LANDSVERORDENING, houdende regels omtrent de verlening van een concessie voor de opwekking en levering van elektriciteit

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING, houdende regels omtrent de verlening van een concessie voor de opwekking en levering van elektriciteit

HOOFDSTUK I De concessie

Artikel 1

  • 1. Het bouwen, aanleggen of in gebruik hebben van inrichtingen voor de opwekking van elektriciteit en van geleidingen voor de overbrenging, omzetting en verdeling daarvan, zonder dat daarvoor door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur, hierna te noemen: de minister, een concessie is verleend, is verboden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen, aanleggen of in gebruik hebben van geleidingen, welke uitsluitend lopen over gronden, aan een natuurlijke persoon, aan meerdere natuurlijke personen gezamenlijk of aan een rechtspersoon toebehorende.

  • 3. De concessie kan slechts op aanvraag worden verleend aan een enkele in Sint Maarten gevestigde rechtspersoon, die naar het recht van Sint Maarten is opgericht.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de eisen waaraan moet worden voldaan bij de aanvraag tot het verkrijgen van een concessie, alsmede betreffende de vereisten waaraan de aan te leggen werken moeten voldoen.

Artikel 2

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 1, eerste lid, geldt niet voor de opwekking van elektriciteit uit de energie die vrijkomt uit de verbranding, de vergassing of andere bewerking van afvalstoffen, door een rechtspersoon waaraan daartoe bij of krachtens landsverordening een concessie is verleend.

  • 2. Het verbod, bedoeld in artikel 1, eerste lid geldt evenmin:

    • a.

      voor de opwekking van elektriciteit voor eigen gebruik, gedurende de perioden dat de concessiehouder aan betrokken gebruiker geen elektriciteit levert of kan leveren;

    • b.

      voor de opwekking van elektriciteit voor eigen gebruik, anders dan door verbranding van fossiele brandstoffen dan wel door verbranding, vergassing of andere bewerking van afvalstoffen, met een opwekkingscapaciteit van ten hoogste 500kVA.

  • 3. De minister kan na overleg met de concessiehouder van het verbod, bedoeld in artikel 1, eerste lid, ontheffing verlenen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die anders dan door verbranding van fossiele brandstoffen dan wel door verbranding, vergassing of andere bewerking van afvalstoffen voor eigen gebruik elektriciteit opwekt met een opwekkingscapaciteit van meer dan 500kVA.

  • 4. De minister kan van het verbod, bedoeld in artikel 1, eerste lid, ontheffing verlenen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die anders dan door verbranding van fossiele brandstoffen dan wel door verbranding, vergassing of andere bewerking van afvalstoffen, doch niet primair voor eigen gebruik elektriciteit opwekt, indien de concessiehouder aan de minister schriftelijk heeft aangegeven zich daarmee te kunnen verenigen.

  • 5. Aan een ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling van een aanvraag van een ontheffing, de verlening van een ontheffing en de gevallen waarin en de procedure volgens welke een ontheffing kan worden ingetrokken.

Artikel 3

  • 1. Aan een concessie kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2. Aan de concessie worden in ieder geval voorschriften verbonden om te waarborgen dat:

    • a.

      de opwekking, distributie en levering van elektriciteit deugdelijk geschieden;

    • b.

      bij de uitoefening van de rechten en het vervullen van de verplichtingen die uit de concessie voortvloeien, wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gestelde regels, alsmede aan de overige toepasselijke wettelijke regels;

    • c.

      bij de opwekking van elektriciteit zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van ander energiebronnen dan fossiele brandstoffen.

Artikel 4

  • 1. De concessie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt verleend voor de duur van maximaal 30 jaren en is niet overdraagbaar.

  • 2. Op verzoek van de concessiehouder, gedaan uiterlijk 12 maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de concessie, kan de minister de geldigheidsduur daarvan voor een periode van ten hoogste vijf jaren verlengen.

