LANDSVERORDENING regelende de verlening van financiële bijstand

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING regelende de verlening van financiële bijstand

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van het bepaalde in of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bijstand: de door Sint Maarten te verlenen financiële bijstand ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • b.

      ingezetene: degene die staat ingeschreven in het bevolkingsregister en hier daadwerkelijk woonachtig is;

    • c.

      arbeidsreserve: personen in de leeftijd van 16 tot 60 jaar die, ofschoon arbeidsgeschikt en niet-schoolgaand zijnde, werkloos zijn en niet door persoonlijke omstandigheden in de onmogelijkheid verkeren om voor hen passende arbeid te aanvaarden;

    • d.

      afdeling Arbeid: het onderdeel van de ambtelijke organisatie dat is belast met werkzaamheden op het gebied van de arbeidszorg;

    • e.

      gezin:

      • 1.

        de economische eenheid die wordt gevormd door echtparen of twee duurzaam samenwonende personen en, indien daarvan sprake is, het kind of de kinderen voor wie zij de feitelijke zorg hebben;

      • 2.

        het eenoudergezin;

    • f.

      duurzaam samenwonen: de situatie waarin twee personen, tussen wie geen sprake is van bloed- of aanverwantschap tot in de vierde graad, ten minste een jaar op hetzelfde adres een gemeenschappelijke huishouding voeren;

    • g.

      kind: de in gezinsverband levende minderjarige;

    • h.

      eenoudergezin: de economische eenheid die wordt gevormd door de niet duurzaam samenwonende man of vrouw en een of meer kinderen voor wie hij of zij de feitelijke zorg heeft;

    • i.

      woningdeler: degene die niet duurzaam samenwoont, maar niettemin met een of meer anderen op hetzelfde adres een gemeenschappelijke huishouding voert;

    • j.

      alleenstaande: de ongehuwde persoon die zelfstandig een eigen huishouding voert;

    • k.

      opslag: het bedrag aan bijstand ten behoeve van een kind;

    • l.

      hoofd: het hoofd van het onderdeel van de ambtelijke organisatie dat is belast met werkzaamheden op het gebied van de maatschappelijke zorg;

    • m.

      belanghebbende: degene ten behoeve van wie bijstand wordt of is aangevraagd of verleend;

    • n.

      aanvrager: degene die voor zichzelf of voor een ander bijstand aanvraagt of heeft aangevraagd;

    • o.

      inkomen: het belastbaar inkomen ingevolge de Landsverordening op de inkomstenbelasting;

    • p.

      vermogen: de waarde in geld van de eigendommen van betrokkene, vermeerderd met de opeisbare vorderingen en verminderd met de persoonlijke schulden;

    • q.

      passende arbeid: arbeid die de belanghebbende in verband met zijn opleiding, zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen;

    • r.

      jaar: kalenderjaar;

    • s.

      de minister: de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

  • 2. Waar in deze verordening de mannelijke vorm is gebruikt, wordt deze geacht mede betrekking te hebben op personen van het vrouwelijk geslacht.

Hoofdstuk 2 Het recht op bijstand

Artikel 2

  • 1. Bijstand kan op aanvraag worden verleend aan een persoon die voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      hij is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit;

    • b.

      hij is gedurende ten minste drie maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag, ingezetene; en

    • c.

      hij verkeert of dreigt te verkeren in zodanige omstandigheden, dat hij niet in staat is te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, komt ook een belanghebbende die niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit in aanmerking voor bijstand, mits:

    • a.

      hij tijdelijk of voor onbepaalde tijd is toegelaten tot Sint Maarten;

    • b.

      hij gedurende ten minste vijf jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag, ingezetene is; en

    • c.

      financiële hulpverlening door degene die zich ingeval van toelating tot tijdelijk verblijf op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting voor de belanghebbende garant heeft gesteld, redelijkerwijs niet kan worden afgewacht.

  • 3. Aan een belanghebbende die naar het oordeel van de minister tot de arbeidsreserve behoort, wordt slechts bijstand verleend, indien hij als werkzoekende staat ingeschreven bij de Dienst Arbeidszaken en aantoonbaar werk zoekt.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan aan een belanghebbende die binnen Sint Maarten verblijft, doch niet voldoet aan het tweede lid, onderdeel b, en die door gebrek aan inkomen of vermogen in levensbedreigende omstandigheden verkeert of dreigt te verkeren, bij wijze van uitzondering niettemin bijstand worden verleend.

