LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikelen 1, eerste lid, 3, tweede lid, 4, eerste lid, 17 en 28 van de Bioscoopverordening

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikelen 1, eerste lid, 3, tweede lid, 4, eerste lid, 17 en 28 van de Bioscoopverordening

HOOFDSTUK 1

Keuring en herkeuring

Artikel 1

Alvorens hun betrekking te aanvaarden leggen de voorzitter en de leden van de  commissie, bedoeld in artikel 14 van de Bioscoopverordening,   in handen van de Gouverneur  de eed of belofte af, dat zij de  verplichtingen, aan hun betrekking verbonden, naar behoren zullen vervullen.

Artikel 2

  • 1. De keuringen geschieden telkenmale door drie, door de voorzitter aan te wijzen leden. In bijzondere gevallen kan de voorzitter hiervoor vijf leden aanwijzen.

  • 2. Elke beslissing geschiedt bij meerderheid van stemmen.

  • 3. Indien de voorzitter niet bij de keuring aanwezig is, treedt als voorzitter op het in leeftijd oudste lid.

  • 4. De voorzitter leidt de vergadering en stemt het laatst.

Artikel 3

Zo spoedig mogelijk na de keuring doet de voorzitter van de commissie aan de aanvrager mededeling van de uitslag daarvan.

Artikel 4

De uitslag van een keuring geldt voor de vertoning van de films in alle bioscopen.

Artikel 5

De Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport, hierna te noemen: de minister, kan richtlijnen aangeven, welke bij de keuring gevolgd moeten worden.

Artikel 6

De voorzitter vormt, samen met een door hem aan te wijzen lid en het lid-secretaris, de centrale commissie. De centrale commissie heeft tot taak contact te onderhouden met de bioscoopexploitanten omtrent de samenstelling van programma's, zorg te dragen voor de eenheid in het beleid van de keuringen en de verzorging van aangelegenheden van huishoudelijke aard.

Artikel 7

  • 1. De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 van de Bioscoopverordening, is verplicht de in artikel 14 van die verordening bedoelde personen te allen tijde vrije toegang te verlenen tot door hem gegeven openbare bioscoopvoorstellingen.

  • 2. De minister zendt elke wijziging in de samenstelling van de in artikel 14 van de Bioscoopverordening bedoelde commissie onverwijld aan houders van een vergunning als in het eerste lid bedoeld.

Artikel 8

  • 1. De keuring van de films geschiedt in een daartoe door de aanvrager beschikbaar gestelde lokaliteit die aan redelijke eisen moet voldoen.

  • 2. De projectie van de films en de weergave van het geluid dient zodanig te zijn dat de commissie een duidelijk beeld verkrijgt van de inhoud en de strekking van de te keuren film.

  • 3. De apparatuur voor het vertonen van de film dient te geschieden door een ter zake kundig persoon, die tijdens de keuring gehouden is de aanwijzingen van de commissie op te volgen.

Artikel 9

Nadere regels over de vervulling van haar taak kunnen door de commissie worden vastgesteld bij een huishoudelijk reglement, dat aan de goedkeuring van de minister wordt onderworpen.

Artikel 10

De leden verstrekken aan de minister alle inlichtingen, welke voor deze in verband met de uitvoering van de Bioscoopverordening van belang kunnen zijn.

Artikel 11

  • 1. De leden van de commissie ontvangen voor elke keuring een vergoeding van vijf gulden.

  • 2. De voorzitter van de commissie ontvangt, boven de in het eerste lid bedoelde vergoeding, een vaste vergoeding van driehonderd gulden per jaar.

Artikel 12

Het volgende model wordt vastgesteld voor de vergunning, bedoeld in artikel 3 van de Bioscoopverordening:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR, JEUGD EN SPORT

Gelet op de bepalingen van de Bioscoopverordening

Verleent vergunning aan:

…………………………………………………………………………………………………………

wonende te …………………………………………………………………………………………

tot het geven van bioscoopvoorstellingen in het openbaar in……………………………….

Staande / gelegen……………………………………………………………………………………

Onder de volgende voorwaarden:…………………………………………………………………

De Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport .

HOOFDSTUK 2

Veiligheids-,gezondheids-, en zedelijkheidseisen waaraan de plaats waar bioscoopvoorstellingen worden gegeven zal moeten voldoen.

Artikel 13

  • 1. De projectiecabine moet brandvrij zijn en voortdurend worden geventileerd door middel van een op de buitenlucht uitkomende brandvrije koker van 30m².

  • 2. De projectiecabine moet twee uitgangen hebben, waardoor het personeel bij brand steeds veilig kan ontvluchten.

