Regeling vervallen per 26-04-2021

LANDSVERORDENING ruimtelijke ontwikkelingsplanning

Geldend van 30-05-2015 t/m 25-04-2021

Intitulé

LANDSVERORDENING ruimtelijke ontwikkelingsplanning

HOOFDSTUK I Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1. Deze landsverordening verstaat onder:

    landsverordening

    :

    de Landsverordening grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning;

    ontwikkelingsplan

    :

    een plan dat de op langere termijn na te streven ontwikkeling van het daarin begrepen gebied aangeeft;

    bestemmingsvoorschriften

    :

    voorschriften die met het oog op een goede ruimtelijke ontwikkeling nader ingaan op de doeleinden waarvoor de in het ontwikkelingsplan begrepen gronden mogen worden gebruikt;

    bouwwerk

    :

    elke constructie van hout, steen, metaal of ander

    materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

    gebouw

    :

    elk bouwwerk dat een voor mensen

    toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    bouwen

    :

    het oprichten of het geheel of een gedeelte

    vernieuwen van gebouwen of andere bouwwerken;

    slopen

    :

    het afbreken van een bouwwerk of van een

    gedeelte daarvan;

    bestuurskantoor

    :

    het kantoor van het Landsbestuur, te

    Philipsburg;

    verkavelen

    :

    het verdelen van een terrein dat zich in één hand

    bevindt, in twee of meer kavels voor bebouwingsdoeleinden;

    de minister

    :

    de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur.

  • 2. Onder grond worden in deze landsverordening mede begrepen de inhammen, wateren en baaien binnen de kustlijn.

Hoofdstuk II Ontwikkelingsplannen

Artikel 2

De minister stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ontwikkeling van Sint Maarten en met het oog op de totstandkoming van ontwikkelingsplannen een onderzoek in naar de bestaande toestand en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling.

Artikel 3

Een ontwikkelingsplan wordt bij landsverordening vastgesteld en bestaat uit:

  • a.

    een samenvattend programma in hoofdlijnen, waarin de uitgangspunten van het plan worden uiteengezet;

  • b.

    een of meer kaarten (tekeningen), waarop de uitgangspunten van het plan zijn uitgewerkt door aanduiding van bestemmingen (zones);

  • c.

    bestemmingsvoorschriften als bedoeld in hoofdstuk III;

  • d.

    een toelichting, waarin tevens verslag wordt gedaan van het onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt.

Artikel 4

  • 1. Voordat een ontwerp-ontwikkelingsplan ter inzage wordt gelegd, houdt de minister op een door hem te bepalen plaats een openbare hoorzitting, waarop het voorontwerp wordt gepresenteerd en de aanwezigen in de gelegenheid worden gesteld hun mening over het voorontwerp kenbaar te maken. De minister kan zich doen bijstaan door ter zake deskundigen.

  • 2. Plaats en tijdstip van de hoorzitting worden tevoren in een of meer plaatselijke dagbladen en voorts op de voor publicatie van officiële mededelingen gebruikelijke wijze in de Nederlandse en Engelse taal bekend gemaakt.

Artikel 5

  • 1. Een ontwerp-ontwikkelingsplan ligt gedurende dertig dagen voor een ieder op het bestuurskantoor ter inzage.

  • 2. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt op de in artikel 4, tweede lid, aangegeven wijze. Voorts worden belanghebbenden van de bekendmaking en de terinzagelegging van het ontwerp-ontwikkelingsplan in persoon in kennis gesteld.

  • 3. Ten aanzien van belanghebbenden die geen bekende woonplaats noch een werkelijk verblijf op Sint Maarten hebben, terwijl hun woonplaats buiten Sint Maarten onbekend is, evenals ten aanzien van mogelijke onbekende belanghebbenden, wordt de inkennisstelling van de bekendmaking en de terinzagelegging van het ontwerp-plan aangeplakt bij de hoofdingang van het gerechtsgebouw in Philipsburg. Een afschrift daarvan wordt afgegeven aan de officier van justitie in Sint Maarten, die het oorspronkelijke voor gezien tekent.

  • 4. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van bezwaren.

  • 5. Eenieder kan binnen de in het eerste lid genoemde termijn schriftelijkbezwaar indienen bij de minister.

  • 6. Omtrent de bezwaren als bedoeld in het vorige lid vraagt de minister advies aan een daartoe in te stellen commissie van deskundigen. Taak en samenstelling van deze commissie worden bij landbesluit, houdende algemene maatregelen, nader geregeld.

  • 7. De minister zendt de ingekomen bezwaren direct na ontvangst door aan de in het vorige lid bedoelde commissie.