  • 5. Een belanghebbende die langer dan een maand op basis van volledige verzorging wordt verpleegd of verzorgd in een door Sint Maarten gesubsidieerde instelling of inrichting, komt gedurende diens verblijf aldaar niet voor bijstand in aanmerking.

Hoofdstuk 3 Vorm en omvang van de bijstand

Artikel 3

  • 1. Bijstand geschiedt in geld en kan worden verleend als een periodieke of een eenmalige uitkering.

  • 2. De bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende, alsmede op het getoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 3. Bijstand als periodieke uitkering kan niet meer bedragen dan het bij of krachtens artikel 9 van de Landsverordening minimumlonen bepaalde minimumloon voor werknemers als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid van even genoemd artikel.

Artikel 4

  • 1. Bijstand kan worden verleend als periodieke uitkering ten behoeve van:

    • a.

      voorziening in de eerste levensbehoeften; of

    • b.

      verzorging van de bejaarde dan wel van de geestelijk of lichamelijk gehandicapte belanghebbende thuis.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald in welke gevallen ten behoeve van verzorging bijstand wordt verleend.

  • 3. De periodieke uitkering wordt toegekend per kalendermaand.

Artikel 5

  • 1. Bijstand kan als eenmalige uitkering worden verleend ten behoeve van:

    • a.

      de noodzakelijke transportkosten naar Sint Maarten vanuit Curaçao, Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de uitvaartkosten van overleden bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad;

    • b.

      kosten van tijdelijke opvang van personen na calamiteiten, voor de duur van ten hoogste drie maanden;

    • c.

      kosten van migratie van Curaçao, Bonaire, Sint Eustatius of Saba naar Sint Maarten; en

    • d.

      de aanschaf van schooluniformen en andere noodzakelijk te maken kosten verband houdende met onderwijs, indien men anders hiervan zou zijn verstoken.

  • 2. Aan de belanghebbende die gedurende ten minste zes kalendermaanden bijstand heeft ontvangen als periodieke uitkering, kan per jaar een eenmalige uitkering worden verleend ten behoeve van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.

  • 3. Aan de geestelijk of lichamelijk gehandicapte belanghebbende die gedurende ten minste zes kalendermaanden bijstand heeft ontvangen als periodieke uitkering, kan per jaar een eenmalige uitkering worden verleend ten behoeve van de in verband met diens handicap noodzakelijke speciale voorzieningen aan de woning of aan een vervoermiddel.

Artikel 6

  • 1. Als periodieke uitkering wordt bijstand verleend ten behoeve van gezinnen, alleenstaanden of woningdelers.

  • 2. Een gezinslid dat als gevolg van een geestelijke of lichamelijke handicap blijvend buitengewone lasten veroorzaakt voor het gezin waartoe het behoort, kan als alleenstaande worden aangemerkt, indien:

    • a.

      de handicap in een doktersverklaring is vastgesteld;

    • b.

      het hoofd van de Sociale Dienst van het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid gunstig heeft geadviseerd; en

    • c.

      de buitengewone lasten niet op een andere wijze kunnen worden gedekt.

  • 3. Aan het bedrag van de bijstand ten behoeve van de voorziening in de eerste levensbehoefte van gezinnen wordt voor elk tot het betreffende gezin behorend kind een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaalde opslag toegevoegd, met dien verstande dat de opslag voor ten hoogste drie kinderen kan worden toegevoegd.

Artikel 7

  • 1. Bij de beoordeling van de mate waarin een belanghebbende beschikt over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan wordt het inkomen en vermogen van het gezin, de alleenstaande of de woningdeler in aanmerking genomen.

  • 2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt een bij landbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaald bescheiden vermogen buiten beschouwing gelaten en wordt rekening gehouden met de wettelijke aanspraken op levensonderhoud, die de belanghebbende heeft.

Artikel 8

  • 1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening van de als periodieke uitkering te verlenen bijstand.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen de maximale bedragen voor bijstand als eenmalige uitkeringen worden bepaald en kunnen nadere vereisten worden gesteld waaraan belanghebbenden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor bijstand als eenmalige uitkering.