Artikel 14

In de projectiecabine mogen niet meer elektrische geleidingen en dergelijke aanwezig zijn dan die, welke nodig zijn voor het in- en buitenwerking stellen van de projectietoestellen en van de verlichting van de cabine, alsmede de schakelaar voor het aan- en uitdraaien van het zaallicht. Alle overige elektrische geleidingen en dergelijke moeten buiten de cabine zijn aangebracht.

Artikel 15

  • 1. De elektrische installatie in de cabine moet voldoen aan de van overheidswege vastgestelde voorschriften en dient zodanig te zijn uitgevoerd, dat bij brand in de cabine het zaallicht daarvan geen nadeel kan ondervinden.

  • 2. Deze installatie moet waterdicht zijn uitgevoerd, terwijl de elektrische gloeilampen en lamphouders geheel moeten zijn omsloten door dichtsluitende schutglazen.

Artikel 16

Tijdens de voorstellingen moeten steeds twee personen, bekend met het bedienen van de toestellen, in de cabine aanwezig zijn, terwijl het in bedrijf zijnde toestel steeds onder direct en volledig toezicht moet staan.

Artikel 17

Voor de bedienende operateur moet bij in bedrijf zijnde apparatuur onder alle omstandigheden terzijde van het toestel een vrije ruimte van tenminste 1.20 meter en achter het toestel een vrije doorloop van tenminste 1 meter breedte zijn.

Artikel 18

  • 1. In de cabine mag buiten de operateur en zijn helper tijdens de voorstelling niemand anders aanwezig zijn.

  • 2. Deze bepaling geldt niet voor het toezichthoudend politie- en brandweerpersoneel.

Artikel 19

Het is verboden in de cabine te roken en lichtbrandbare vloeistoffen bij zich te hebben.

Artikel 20

  • 1. In de cabine moet steeds een goedwerkend brandblusapparaat aanwezig zijn dat door of vanwege de Brandweermeester is goedgekeurd.

  • 2. Alle in de cabine aanwezige veiligheidsinrichtingen moeten doorlopend in goede staat verkeren en daarop worden gecontroleerd.

  • 3. In het voorportaal moet een brandkraan met een daarop aangesloten brandslang metstraalpijp zijn geplaatst.

Artikel 21

  • 1. Een plattegrondtekening van de zaal onder andere moet bij de Brandweermeester worden ingeleverd.

  • 2. Op deze plattegrondtekening dienen, behalve de zitplaatsen, mede voor te komen de toegangen, uitgangen en nooduitgangen, de cabine met onderruimte, het toneel, alle licht- en luchtopeningen, waterleiding met brandkranen, elektrische licht- en krachtgeleidingen met hun schakelborden enzovoort.

Artikel 22

De zitplaatsen moeten in rijen aan elkaar zijn verbonden en elke rij moet stevig aan de vloer zijn bevestigd. Losse stoelen mogen niet worden bijgeplaatst, ook niet voor personeel. Nimmer mag meer publiek worden toegelaten, dan waarvoor blijkens de onder artikel 21 genoemde plattegrondtekening zitplaatsen beschikbaar zijn.

Artikel 23

  • 1. Alle uitgangen en nooddeuren mogen gedurende de aanwezigheid van het publiek slechts zodanig gesloten zijn, dat zij ogenblikkelijk ter volle breedte naar buiten geopend kunnen worden.

  • 2. Alle paden, uitgangen en toegangen moeten steeds geheel vrij van alle belemmeringen worden gehouden.

  • 3. Alle nooddeuren moeten voorzien zijn van een panieksluiting.

Artikel 24

  • 1. Vanaf een halfuur voordat het publiek wordt toegelaten totdat het gebouw ontruimd is, moeten alle nooduitgangen voorzien worden van een noodverlichting, die onafhankelijk van de stroombron van de normale verlichting brandt, terwijl ook aan de buitenzijde van het gebouw, boven de nooddeuren op deze noodverlichting aangesloten lichtpunten dienen te zijn aangebracht.

  • 2. Bovendien moet een paniekverlichting worden aangebracht, die geheel onafhankelijk van de normale stroombron van de elektrische verlichting brandt op een spanning van tenminste 24 volt, welke automatisch ingeschakeld wordt zodra de normale verlichting uitvalt.

  • 3. De voor deze paniekverlichting bestemde lichtpunten moeten op door Brandweermeester aan te wijzen punten in en buiten het gebouw worden aangebracht.

Artikel 25

  • 1. Alle in het gebouw aanwezige of te gebruiken decors, het projectiedoek, alsmede alle aangebrachte of aan te brengen versieringen moeten moeilijk brandbaar zijn.

  • 2. Alle door de Brandweermeester voor de brandveiligheid gevaarlijk geachte materiaal,moet onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 26

Tijdens de voorstellingen moet een voldoende luchtverversing in de voor het publiek toegankelijke lokaliteiten worden onderhouden ter beoordeling van de minister.

Artikel 27

[regelt de inwerkingtreding]