tijd, aan te merken als pensioengeldige diensttijd;

  • -

    de berekening en het bedrag van het eigen pensioen;

  • -

    het recht op weduwen- en wezenpensioen;

  • -

    de berekening en het bedrag van het weduwen- en wezenpensioen;

  • -

    de toekenning van tijdelijk weduwen- en wezenpen­sioen;

  • -

    de bijdragen verschuldigd ten behoeve van eigen- en weduwen- en wezenpensioen;

  • -

    de betaling van deze bijdragen;

  • -

    de pensioengrondslag;

  • -

    de aanvraag, de ingang en het einde van het pensioen;

  • -

    bijzondere bepalingen betreffende de pensioenen in het algemeen, en eventuele overgangsgevallen.

Artikel 5

  • 1. Diensttijd als onderwijzer, beambte of bediende in de zin van artikel 2 van deze landsverordening komt in aanmerking voor pensioen, voor zover gedurende die tijd ten behoeve van de betrokkene uitkeringen ten laste van de begroting van Sint Maarten zijn verleend.

  • 2. De pensioengeldige diensttijd wordt gerekend aan te vangen met de eerste dag van de maand, volgende op die, waarin de onderwijzer, beambte of bediende het achttiende levensjaar heeft volbracht of, indien hij later in dienst is getreden, met de dag waarop het recht op uitkeringen, te zijnen behoeve uit de Landskas is ontstaan en te zijn ge­ëindigd op de laatste dag van de maand van het ontslag of van de dood.

  • 3. De pensioengrondslag van de in artikel 2 bedoelde onderwijzers, beambten of bedienden wordt vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport , hierna te noemen: de minister. De vaststelling geschiedt bij de jaarlijkse afrekening van de be­zoldigingen met het schoolbestuur ingevolge de geldende subsidieregeling en wordt in het betreffende besluit ver­meld.

Artikel 6

De door de onderwijzers, beambten of bedienden bij het bijzonder onderwijs ten behoeve van eigen- en wedu­wen- en wezenpensioen verschuldigde gewone bijdragen worden ingehouden op maan­delijkse uitkeringen te hunnen behoeve aan het bestuur van de school verleend. Bij de jaarlijkse afrekening met dat bestuur wordt het te weinig ingehoudene alsnog ingevorderd en in voor­komende gevallen het te veel ingehoudene gerestitueerd. Op de uitkeringen wegens betaalde verlofbezoldiging geschieden alleen inhoudingen wegens gewone bijdragen voor eigen- en weduwen- en wezenpensioen.

Artikel 7

Aanvragen om pensioen moeten zo mogelijk door tussenkomst van het bestuur van de school, waaraan de be­langhebbende laatstelijk verbonden was, geschieden.

Hoofdstuk 3 Bijzondere-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het bestuur van een bijzondere school als bedoeld in artikel 1 van deze landsverordening, is verplicht om voor vaststelling van de pensioengrondslagen aan de minister tijdig de nodige opgaven te verstrekken.

  • 2. Het is eveneens verplicht de minister verder alle inlichtingen te verstrekken, die, voor de beoordeling van de aanspraken op pensioen en wat met die aanspraken in verband staat, door de minister nodig worden geacht.

Artikel 9

Indien het bestuur van een bijzondere school als bedoeld in artikel 1 van deze landsverordening, weigert of nalatig is de minister de opgaven of inlichtingen, bedoeld in artikel 8, te verstrekken, worden geen uitkeringen aan dat bestuur verleend, zolang de weigering of de nalatigheid voortduurt.

Artikel 10

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere bepalingen vastgesteld omtrent de ver­strekking van opgaven en inlichtingen, bedoeld in artikel 8, alsmede omtrent uitvoering van de voorschriften en bepalingen van deze landsverordening.

Artikel 11

[vervallen]

Artikel 12

[vervallen]

Artikel 13

[vervallen]

Artikel 14

Deze landsverordening treedt in werking op de 1ste januari 1938 en kan worden aangehaald als: Pen­sioenverordening bijzonder onderwijs.