Hoofdstuk 4 Aanvraag en bemiddeling

Artikel 9

  • 1. De aanvraag van bijstand wordt ingediend bij het hoofd of een van de door deze aangewezen medewerkers op een door de aanvrager ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, waarvan het model door de minister wordt vastgesteld.

  • 2. Zo nodig wordt het aanvraagformulier ten behoeve van de aanvrager ingevuld door het hoofd of door een van de door deze aangewezen medewerkers. Indien de aanvrager het aanvraagformulier niet ondertekent, wordt de reden daarvan op het aanvraagformulier vermeld.

  • 3. In het aanvraagformulier wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, voornamen, adres, telefoonnummer, geboortedatum en -plaats en identiteitsnummer van de belanghebbende en van diens eventuele gezinsleden;

    • b.

      naam, voornamen, adres, telefoonnummer, geboortedatum en -plaats van de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige belanghebbende;

    • c.

      naam, voornamen, adres en telefoonnummer van de persoon die zich ingevolge de Landsverordening toelating en uitzetting voor een belanghebbende garant heeft gesteld;

    • d.

      de redenen van de werkloosheid van een belanghebbende of van diens gezinsleden, indien hij, onderscheidenlijk zij tot de arbeidsreserve behoort, onderscheidenlijk behoren.

  • 4. Bij de indiening van het aanvraagformulier legt de aanvrager tevens over:

    • a.

      een afschrift van het paspoort of een verklaring van de ambtenaar van het bevolkingsregister als bewijs, dat de belanghebbende in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, dan wel een verklaring, dat deze voldoet aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, onderdeel b; en

    • b.

      een verklaring van de Inspecteur der Belastingen inzake het laatst bekende jaarinkomen van belanghebbende en, indien hij is gehuwd of duurzaam samenwoont, van dat van de persoon waarmee hij is gehuwd of samenwoont.

  • 5. Door of namens de minister kan worden bepaald, dat in aanvulling op de bescheiden, bedoeld in het vierde lid, ook andere bewijsstukken die voor de behandeling van de aanvraag van belang zijn, door de aanvrager dienen te worden overgelegd.

Artikel 10

  • 1. Indien het voorgeschreven aanvraagformulier niet is gebruikt of niet volledig is ingevuld, dan wel de in artikel 9, vierde en vijfde lid, bedoelde bescheiden niet of niet volledig zijn ingediend, stelt het hoofd de aanvrager in de gelegenheid het verzuim binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst door de aanvrager van de kennisgeving ter zake te herstellen.

  • 2. Indien het verzuim niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn is hersteld, kan door of namens de minister aan de aanvrager schriftelijk worden medegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Artikel 11

  • 1. Het hoofd maakt naar aanleiding van elke aanvraag van bijstand een sociaal-financieel rapport op.

  • 2. Het hoofd wint de aanvullende informatie in die door hem voor de beoordeling van de aanvraag nodig wordt geacht.

Artikel 12

  • 1. Door of namens de minister wordt zo spoedig mogelijk, doch niet later dan twee maanden na ontvangst van de aanvraag of na herstel van het verzuim, bedoeld in artikel 10, eerste lid, op de aanvraag beslist.

  • 2. De beslissing op de aanvraag wordt de aanvrager en, voor zover artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van toepassing is, degene die zich op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting voor de belanghebbende garant heeft gesteld, schriftelijk medegedeeld.

  • 3. Een van de aanvraag afwijkende beslissing is met redenen omkleed.

Artikel 13

Een aanvraag van bijstand kan geheel of gedeeltelijk slechts op de navolgende gronden

worden afgewezen:

  • a.

    de belanghebbende voldoet niet aan een of meer op hem van toepassing zijnde vereisten, vermeld in artikel 2;

  • b.

    de belanghebbende kan voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van zijn levensonderhoud een beroep doen op een andere voorziening dan bijstand ingevolge deze verordening;

  • c.

    de belanghebbende heeft onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van zijn levensonderhoud getoond;

  • d.

    de aanvrager weigert de inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk worden geacht; of

  • e.

    er bestaan gegronde redenen om aan te nemen dat de aanvrager onjuiste inlichtingen heeft verstrekt.