  • 8. De commissie brengt binnen zestig dagen na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn advies uit.

Artikel 6

  • 1. Indien geen bezwaar is ingediend, beslissen de Staten binnen zestig dagen na afloop van de in artikel 5, eerste lid, genoemde termijn omtrent de vaststelling van het ontwerp-ontwikkelingsplan. Indien conform artikel 5, vierde lid, bezwaar is ingediend, wordt deze termijn met zestig dagen verlengd.

  • 2. Indien bij de vaststelling van het ontwikkelingsplan wordt afgeweken van het ontwerp of van het advies als bedoeld in artikel 5, achtste lid, wordt de beslissing van de Staten met redenen omkleed.

Artikel 7

  • 1. Het ontwikkelingsplan ligt na de vaststelling gedurende dertig dagen voor een ieder op het bestuurskantoor ter inzage.

  • 2. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt op de in artikel 4, tweede lid, aangegeven wijze.

  • 3. Degenen die tijdig bezwaren bij de minister hebben ingediend, alsmede zij die bezwaren hebben tegen wijzigingen die de Staten bij de vaststelling in het ontwikkelingsplan heeft aangebracht, kunnen binnen de termijn van de terinzagelegging als bedoeld in het eerste lid schriftelijk beroep instellen bij de Gouverneur.

Artikel 8

Indien de omstandigheden dit vereisen en ten minste eenmaal in vijf jaar wordt het ontwikkelingsplan herzien. De artikelen 2 tot en met 7 zijn op een dergelijke herziening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK III Bestemmingsvoorschriften

Artikel 9

  • 1. In een ontwikkelingsplan worden in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling bestemmingsvoorschriften opgenomen.

  • 2. De bestemmingsvoorschriften kunnen beperkingen inhouden ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden in, op of boven de daarin begrepen grond en het gebruik van die grond en de zich daarop bevindende opstallen.

  • 3. Onverminderd het tweede lid kunnen bestemmingsvoorschriften ter zake van een beschermd stads- of dorpsgezicht beperkingen inhouden ten aanzien van het bouwen, slopen en uitvoeren van andere wijzigingen in het uiterlijk aanzien van dat stads- of dorpsgezicht, alsmede ten aanzien van het gebruik van betreffende opstallen.

  • 4. Beperkingen als bedoeld in het derde lid kunnen ten aanzien van het bouwen onder meer betreffen het gebruik en de samenstelling van de materialen, de gevelgeleiding, de dakvorm en de perceelindeling.

  • 5. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

  • 1. De bestemmingsvoorschriften kunnen zowel gedetailleerde als globale aanwijzingen ten aanzien van de ruimtelijke vormgeving van het plangebied inhouden.

  • 2. De bestemmingsvoorschriften kunnen bepalen, dat met inachtneming van in die voorschriften te stellen regels:

    • a.

      de minister de bestemmingen kan of moet uitwerken (globale bestemming);

    • b.

      de minister de bestemmingen binnen bepaalde grenzen kan wijzigen.

Artikel 11

Voor zover de bestemmingsvoorschriften niet overeenstemmen met de bepalingen van de Bouw- en woonverordening, blijven deze bepalingen buiten toepassing.

HOOFDSTUK IV Aanlegvergunningen

Artikel 12

  • 1. De bestemmingsvoorschriften kunnen bepalingen inhouden dat het verboden is binnen een bij het plan aangegeven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van de minister (aanlegvergunning). Aan een dergelijke vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde werken en werkzaamheden kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      afgraven, ophogen, egaliseren of doen springen van de bodem;

    • b.

      het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen;

    • c.

      het aanbrengen van boven- of ondergrondse constructies, installaties of apparatuur;

    • d.

      werken en werkzaamheden die de waterhuishouding en de grondwaterstand kunnen beïnvloeden;

    • e.

      het aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;

    • f.

      het rooien van bomen of andere begroeiing;

    • g.

      het beplanten van gronden;

    • h.

      het slopen van bouwwerken;

    • i.

      het dempen van water.

  • 3. Het verzoek om een aanlegvergunning wordt schriftelijk ingediend bij de minister. De verzoeker is verplicht alle inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die nodig zijn om het verzoek te kunnen beoordelen. De minister neemt binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek een beslissing. Deze beslissing wordt schriftelijk aan de verzoeker medegedeeld.

  • 4. De aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften.

  • 5. De minister houdt de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is binnengekomen, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 16 is genomen dan wel een ontwerp-ontwikkelingsplan of een ontwerpherziening van een vastgesteld ontwikkelingsplan ter inzage is gelegd.