Artikel 5

  • 1. Een concessie wordt geweigerd, indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 1 gestelde vereisten.

  • 2. Een concessie wordt tevens geweigerd, indien reeds een concessie in de zin van deze verordening is verleend, tenzij deze is verlopen of gelijktijdig wordt ingetrokken.

  • 3. Een concessie kan worden geweigerd, indien naar het redelijk oordeel van de minister de aanvrager niet in staat zal zijn om de verplichtingen uit hoofde van de concessie op een verantwoorde wijze na te komen.

  • 4. De concessie kan tevens worden geweigerd op andere gronden aan het algemeen belang ontleend.

Artikel 6

  • 1. De concessie vervalt door verloop van de termijn waarvoor zij is verleend, tenzij tijdig een verzoek als bedoeld in artikel 4, tweede lid, is gedaan en daarop niet bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de concessie zal zijn beslist.

  • 2. De concessie wordt ingetrokken:

    • a.

      op verzoek van de concessiehouder;

    • b.

      indien de concessiehouder de concessie of een of meer van de bij of krachtens deze verordening gestelde regels dan wel van de aan de concessie verbonden voorschriften niet naleeft.

  • 3. De minister gaat niet tot intrekking over dan nadat de minister de concessiehouder de gelegenheid heeft geboden in binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de concessie, de bij of krachtens deze verordening gestelde regels of de aan de concessie verbonden voorschriften.

  • 4. Op verzoek van de concessiehouder kan een ingevolge het derde lid gestelde termijn door de minister worden verlengd.

  • 5. Ingeval van verval of intrekking van de concessie, is de voormalige concessiehouder verplicht alle inrichtingen voor de opwekking van elektriciteit en geleidingen voor de overbrenging, omzetting en verdeling daarvan, en, voor zover het geen domeingronden betreft, de gronden waarop of waarin die inrichtingen zich bevinden, op aanwijzing van de minister over te dragen aan Sint Maarten of aan een volgende concessiehouder, tegen vergoeding van de werkelijke waarde daarvan.

HOOFDSTUK II De door de concessiehouder verschuldigde bijdrage

Artikel 7

De concessiehouder is aan Sint Maarten jaarlijks een bijdrage verschuldigd voor het aanwezig hebben en het gebruik van inrichtingen voor de opwekking van elektriciteit en van geleidingen voor de overbrenging, omzetting en verdeling daarvan op, over of in domeingronden van Sint Maarten.

Artikel 8

  • 1. Het bedrag van de bijdrage, bedoeld in artikel 7, wordt zowel voor het resterende gedeelte van het kalenderjaar waarin de concessie wordt verleend als voor het volledige daarop volgende kalenderjaar bepaald op vijf miljoen guldens en voor elk daarop volgend kalenderjaar aangepast overeenkomstig het door het Centraal Bureau voor de Statistiek bijgehouden en beschikbare indexcijfer voor de gezinsconsumptie per 1 oktober aan het kalenderjaar voorafgaand, verhoogd met een vol procentpunt.

  • 2. Na het verstrijken van telkens tien jaren na de verlening van een concessie kan het alsdan geldende bedrag van de bijdrage bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden aangepast, rekening houdende met de ontwikkeling van de relevante infrastructuur en de afname van de elektriciteit door gebruikers, na voorafgaand overleg met de concessiehouder.

Artikel 9

  • 1. De concessiehouder stort voor elk kwartaal van een kalenderjaar dat hij beschikt over een concessie als bedoeld in deze verordening op de laatste werkdag van het voorafgaande kwartaal een vierde gedeelte van de bijdrage, bedoeld in artikel 7, in de Landskas.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geschiedt de storting in de Landskas van de in het kalenderjaar van de verlening van een concessie verschuldigde bijdrage in zijn geheel uiterlijk op de dag voorafgaande aan de datum van ingang van de geldigheidsduur van de concessie.