Hoofdstuk 5 Inhoud en voorwaarden

Artikel 14

  • 1. De beschikking tot het verlenen van bijstand vermeldt:

    • a.

      naam, voornamen en adres van de belanghebbende;

    • b.

      de vorm van de bijstand;

    • c.

      ingeval van bijstand als periodieke uitkering, de periode waarover bijstand wordt verleend en de termijnen waarin die wordt uitbetaald; en

    • d.

      de hoogte van de bijstand in guldens en de berekeningswijze daarvan.

  • 2. Bijstand als periodieke uitkering kan niet worden verleend voor periodes die aan de aanvraag vooraf zijn gegaan.

Artikel 15

  • 1. Aan de verlening van bijstand kunnen voorschriften worden verbonden. De voorschriften houden verband met aard en doel van een de betreffende vorm van bijstand of te strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. Zij kunnen mede strekken tot inschakeling in de arbeid, tenzij redenen van medische, sociale of andere aard zich daartegen verzetten.

  • 2. Een belanghebbende die tot de arbeidsreserve behoort, is verplicht hem passende arbeid te aanvaarden of deel te nemen aan een hem passend om-, her- of bijscholingsprogramma.

Hoofdstuk 6 Beëindiging en intrekking bijstandverlening

Artikel 16

  • 1. Bij een met redenen omkleed besluit kan de minister het verlenen van bijstand als periodieke uitkering geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

    • a.

      de belanghebbende zelfstandig in de kosten van het bestaan kan voorzien of indien wijziging is gekomen in de omstandigheden die hebben geleid tot de beschikking tot het verlenen van bijstand;

    • b.

      de belanghebbende die tot de arbeidsreserve behoort, weigert hem passende arbeid te aanvaarden of deel te nemen aan een hem passend om-, her- of bijscholingsprogramma; of

    • c.

      de belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in de kosten van het bestaan.

  • 2. De beschikking tot beëindiging van het verlenen van bijstand bepaalt het tijdstip van beëindiging van het verlenen van bijstand en wordt de aanvrager en de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger aangetekend toegezonden.

  • 3. Indien na het in het tweede lid bedoelde tijdstip bijstand als periodieke uitkering is genoten, wordt die als onverschuldigd betaald van de belanghebbende teruggevorderd.

Artikel 17

  • 1. Bij een met redenen omkleed besluit kan de minister een beschikking tot het verlenen van bijstand intrekken, indien:

    • a.

      de bijstand is verleend op grond van onjuiste of onvolledige inlichtingen van de aanvrager;

    • b.

      de aan de beschikking tot het verlenen van bijstand verbonden voorschriften worden door de belanghebbende niet nageleefd, terwijl deze daartoe schriftelijk was aangemaand; of

    • c.

      de bijstand tot een te hoog bedrag of geheel ten onrechte is verleend en de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger zulks redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 2. De beschikking tot intrekking van de beschikking tot het verlenen van bijstand wordt de aanvrager en de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger aangetekend toegezonden.

  • 3. De reeds genoten bijstand wordt als onverschuldigd betaald van de belanghebbende teruggevorderd.

Artikel 18

  • 1. Het overlijden van een gezinslid geeft gedurende een periode van twee maanden geen aanleiding tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van bijstand als periodieke uitkering.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval van het overlijden van het gezinshoofd, met dien verstande dat de bijstand bij de volgende uitbetaling beschikbaar wordt gesteld aan het nieuwe gezinshoofd of de overblijvende alleenstaande.

Hoofdstuk 7 Bijzondere verplichtingen

Artikel 19

  • 1. Een ieder is verplicht desgevraagd aan de minister schriftelijk de inlichtingen te verstrekken, die betrekking hebben op de inkomsten van een belanghebbende die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft gewerkt.

  • 2. Door of namens de minister wordt de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger in kennis gesteld van het voornemen de in het eerste lid bedoelde inlichtingen te vragen.

Artikel 20

  • 1. De aanvrager en de belanghebbende zijn verplicht het hoofd en de door deze aangewezen medewerkers desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs voor de beoordeling van de aanvraag nodig kunnen worden geacht.

  • 2. De aanvrager en de belanghebbende zijn verplicht aan het hoofd melding te maken van wijzigingen in de omstandigheden die van belang zijn geweest voor de beoordeling van de aanvraag van de verleende bijstand.

  • 3. Gelijke verplichtingen als in het eerste en tweede lid rusten op de wettelijke vertegenwoordiger van de belanghebbende.

Hoofdstuk 8 Verhaal

Artikel 21

  • 1. De minister kan de kosten van bijstand verhalen:

    • a.

      op de nalatenschap van de belanghebbende, behoudens indien dit een klaarblijkelijke hardheid zou betekenen ten aanzien van de langstlevende echtgenoot of het kind dat ten tijde van het overlijden bij de overledene inwoonde;

    • b.

      tot de grens van zijn onderhoudsplicht op degene die zijn wettelijke plicht tot levensonderhoud niet of niet behoorlijk nakomt;

    • c.

      tot de grens van zijn onderhoudsplicht op degene die tot onderhoud verplicht is op grond van echtscheiding of ontbinding van zijn huwelijk na scheiding van tafel en bed;

    • d.

      op degene die zich ingeval van toelating tot tijdelijk verblijf op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting voor de belanghebbende garant heeft gesteld.

  • 2. Kosten van bijstand, verleend over een bepaalde periode of met een bepaalde bestemming, kunnen op de belanghebbende worden verhaald tot het bedrag van de inkomsten welke hij met betrekking tot die periode later blijkt te genieten, onderscheidenlijk tot het bedrag van de middelen welke met het oog op die bestemming later door hem worden ontvangen.

  • 3. Kosten van bijstand, verleend over een periode gedurende welke aanspraken bestaan op middelen waarover nog niet kan worden beschikt, kunnen op de belanghebbende worden verhaald tot een bedrag dat krachtens deze aanspraak later wordt ontvangen, voor zover dit niet buiten beschouwing zou zijn gelaten indien het reeds bij de aanvang van die periode ter beschikking van de belanghebbende zou hebben gestaan.

  • 4. De beschikking tot verhaal is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van degene op wie verhaal plaatsvindt. De beschikking bevat het te verhalen bedrag of de te verhalen bedragen en de termijn of termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

Hoofdstuk 9 Rechtsbescherming

Artikel 22

  • 1. Tegen een beschikking krachtens deze verordening kan degene die daardoor rechtstreeks in zijn belang is getroffen, een bezwaarschrift indienen bij de minister.

  • 2. Onder beschikking krachtens deze verordening wordt verstaan een schriftelijke beslissing van de minister, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.

  • 3. Met een beschikking wordt een weigering om een beschikking te nemen gelijk gesteld. Wanneer de in deze verordening gestelde termijn voor het geven van een beschikking is verstreken, zonder dat een beschikking is gegeven, geldt zulks als het weigeren van het geven van een beschikking.

  • 4. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking of van de kennisgeving daarvan, dan wel binnen zes weken na de datum waarop de beschikking geldt als geweigerd.

  • 5. De minister beslist binnen twee maanden op het bezwaarschrift, nadat de aanvrager, onderscheidenlijk de belanghebbende is gehoord dan wel in de gelegenheid is gesteld geweest zich te laten horen.

  • 6. Het bezwaarschrift heeft geen schorsende werking.

Hoofdstuk 10 Overige bepalingen

Artikel 23

  • 1. De minister is bevoegd voor bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van het bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 8 van de verordening bepaalde mochten voordoen.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed en wordt binnen dertig dagen na vaststelling aan de Staten ter kennisneming toegezonden.

Artikel 24

  • 1. Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft, voor zover dit niet is geregeld in het Wetboek van Strafrecht:

    • a.

      degene, die handelt in strijd met artikel 19, eerste lid;

    • b.

      de aanvrager die opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt of omstandigheden verzwijgt, waarvan hij weet of redelijkerwijs behoort te weten, dat deze van invloed kunnen zijn op de beslissing tot het verlenen van bijstand of de voortzetting van de verleende bijstand.

  • 2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 25

De minister zendt na elke periode van twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk.

Artikel 26

[vervallen]

Artikel 27

[vervallen]

Artikel 28

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 29

[vervallen]

Artikel 30

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 31

Deze verordening wordt aangehaald als: Landsverordening financiële bijstand.

Memorie van Toelichting Landsverordening financiële bijstand

MvT AB 2013, GT no. 66 / P.B. 1996, no. 49