  • 6. Indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het werk of de werkzaamheid in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde ontwikkelingsplan of de herziening daarvan, kan de minister, in afwijking van het vijfde lid, besluiten de aanlegvergunning te verlenen.

  • 7. De aanhouding eindigt op het moment dat het voorbereidingsbesluit is vervallen, dan wel de termijn genoemd in artikel 6, eerste lid, is overschreden, dan wel het (herziene) ontwikkelingsplan door de Staten is vastgesteld.

  • 8. [vervallen]

  • 9. [vervallen]

  • 10. [vervallen]

  • 11. De aanlegvergunning kan worden ingetrokken:

    • a.

      indien de aanlegvergunning op grond van door de verzoeker gegeven onjuiste of onvolledige inlichtingen en bescheiden is verleend;

    • b.

      indien niet binnen een daarin bepaalde termijn met de werken of werkzaamheden is begonnen;

    • c.

      indien in strijd wordt gehandeld met de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend

HOOFDSTUK V Gebruik

Artikel 13

De bestemmingsvoorschriften kunnen bepalen dat het verboden is bouwwerken en onbebouwde gronden te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

HOOFDSTUK VI Vrijstelling en nadere eisen

Artikel 14

  • 1. Indien de bestemmingsvoorschriften het in artikel 13 bedoelde verbod inhouden, is de minister verplicht, wanneer er geen dringende reden is om het meest doelmatige gebruik te beperken, op een daartoe strekkend verzoek vrijstelling van dit verbod te verlenen.

  • 2. De bestemmingsvoorschriften kunnen bepalen dat de minister bevoegd is op een daartoe strekkend verzoek vrijstelling te verlenen van in de bestemmingsvoorschriften daartoe aangeduide bepalingen, met inachtneming van de in die voorschriften te stellen regelen.

  • 3. [vervallen]

Artikel 15

  • 1. De bestemmingsvoorschriften kunnen bepalen dat de minister nadere eisen kan stellen omtrent de in die voorschriften omschreven onderwerpen.

  • 2. Het besluit tot het stellen van nadere eisen geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed.

  • 3. [vervallen]

HOOFDSTUK VII Voorbereidingsbesluiten

Artikel 16

  • 1. De minister kan verklaren dat een ontwikkelingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).

  • 2. Het voorbereidingsbesluit wordt na de vaststelling binnen twee weken medegedeeld aan de Staten.

  • 3. Bij het voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke datum het in werking treedt.

  • 4. Bij het voorbereidingsbesluit kunnen voorschriften worden gegeven ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van andere werken ofwerkzaamheden in, op of boven de daarin begrepen grond alsmede ten aanzien van het gebruik van die grond en de zich daarop bevindende opstallen. Deze voorschriften worden slechts gesteld voor zover dat noodzakelijk is om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming.

  • 5. Het voorbereidingsbesluit wordt bekend gemaakt op de in artikel 4, tweede lid, aangegeven wijze en ligt op het bestuurskantoor gedurende dertig dagen voor een ieder ter inzage.

  • 6. Het voorbereidingsbesluit vervalt indien niet binnen anderhalf jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp-ontwikkelingsplan ter inzage is gelegd. De minister kan het voorbereidingsbesluit met ten hoogste een half jaar verlengen. Het tweede en het vijfde lid zijn op een dergelijke verlenging van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VIII Overgangsrecht in bestemmingsvoorschriften

Artikel 17

  • 1. De bestemmingsvoorschriften bevatten bepalingen ten aanzien van het behoud van bestaande bouwwerken en de voortzetting van het bestaande gebruik van de grond en de bouwwerken, een en ander naar de toestand op het tijdstip van terinzagelegging van het voorbereidingsbesluit dan wel van het ontwerp-ontwikkelingsplan.

  • 2. De bestemmingsvoorschriften geven waarborgen ten aanzien van gedeeltelijke vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken of, indien deze door een calamiteit worden verwoest, gehele vernieuwing van die bouwwerken, mits de afwijking van de bestemmingsvoorschriften niet wordt vergroot en de vergunning voor herbouw van het door de calamiteit verwoeste bouwwerk binnen een termijn van drie jaar wordt aangevraagd.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden onder bestaande bouwwerken mede begrepen bouwwerken die op het in het eerste lid genoemde tijdstip op basis van een geldige bouwvergunning in aanbouw waren.

HOOFDSTUK IX Schadevergoeding

Artikel 18

  • 1. Indien een belanghebbende ten gevolge van de bestemmingsvoorschriften schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel tot zijn last behoort te komen, wordt hem op zijn verzoek een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de landskas toegekend. Voor de toepassing van dit artikellid worden niet onder de bestemmingsvoorschriften begrepen:

    • a.

      de volgorde van de verwezenlijking van het ontwikkelingsplan;

    • b.

      de indeling van het wegennet of de kavelindeling;

    • c.

      het aantal, de plaatsing, de afmetingen of het uiterlijk van de op richten gebouwen.