HOOFDSTUK III Verplichtingen van de concessiehouder

Artikel 10

  • 1. De concessiehouder kan worden verplicht de elektriciteit af te nemen die is opgewekt uit de energie die vrijkomt uit de verbranding, de vergassing of andere bewerking van afvalstoffen, door een rechtspersoon waaraan daartoe bij of krachtens landsverordening een concessie is verleend, tegen betaling van de krachtens die verordening vastgestelde tarieven en met inachtneming van de terzake die afname in de concessie opgenomen voorschriften.

  • 2. De concessiehouder kan worden verplicht energie af te nemen opgewekt door een persoon die over een ontheffing beschikt als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

Artikel 11

  • 1. Ten behoeve van de levering van elektriciteit aan gebruikers is de concessiehouder verplicht om een goed functionerend distributienet in stand te houden.

  • 2. De omvang van het distributienet dient zodanig te zijn, dat iedere gebruiker die in Sint Maarten woonachtig of gevestigd is op dat net kan worden aangesloten.

  • 3. Het distributienet voldoet aan de technische en andere eisen, die hieraan in de concessie worden gesteld.

  • 4. De concessiehouder is bevoegd voor de aanleg, instandhouding en opruiming van het distributienet noodzakelijke voorzieningen om niet te plaatsen in, op en boven openbare gronden en wateren, zulks met inachtneming van de aanwijzing van de minister en de rechten van derden.

Artikel 12

  • 1. De concessiehouder is verplicht elektriciteit te leveren aan iedere in Sint Maarten woonachtige persoon of gevestigde rechtspersoon die dat wenst.

  • 2. De concessiehouder draagt er voor zorg dat die persoon of rechtspersoon in dat geval als gebruiker wordt aangesloten op het distributienet overeenkomstig de in de concessie vermelde vereisten.

  • 3. De aansluiting op het distributienet en de levering van elektriciteit aan een gebruiker vinden plaats op grond van redelijke, objectieve en non-discriminatoire voorwaarden overeenkomstig hetgeen terzake in de concessie is bepaald.

  • 4. De tarieven die de concessiehouder voor de aansluiting op het distributienet en de levering van elektriciteit aan de gebruiker in rekening mag brengen, worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. De vaststelling vindt plaats op basis van kostenoriëntatie ter zake van investeringen en operationele bedrijfsactiviteiten van de concessiehouder inzake de opwekking, distributie en levering van elektriciteit, voor zover de concessie daarop betrekking heeft. Op grond van sociale overwegingen kan hiervan voor bepaalde categorieën gebruikers worden afgeweken.

  • 5. Inkomsten uit de levering van elektriciteit aan gebruikers in Sint Maarten, met uitzondering van de daarmee gerealiseerde winst, worden volledig aangewend ter dekking van de kosten van investeringen en operationele bedrijfsactiviteiten van de concessiehouder ten behoeve van de natuurlijke personen en rechtspersonen die in Sint Maarten woonachtig of gevestigd zijn.

HOOFDSTUK IV De uitvoering van de werken

Artikel 13

  • 1. De concessiehouder mag slechts werken uitvoeren, op het ontwerp waarvan goedkeuring van de minister is verkregen.

  • 2. Bij onderhoud, vernieuwing of herstel mag van de eenmaal goedgekeurde plannen niet worden afgeweken, tenzij de beoogde afwijkingen tevoren door de minister zijn goedgekeurd.

  • 3. De minister kan te allen tijde, zo de minister dit om reden van publiek belang nodig acht, wijzigingen in de aanleg van de geleidingen of vervanging van bovengrondse door ondergrondse geleidingen of omgekeerd, voorschrijven op kosten van de concessiehouder.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde goedkeuring is eveneens vereist op ontwerpen van andere werken dan die welke in de oorspronkelijke aanvraag zijn vermeld.

Artikel 14

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld terzake inhoud en vormgeving van de ter goedkeuring voor te leggen ontwerpen, bedoeld in artikel 13, eerste lid.

Artikel 15

Indien voor de aanleg, de instandhouding of de bewaking van de geleidingen het betreden of gebruik van eigendommen van derden nodig is, moet de concessiehouder voor aanvang van de uitvoering van het werk van die derden toestemming hebben verkregen.

Artikel 16

  • 1. Bij de uitvoering van werken, zowel ingeval van aanleg als van onderhoud en herstel, gedraagt de concessiehouder zich naar de bevelen hem door de minister gegeven in het belang van openbare orde en veiligheid.

  • 2. Indien de concessiehouder in strijd met deze bevelen handelt, kan de minister het werk onmiddellijk doen staken en, voor zover naar het oordeel van de minister noodzakelijk, hetgeen in strijd daarmee tot stand is gebracht op kosten van de concessiehouder doen afbreken of opruimen.

Artikel 17

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden technische voorschriften vastgesteld voor de aanleg van elektrische geleidingen en van installaties voor de distributie en levering van elektriciteit aan gebruikers.

Artikel 18

De door de concessiehouder vast te stellen technische voorschriften voor de elektrische installaties van gebruikers vinden pas toepassing, nadat zij door de minister zijn goedgekeurd. De beschikking en de goedgekeurde voorschriften worden in het Afkondigingsblad opgenomen.

Artikel 19

  • 1. Op geregelde tijden en zo dikwijls als de minister het nodig oordeelt onderzoekt de concessiehouder nauwkeurig of de geleidingen en installaties aan de daaraan gestelde vereisten voldoen.

  • 2. De uitkomsten van het onderzoek worden door de concessiehouder in een register aangetekend, dat op eerste aanvraag aan een toezichthouder als bedoeld in artikel 20, eerste lid, ter kennisneming wordt overgelegd.

HOOFDSTUK V Toezicht

Artikel 20

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door de minister aangewezen personen.

    Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in het blad waarin van overheidswege officiële berichten worden geplaatst.

  • 2. De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is, bevoegd:

    • a.

      alle inlichtingen te vragen;

    • b.

      inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c.

      goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;

    • d.

      alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner te betreden,eventueel vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • e.

      woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

  • 3. Zo nodig wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4. Op het binnentreden van woningen of van tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid.

  • 5. Een ieder is verplicht aan de toezichthouder alle medewerking te velenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

  • 6. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 21

  • 1. Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthouders een door de minister te verstrekken legitimatiebewijs bij zich.

  • 2. Desgevraagd tonen zij hun legitimatiebewijs aanstonds.

  • 3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van toezichthouders.

HOOFDSTUK VI Bestuursdwang

Artikel 22

  • 1. De minister is bevoegd tot het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met de in deze verordening en de daarop berustende bepalingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

  • 2. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld en vermeldt welk voorschrift is overtreden.

  • 3. De bekendmaking van de beschikking geschiedt aan de overtreder en andere belanghebbenden.

  • 4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de overtreder en eventuele andere belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf de in de beschikking vermelde maatregelen te treffen. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 5. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de minister de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt de minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

  • 6. De minister is bevoegd de overtreder en eventuele andere betrokkenen bij de activiteit ten aanzien waarvan bestuursdwang is uitgeoefend, aanwijzingen te geven in het belang van de bescherming van het milieu.

  • 7. Een ieder is verplicht aan de minister alle medewerking te verlenen die op grond van het zesde lid wordt gevorderd.

Artikel 23

  • 1. De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2. De beschikking vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3. Indien echter de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt dat in de beschikking vermeld.

  • 4. Onder de kosten worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 22, vierde lid, is verstreken.

  • 5. De kosten zijn ook verschuldigd, indien de bestuursdwang door opheffing van de onrechtmatige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

Artikel 24

  • 1. Om aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, hebben de personen die daartoe zijn aangewezen door de minister toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2. De aangewezen personen hebben eveneens de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in de artikelen 20, tweede lid, 21 en 28.

Artikel 25

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.

Artikel 26

  • 1. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

  • 2. Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet de minister daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan de rechthebbende.

  • 3. De minister draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken geeft deze zaken terug aan de rechthebbende, zodra dat redelijkerwijs nodig is.

  • 4. De minister is bevoegd de afgifte op te schorten, totdat de verschuldigde kosten zijn voldaan. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, is de minister bevoegd de afgifte op te schorten, totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.

Artikel 27

  • 1. De minister is bevoegd, indien een opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de opslag kan worden teruggeven aan de rechthebbende, deze te doen verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

  • 2. Gelijke bevoegdheid heeft de minister ook binnen die termijn, zodra de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

  • 3. Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal betreffende het meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

  • 4. Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip rechthebbende was, recht op de opbrengst van het goed onder aftrek van de aan de toepassing van bestuurdwang verbonden kosten en de kosten van de verkoop. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, wordt van de opbrengst de kosten van bestuursdwang niet in mindering gebracht.

Artikel 28

  • 1. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het stilleggen van werkzaamheden met betrekking tot activiteiten waarbij in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze verordening gestelde regels.

  • 2. Het stilleggen van werkzaamheden geschiedt door middel van overhandiging door een toezichthouder aan degene die de activiteit verricht, van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving, waarin de reden van stillegging van werkzaamheden staat vermeld. Wanneer naar het oordeel van de toezichthouder overhandiging niet mogelijk is, geschiedt het stilleggen mondeling door een kennisgeving aan de naar zijn oordeel meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door overhandiging van de schriftelijke kennisgeving aan degene die de activiteit verricht.

  • 3. Degene die de activiteit verricht alsmede de naar het oordeel van de toezichthouder in aanmerking komende diensten, worden onverwijld van het bevel tot stillegging van werkzaamheden in kennis gesteld.

  • 4. Degene die de activiteit verricht, is verplicht de werkzaamheden te staken zolang de stillegging van werkzaamheden voortduurt.

  • 5. In opdracht van de minister is de toezichthouder bevoegd ter uitvoering en handhaving van de stillegging de nodige maatregelen te nemen en de nodige aanwijzingen te geven.

  • 6. Een ieder is verplicht aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die op grond van het vijfde lid wordt gevorderd.

HOOFDSTUK VII Strafbepalingen

Artikel 29

  • 1. Degene die handelt in strijd met het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde strafbare feit is een overtreding.

  • 3. Indien ten tijde van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een veroordeling van de schuldige wegens een gelijksoortige overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis worden opgelegd tot het dubbele van het in het eerste lid gesteld maximum of kan de op het feit gestelde geldboete worden verhoogd naar de naasthogere categorie.

HOOFDSTUK VIII Geheimhouding

Artikel 30

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze verordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift terzake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze verordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

HOOFDSTUK IX Evaluatie en overgangsbepalingen

Artikel 31

De minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening en de afstemming op de in voorbereiding zijnde landsverordening, houdende regels betreffende de inzameling en verwerking van afvalstoffen, de dekking van de kosten daarvan en de opwekking van elektriciteit uit afvalstoffen.

Artikel 32

[vervallen]

Artikel 33

Artikel 1, eerste lid, is gedurende een periode van drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening niet van toepassing ten aanzien van ingevolge de Landsverordening elektriciteitsconcessies toegestane situaties van de opwekking van elektriciteit voor eigen gebruik door verbranding van fossiele brandstoffen, terwijl door betrokkene elektriciteit van de concessiehouder ingevolge deze verordening kan worden betrokken.

HOOFDSTUK X Eindbepalingen

Artikel 34

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 35

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 36

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 37

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening elektriciteitsconcessie.

Memorie van Toelichting Verordening elektriciteitsconcessies

MvT AB 2010, no. 27 / AB 2013, GT no. 147