  • 2. Een dergelijk verzoek moet schriftelijk bij de minister worden ingediend. Het vermeldt zoveel mogelijk de aard en omvang van de schade.

  • 3. De minister zendt een dergelijk verzoek direct na ontvangst voor advies door aan de commissie als bedoeld in artikel 5, zesdelid. De commissie brengt binnen zestig dagen na ontvangst van de adviesaanvrager advies uit.

  • 4. De minister beslist binnen dertig dagen nadat het advies van de commissie is ontvangen. Indien de minister afwijkt van dit advies, wordt de beslissing met redenen omkleed.

Hoofdstuk X Dwang- en strafbepalingen

Artikel 19

  • 1. De minister is bevoegd op kosten van de overtreder te doen wegnemen, beletten of verrichten ofin vorige toestand herstellen datgene wat in strijd met het bepaalde bij ofkrachtens deze landsverordening is ofwordt gehouden, gemaakt of gesteld, ondernomen, weggelaten, beschadigd of weggenomen.

  • 2. Behalve in spoedeisende gevallen maakt de minister van deze bevoegdheid geen gebruik, dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd en hem de gelegenheid is gegeven om binnen een termijn van ten hoogste zestig dagen de toestand in overeenstemming te brengen met het bij ofkrachtens deze landsverordening bepaalde.

Artikel 20

  • 1. Overtreding van de bestemmingsvoorschriften, van de voorschriften van een voorbereidingsbesluit alsmede van het bepaalde in artikel 22, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Indien ten tijde van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijksoortige overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis worden opgelegd tot het dubbele van het in het eerste lid gesteld maximum of kan de op het feit gestelde geldboete worden verhoogd naar de naasthogere categorie.

  • 3. De in dit artikel bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als misdrijven.

  • 4. De minister draagt de ambtenaren, die belast worden met het toezicht op de naleving van deze landsverordening, voor aan de Gouverneur, opdat zij overeenkomstig artikel 185 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangesteld en beëdigd als opsporingsambtenaar.

HOOFDSTUK XI Verkavelingsplannen

Artikel 21

[vervallen]

Artikel 22

[vervallen]

Artikel 23

[vervallen]

Artikel 24

[vervallen]

Artikel 25

[vervallen]

Artikel 26

[vervallen]

Artikel 27

[vervallen]

Artikel 28

[vervallen]

HOOFDSTUK XI A Tijdelijke procedure ingrijpende werkzaamheden

Artikel 28a

  • 1. Tot 8 januari 2012 geldt voor gebieden waarvoor geen voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 16 is genomen, geen ontwerp-ontwikkelingsplan ter inzage is gelegd of een ontwikkelingsplan is vastgesteld, dat voor de volgende werken en werkzaamheden voorafgaande schriftelijke toestemming van de minister is vereist:

    • a.

      het afgraven, ophogen, egaliseren of doen springen van de bodem;

    • b.

      het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen;

    • c.

      werken en werkzaamheden die de waterhuishouding en de grondwaterstand kunnen beïnvloeden;

    • d.

      het rooien van bomen of het tot kaalslag leidende rooien van andere begroeiing;

    • e.

      het slopen van bouwwerken;

    • f.

      het dempen van water.

  • 2. Het verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk ingediend bij de minister. De artikelen 23, tweede tot en met zesde lid, en 24 zijn van toepassing, met dien verstande dat in de plaats van het ontwerp-verkavelingsplan wordt gelezen: het verzoek. De verzoeker is verplicht alle inlichtingen te verschaffen en bescheiden te overleggen die nodig zijn om het verzoek te kunnen beoordelen.

  • 3. De minister kan zijn toestemming aan het verzoek onthouden, indien de voorgenomen werken en werkzaamheden uit een oogpunt van algemeen belang ernstig bezwaar zouden opleveren:

    • a.

      wegens onherstelbare aantasting van de natuur, het milieu of het huidige gebruik van de grond en de omringende gronden; of

    • b.

      wegens onherstelbare inbreuk op de te verwachten ruimtelijke ontwikkeling van de grond en de omringende gronden.

  • 4. Aan de toestemming kan de minister voorwaarden verbinden, strekkende tot voorkoming van de in het derde lid bedoelde gevolgen

  • 5. De toestemming kan worden ingetrokken op de in artikel 12, elfde lid, genoemde gronden.

HOOFDSTUK XII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

Deze verordening wordt aangehaald als: Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning.