Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende een Gemeenschappelijke Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende een Gemeenschappelijke Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze Regeling verstaat onder:

Bank: de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

Land: het land Curaçao of het land Sint Maarten;

Landen: het land Curaçao en het land Sint Maarten;

Ministers: de Ministers van Financiën van de Landen;

Minister: de Minister van Financiën van één van de Landen;

Caribische gulden: de geldeenheid van de Landen;

Vermogensgerechtigden: de Landen

Artikel 2

  • 1. Er is in de Landen een bank, genaamd “Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten”.

  • 2. De Bank heeft rechtspersoonlijkheid en is gevestigd op Curaçao en houdt tevens kantoor op Sint Maarten.

HOOFDSTUK II Doelstellingen van de Bank

Artikel 3

  • 1. De doelstellingen van de Bank zijn:

    • a.

      Het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de geldeenheid van de Landen.

    • b.

      Het bevorderen van de gezondheid van het financiële systeem van de Landen.

    • c.

      Het bevorderen van een veilig en efficiënt betalingsverkeer in de Landen.

  • 2. De Landen zullen waarborgen dat hun nationale wetgeving, voor zover

    in relatie tot de doelstellingen van de Bank, en de daarop berustende uitvoeringsbepalingen, eenvormig en verenigbaar zijn met deze

    Regeling, alsmede een gelijkluidende ingangsdatum bevatten.

HOOFDSTUK III Taken en bevoegdheden van de Bank

Artikel 4

  • 1. De Bank bepaalt het monetaire beleid van de Landen en voert dit uit.

  • 2. Omtrent de begrenzing van het gezamenlijke bedrag aan uitgegeven bankbiljetten, munten en andere dadelijk opeisbare verplichtingen van de Bank kunnen, door de Raad van Bestuur, de Raad van Commissarissen gehoord, voorschriften worden vastgesteld.

Artikel 5

De Bank geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de Landen omtrent aangelegenheden op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, dan wel van invloed zijn op die gebieden.

Artikel 6

  • 1. De Bank is circulatiebank. Zij is als zodanig met uitsluiting van ieder ander gerechtigd tot uitgifte van bankbiljetten en munten in de Landen en verzorgt de geldsomloop.

  • 2. De bankbiljetten en munten hebben, zolang zij niet buiten omloop zijn gesteld, bij uitsluiting de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.

  • 3. De nominale waarde van de uit te geven bankbiljetten en munten wordt bepaald in de onderlinge regeling regelende een gemeenschappelijk geldstelsel voor de Landen.

  • 4. De Raad van Bestuur stelt, gehoord de Raad van Commissarissen, het ontwerp en de opdruk van de bankbiljetten vast.

  • 5. Wegens verlies, gehele of gedeeltelijke vernietiging, beschadiging of schending van bankbiljetten en munten behoeft door de Bank geen vergoeding te worden gegeven.

  • 6. Bij verdenking wegens een strafbaar feit of op verzoek van belanghebbende staat het aan de Bank vrij kwitering en aftekening van de bankbiljetten en munten te vorderen van hem die ze ter betaling of ter verwisseling aanbiedt.

  • 7. De artikelen 296 tweede en derde lid, 297 en 298 van het Wetboek van Koophandel van de Landen zijn niet van toepassing op bankbiljetten.

Artikel 7

  • 1. De Bank kan bankbiljetten en munten buiten omloop stellen. Houders van bankbiljetten en munten worden dan door de Bank opgeroepen deze ter verwisseling aan te bieden. De oproeping wordt bekend gemaakt in de bladen, waarin elk Land de officiële berichten plaatst.

  • 2. Na verloop van tien jaren na het plaatsen van de in het eerste lid bedoelde oproeping wordt het bedrag van de niet ter verwisseling aangeboden bankbiljetten en munten aan de winst van het lopende boekjaar toegevoegd. De daarna ter verwisseling aangeboden bankbiljetten en munten worden ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht.

  • 3. Na verloop van dertig jaren na het plaatsen van de in het eerste lid bedoelde oproeping vervalt het recht om verwisseling van de desbetreffende bankbiljetten en munten te vorderen.

Artikel 8

  • 1. De Bank oefent toezicht uit op personen, ondernemingen en instellingen werkzaam in of vanuit één van de Landen conform de bepalingen van dit artikel.

  • 2. De Bank oefent volgens bij eenvormige landsverordening te stellen regels toezicht uit op:

    • a.

      het bank- en kredietwezen;

    • b.

      ondernemingspensioenfondsen;

    • c.

      het verzekeringswezen;

    • d.

      de effectenbeurzen;

    • e.

      beleggingsinstellingen en administrateurs;

    • f.

      de verleners van beheersdiensten;

    • g.

      de assurantiebemiddelaars

    • h.

      de geldtransactiekantoren.

Artikel 9

  • 1. De Bank houdt de officiële reserves van de Landen, beheert deze en controleert de besteding daarvan.

  • 2. De Bank is centrale deviezenbank voor de Landen en reguleert als zodanig het betalingsverkeer met het buitenland, conform de onderlinge regeling deviezenverkeer.

  • 3. De Bank kan onder door haar te stellen voorwaarden andere banken machtigen als deviezenbank werkzaam te zijn.

  • 4. De deviezenbank waaraan een machtiging als bedoeld in het derde lid is afgegeven, is een licentierecht verschuldigd, dat maandelijks door de Bank in rekening wordt gebracht.

  • 5. Het licentierecht wordt berekend overeenkomstig regels bij eenvormige landsverordening vast te stellen.

  • 6. De geïnde licentierechten in de Landen vormen geen onderdeel van de inkomsten van de Bank.

  • 7. De geïnde licentierechten van de deviezenbanken gevestigd in het land Curaçao, worden volledig aan het land Curaçao afgedragen. De geïnde licentierechten van de deviezenbanken gevestigd in het land Sint Maarten, worden volledig aan het land Sint Maarten afgedragen.

  • 8. De Bank is bevoegd de officiële koersen voor het deviezenverkeer vast te stellen, met inachtneming van de waarde van de Caribische gulden, af te korten tot CMg, conform de onderlinge regeling inzake de vaststelling van de wisselkoers en met inachtneming van de desbetreffende internationale overeenkomsten welke voor de Landen gelden.

Artikel 10

De Bank is voorts bevoegd de volgende werkzaamheden te verrichten:

  • 1.

    Het afgeven van wisselbrieven en cheques alsmede het voldoen aan schriftelijke of elektronische betalingsopdrachten;

  • 2.

    het ontvangen van gelden in bewaring, deposito of rekening-courant;

  • 3.

    het kopen en verkopen van:

    • a.

      wissels geaccepteerd door een in één van de Landen gevestigde bank en schatkistpromessen ten laste van één van de Landen, alsmede het disconteren daarvan;

    • b.

      munten en muntmateriaal;

    • c.

      obligaties, uitgegeven door één van de Landen;

    • d.

      obligaties, uitgegeven door in één van de Landen gevestigde publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, gedekt door toereikend onderpand;

    • e.

      schuldbrieven, waarvan de rente en aflossing door één van de Landen worden gegarandeerd;

    • f.

      vorderingen onder hypothecair verband van onroerende zaken gelegen in één van de Landen of de rechten waaraan deze zijn onderworpen;

  • 4.

    het in bewaring nemen van munten, muntmateriaal of geldswaardige papieren;

  • 5.

    het verstrekken van voorschotten aan kredietinstellingen bij wijze van belening of in rekening-courant op toereikend onderpand van waardepapieren, vorderingen, goederen, munten en muntmateriaal;

  • 6.

    het afgeven van garanties binnen de uitoefening van haar taak;

  • 7.

    het beleggen van haar vreemde valuta in door buitenlandse overheden en internationale organisaties uitgegeven of gegarandeerde effecten, in bankaccepten of in schuldbewijzen van buitenlandse banken dan wel het afgeven in deposito van haar vreemde valuta aan buitenlandse banken;

  • 8.

    het bemiddelen bij de uitgifte, koop en verkoop van schatkistpromessen en obligaties, uitgegeven door één van de Landen;

  • 9.

    andere werkzaamheden verwant aan de doelstellingen genoemd in artikel 3, bij of krachtens eenvormige landsverordening aan de Bank opgedragen.

Artikel 11

  • 1. De Bank kan als bankier van een Land optreden en is als zodanig verantwoording verschuldigd aan de Minister van het betrokken Land en rekenplichtig aan de Algemene Rekenkamer van het betrokken Land. Zij verricht deze diensten tegen kostprijs.

  • 2. De Bank kan bij landsverordening bovendien worden belast met het kassierschap van bij landsverordening in het leven geroepen instellingen van een Land. Ook deze diensten verricht zij tegen kostprijs.

  • 3. Eveneens is de Bank belast met de kosteloze bewaring van alle geldswaarden en waardepapieren ten behoeve van de Landen en hun instellingen als bedoeld in lid 2.

Artikel 12

  • 1. De Bank kan aan een Land voorschotten verstrekken ter voorziening in tijdelijke kasbehoeften, die het gevolg zijn van de seizoenmatige verschillen tussen de ontvangsten en uitgaven van het betrokken Land gedurende het begrotingsjaar, mits deze voorschotten op enig moment opgeteld nooit meer bedragen dan vijf procent van de gemiddelde lopende inkomsten van het betrokken Land in de drie voorafgaande begrotingsjaren.

  • 2. Over de in het eerste lid bedoelde voorschotten betaalt het betrokken Land een rente gelijk aan de beleningsrente.

Artikel 13

  • 1. Behoudens het bepaalde in artikel 10 sub 5 en artikel 12, verleent de Bank geen krediet of voorschot, anders dan voor eigen huishouding.

  • 2. De Bank koopt geen effecten, behoudens het bepaalde in artikel 10 sub 3 en 7 en artikel 36 lid 1, en geen goederen anders dan die benodigd voor de uitoefening van haar bedrijf of in de gevallen waarin de aankoop van goederen ter voorkoming van verlies noodzakelijk is.

  • 3. De Bank neemt niet deel in ondernemingen.

Artikel 14

  • 1. De Bank, diens Raad van Commissarissen, Raad van Bestuur en personeel zijn niet aansprakelijk voor schade teweeggebracht in de normale uitoefening van hun bij of krachtens deze Regeling en overige formele regelgeving uit te oefenen taken en bevoegdheden, tenzij de schade te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid.

  • 2. De beperking van de aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste lid, is ook van toepassing op derden die namens of in opdracht van de Bank, of van de in het eerste lid genoemde organen en personen taken en bevoegdheden uitoefenen.

Artikel 15

De Bank zal alle redelijk gemaakte kosten en uitgaven van de organen en de personen, bedoeld in artikel 14, vergoeden die voortvloeien uit een gerechtelijke procedure die het gevolg is van de door deze organen of deze personen conform de bij of krachtens deze Regeling en overige formele regelgeving uitgeoefende of uit te oefenen taken en bevoegdheden, tenzij uit de procedure blijkt dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van deze organen of personen.

Artikel 16

  • 1. Het archief, de gebouwen en terreinen van de Bank kunnen zonder toestemming van het Gemeenschappelijk Hof niet worden onderworpen aan huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening.

  • 2. De eigendommen en bezittingen van de Bank kunnen zonder toestemming van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

  • 3. De bewegingsvrijheid van de leden van de Raad van Bestuur, de leden van de Raad van Commissarissen en het personeel van de Bank die zich tussen de Landen verplaatsen in verband met hun werkzaamheden wordt op geen enkele wijze beperkt door immigratiebepalingen.

Artikel 17

  • 1. Teneinde de taken van de Bank te kunnen vervullen, verzamelt de Bank de benodigde statistische gegevens, hetzij bij de bevoegde nationale autoriteiten hetzij rechtstreeks bij de economische subjecten. Hiertoe werkt zij samen met de bevoegde autoriteiten van de Landen of van derde landen en met internationale organisaties.

  • 2. Het kantoor op Sint Maarten voert, voor zover mogelijk, de in lid 1 omschreven taken uit ten behoeve van de gegevens van het Land Sint Maarten.

  • 3. De Bank draagt waar nodig bij tot harmonisatie van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken, betreffende de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

  • 4. De Bank stelt de betalingsbalans van elk van de Landen op.

  • 5. Een ieder binnen de Landen is verplicht de Bank op haar verzoek alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, die van belang zijn voor de samenstelling van de statistieken betreffende de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

Artikel 18

Het is aan de Bank noch aan enig lid van de Raad van Bestuur, noch aan enig lid van de Raad van Commissarissen toegestaan bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die bij deze Regeling aan hen zijn opgedragen, instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van instellingen of organen van de Landen of van de regeringen van de Landen of van enig ander orgaan. De instellingen en organen van de Landen alsmede de regeringen van de Landen verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de Raad van Bestuur of van de Raad van Commissarissen bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden.

HOOFDSTUK IV Raad van Bestuur van de Bank

Artikel 19

  • 1. De Raad van Bestuur van de Bank bestaat uit een president en twee directeuren.

  • 2. De president is voorzitter van de Raad van Bestuur en vertegenwoordigt de Bank in en buiten rechte.

  • 3. In geval van ontstentenis of belet van één of meer leden van de Raad van Bestuur, blijven de overgebleven leden met het bestuur van de Bank belast.

  • 4. De Raad van Bestuur streeft bij het nemen van besluiten naar consensus. Indien dit niet bereikt kan worden, beslist de president.

  • 5. Bij afwezigheid of ontstentenis van de president wordt diens functie waargenomen door de directeur, die daartoe door de president wordt aangewezen, bij gebreke waarvan deze aanwijzing geschiedt door de voorzitter van de Raad van Commissarissen.

Artikel 20

  • 1. De president en de twee directeuren worden elk door de Landen bij landsbesluit benoemd uit een gezamenlijke voordracht van de Ministers van voor iedere functie drie personen met een erkende reputatie en beroepservaring op financieel-economisch gebied, opgemaakt op basis van een aanbeveling door ten minste vijf leden van de Raad van Commissarissen.

  • 2. De president en de directeuren worden benoemd voor een termijn van 8 jaar en zijn bij hun aftreden terstond opnieuw eenmaal aansluitend benoembaar, met dien verstande dat een benoeming tussentijds eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

  • 3. Op aanbeveling van de Raad van Commissarissen kunnen de president en de directeuren door de Landen bij met redenen omkleed landsbesluit worden geschorst of tussentijds ontslagen. Ingeval van schorsing wordt door de Raad van Commissarissen voor zoveel nodig tevens een aanbeveling van drie personen gedaan tot tijdelijke vervulling van de betreffende functie.

  • 4. In geval van regulier aftreden van een directeur, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 1 uiterlijk drie maanden voor het aftreden plaats. In geval van tussentijds ontslag, zoals genoemd in lid 3, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 1 binnen drie maanden na het aftreden plaats.

  • 5. Indien de Landen nalaten binnen drie maanden na de aanbeveling door de Raad van Commissarissen een president of directeur te benoemen, zal de Raad van Commissarissen uit die voordracht van drie personen, tijdelijk een president of directeur benoemen. Deze fungeert als zodanig totdat de benoeming door de Landen tot stand komt.

  • 6. De arbeidsvoorwaarden van de Raad van Bestuur worden neergelegd in een reglement dat, de Raad van Bestuur gehoord, wordt vastgesteld door de Raad van Commissarissen.

  • 7. De leden van de Raad van Bestuur dienen onafhankelijk te zijn en te voldoen aan de deskundigheid- en integriteitnormen conform de eisen gesteld in de profielschetsen, bedoeld in het achtste lid.

  • 8. De Raad van Commissarissen stelt, na overleg met de vergadering van Vermogensgerechtigden, de profielen bedoeld in het zevende lid vast. De profielen worden gepubliceerd in de bladen, waarin elk Land de officiële berichten plaatst.

Artikel 21

  • 1. De Raad van Bestuur voert het beleid en het bestuur van de Bank in de ruimste zin van het woord; de Raad van Bestuur is belast met het beheer van de eigendommen van de Bank en is bevoegd tot alle daden van beschikking over die eigendommen, voorzover deze bevoegdheid bij of krachtens deze Regeling niet wordt beperkt.

  • 2. De Raad van Bestuur wijst, in overleg met de Raad van Commissarissen, één van de directeuren aan als secretaris van de Bank, die als zodanig is belast met de uitvoering van het beleid ten aanzien van de eigendommen van de Bank, de administratie en de zorg voor het secretariaat.

  • 3. De Raad van Bestuur benoemt, in overleg met de Raad van Commissarissen, en op basis van een door de Raad van Bestuur vastgestelde profielschets, een filiaaldirecteur. De filiaaldirecteur, die geen lid is van de Raad van Bestuur, is belast met de dagelijkse leiding van het kantoor op Sint Maarten. De filiaaldirecteur ondersteunt de Raad van Bestuur bij in ieder geval de volgende taken:

    • a.

      de zorg voor de interne organisatie van het kantoor op Sint Maarten;

    • b.

      de voorbereiding van het jaarplan en de begroting van het kantoor en het toezicht op de uitvoering daarvan;

    • c.

      de verzameling, verwerking en analyse van de betalingsbalansgegevens en andere financieel-economische gegevens van Sint Maarten;

    • d.

      de voorbereiding en uitvoering van het beleidsprogramma van de Bank op het gebied van onderzoek en toezicht;

    • e.

      het toezicht op de naleving van de voor financiële instellingen relevante regelgeving op Sint Maarten.

Artikel 22

De Raad van Bestuur stelt de algemene arbeidsvoorwaarden vast, waaronder begrepen een pensioenregeling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 lid 2 sub d.

Artikel 23

  • 1. De Raad van Bestuur is bevoegd om vertegenwoordigers van in de Landen gevestigde instellingen onder het toezicht van de Bank in een onder voorzitterschap van de president van de Bank te houden vergadering als adviescommissie bijeen te roepen, teneinde de Raad van Bestuur voorlichting en advies te doen geven omtrent onderwerpen waarover deze het advies van die commissie wenst te vernemen.

  • 2. De Raad van Bestuur is bevoegd om de representatieve organisaties van de instellingen in een sector die op grond van artikel 8 onder haar toezicht staan uit te nodigen om de Raad van Bestuur voorlichting en advies te doen geven omtrent onderwerpen die de desbetreffende sector aangaan.

Artikel 24

  • 1. De Ministers voeren ten minste eenmaal per half jaar overleg over aangelegenheden met betrekking tot de Bank. De Ministers kunnen voor dit overleg de Raad van Bestuur en/of de Raad van Commissarissen uitnodigen.

  • 2. De president van de Raad van Bestuur pleegt op periodieke basis, maar ten minste eenmaal per 3 maanden, overleg met de Ministers omtrent het financieel-economisch beleid.

  • 3. De Bank stelt jaarlijks een verslag op omtrent het door de Bank gevoerde financieel-economische beleid van het afgelopen jaar en stuurt deze ter kennisneming aan de Staten van de Landen.

HOOFDSTUK V Raad van Commissarissen van de Bank

Artikel 25

  • 1. Er is een Raad van Commissarissen, bestaande uit zeven leden, onder wie de voorzitter.

  • 2. In geval van ontstentenis of belet van één of meer leden van de Raad van Commissarissen, blijven de overgebleven leden met het commissariaat van de Bank belast.

  • 3. De voorzitter van de Raad van Commissarissen wordt door de Landen gezamenlijk bij landsbesluit benoemd en ontslagen. Benoeming van de voorzitter geschiedt op gezamenlijke voordracht van de Ministers, welke voordracht is gebaseerd op een aanbeveling opgemaakt door 5/6 meerderheid van de Raad van Commissarissen.

  • 4. Van de overige zes leden worden drie leden op voordracht van elk van de Landen benoemd. Elke voordracht geschiedt door de Minister van dat Land en bestaat uit drie personen. Deze voordracht geschiedt op basis van een aanbeveling door de Raad van Commissarissen. Benoeming van de leden geschiedt door de Landen gezamenlijk bij landsbesluit.

  • 5. De benoeming van de in lid 3 en 4 bedoelde leden geschiedt voor een periode van vier jaren. Zij zijn bij hun aftreden terstond opnieuw eenmaal aansluitend benoembaar.

  • 6. In bijzondere gevallen kunnen de in lid 4bedoelde leden door de Landen bij met redenen omkleed landsbesluit worden geschorst of tussentijds ontslagen.

  • 7. In uitzondering op lid 4 nemen geschorste of aftredende leden geen deel aan de selectie ten behoeve van de voordracht inzake hun vervanging.

  • 8. In geval van regulier aftreden van een lid, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 3 en 4 uiterlijk drie maanden voor het aftreden plaats. In geval van bijzonder aftreden, zoals genoemd in lid 6, vinden de voordracht en benoeming zoals genoemd in lid 3 en 4 binnen drie maanden na het aftreden plaats.

  • 9. Indien de Ministers nalaten een voordracht te doen, of de Landen nalaten binnen drie maanden na de voordracht een lid te benoemen, zal de president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uit die voordracht, tijdelijk een lid benoemen. Deze fungeert als zodanig totdat de benoeming door de Landen tot stand komt.

  • 10. De leden van de Raad van Commissarissen dienen deskundig, integer en onafhankelijk te zijn, conform de eisen gesteld in de profielschetsen zoals opgenomen in het in lid 11 genoemde reglement.

  • 11. De Raad van Commissarissen stelt, na overleg met de vergadering van Vermogensgerechtigden, een reglement vast betreffende haar profielen en haar taakuitoefening. Dit reglement wordt gepubliceerd in de bladen, waarin elk Land de officiële berichten plaatst.

Artikel 26

De Raad van Commissarissen oefent toezicht uit op de handelingen van de Raad van Bestuur, op het beheer van de eigendommen van de Bank alsmede op de aan haar toevertrouwde middelen, en geeft ter zake advies aan de Raad van Bestuur.

Artikel 27

  • 1. De Raad van Commissarissen vergadert ten minste eens in de twee maanden en voorts zo dikwijls als de voorzitter of twee leden van de Raad of de president van de Bank zulks nodig oordeelt of wenselijk acht.

  • 2. De Raad van Bestuur behoeft de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen voor:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van het beleggingsbeleid van de Bank;

    • b.

      het investeren in nieuwe gebouwen en infrastructuur;

    • c.

      het huren en verhuren van onroerende goederen;

    • d.

      het vaststellen en wijzigen van de algemene arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Bank;

    • e.

      het invoeren, wijzigen en intrekken van belangrijke organisatorische maatregelen bij reorganisaties of anderszins;

    • f.

      het verrichten van rechtshandelingen, waaronder niet begrepen de uitvoering van de jaarlijks door de Raad van Commissarissen goedgekeurde begroting, mits hiermee voor de Bank een financieel belang gemoeid is, groter dan CMg 250.000,00 (tweehonderdvijftig duizend Caribische gulden) ineens dan wel per jaar en/of waardoor de Bank voor langer dan vijf jaar wordt verbonden;

    • g.

      handelingen met betrekking tot het aandeel van de Landen in het eigen vermogen van de Bank.

  • 3. De besluiten van de Raad van Commissarissen worden met gewone meerderheid genomen, met uitzondering van die genoemd onder lid 2 sub a, b, e en g, welke met een 5/7 meerderheid worden genomen.

  • 4. In de vergaderingen van de Raad van Commissarissen brengt de president verslag uit over de algemene economische en financiële ontwikkeling in de Landen en over het beleid en beheer van de Bank.

  • 5. De Raad van Bestuur van de Bank is gehouden de Raad van Commissarissen desgevraagd al die inlichtingen te verstrekken en daarbij boeken, bescheiden en andere gegevensdragers over te leggen, welke deze voor een behoorlijke uitoefening van zijn taak nodig acht.

Artikel 28

  • 1. De leden van de Raad van Commissarissen ontvangen een vergoeding, welke door de vergadering van Vermogensgerechtigden na overleg met hen en met de president van de Bank wordt vastgesteld.

  • 2. De uit het voorgaande lid voortvloeiende uitgaven komen ten laste van de Bank.

Artikel 29

  • 1. De Raad van Commissarissen kan uit haar midden commissies instellen.

  • 2. In elk geval worden ingesteld een benoemings- en honoreringscommissie, een auditcommissie en een beleggingscommissie.

Artikel 30

  • 1. De commissarissen, de president en de directeuren van de Bank moeten de Nederlandse nationaliteit bezitten en woonplaats hebben in één van de Landen.

  • 2. Vertegenwoordigers van personen, ondernemingen of instellingen die onder toezicht van de Bank staan conform artikel 8 kunnen niet tegelijkertijd in één van de functies als genoemd in het voorgaande lid werkzaam zijn.

  • 3. Tussen de commissarissen onderling, tussen hen en de leden van de Raad van Bestuur, tussen de leden van de Raad van Bestuur onderling, alsmede tussen de Ministers en de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen, mag geen bloed- of aanverwantschap tot de tweede graad bestaan.

Artikel 31

De commissarissen, de president en de directeuren leggen bij de aanvaarding van hun benoeming bij de Gouverneurs van de Landen de eed of belofte af, waarbij zij zich verplichten tot geheimhouding ten aanzien van datgene waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis dragen, althans voor zover mededeling daarvan niet bij of krachtens landsverordening is voorgeschreven.

HOOFDSTUK VI Vergadering van vermogensgerechtigden

Artikel 32

  • 1. De vergaderingen van Vermogensgerechtigden, waarbij de Ministers optreden als vertegenwoordigers van de Vermogensgerechtigden, worden gehouden te Willemstad of Philipsburg. Jaarlijks wordt ten minste één vergadering gehouden (de ‘jaarvergadering’).

  • 2. De jaarvergadering wordt gehouden binnen zes maanden na afloop van het boekjaar.

  • 3. De agenda van de jaarvergadering vermeldt onder meer de volgende punten:

    • a.

      jaarverslag;

    • b.

      vaststelling van de jaarrekening;

    • c.

      decharge van de leden van de Raad van Commissarissen;

    • d.

      goedkeuring van de verdeelsleutel (eenmaal per 5 jaar);

    • e.

      reglement van de Raad van Commissarissen als bedoeld in artikel 25, elfde lid;

    • f.

      vergoeding van de Raad van Commissarissen;

    • g.

      bestemmingsreserves.

  • 4. In deze vergadering brengt de president verslag uit over het afgelopen boekjaar.

  • 5. Voorts worden vergaderingen van Vermogensgerechtigden gehouden zo dikwijls de Raad van Bestuur of de Raad van Commissarissen zulks wenselijk acht, alsmede wanneer hierom wordt verzocht door ten minste één van de Vermogensgerechtigden en wanneer dit wordt vereist op grond van het bepaalde bij wet of deze regeling.

  • 6. De vergaderingen van Vermogensgerechtigden worden door middel van een schriftelijke mededeling bijeengeroepen door de Vermogensgerechtigden, de president of de voorzitter van de Raad van Commissarissen.

  • 7. De oproeping geschiedt niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering, tenzij de vermogensgerechtigden instemmen met een kortere oproepingstermijn.

  • 8. Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld of wordt medegedeeld dat de vergadergerechtigden daarvan kennis kunnen nemen ten kantore van de Bank.

  • 9. Van een voorstel tot wijziging van het Statuut van de Bank wordt steeds bij de oproeping zelf mededeling gedaan.

  • 10. Voorzitter van de vergadering van Vermogensgerechtigden is de voorzitter van de Raad van Commissarissen.

  • 11. Besluitvorming door de vergadering van Vermogensgerechtigden is buiten vergadering slechts schriftelijk mogelijk en met algemene stemmen van de Vermogensgerechtigden.

  • 12. Het verslag van de vergadering van Vermogensgerechtigden wordt uiterlijk één maand na afloop van de vergadering aan de Vermogensgerechtigden ter schriftelijke vaststelling voorgelegd.

HOOFDSTUK VII Eigen vermogen van de Bank

Artikel 33

  • 1. Het eigen vermogen bestaat uit het kapitaal en alle reserves.

  • 2. Het aandeel van elk Land in het eigen vermogen wordt bepaald aan de hand van een verdeelsleutel.

  • 3. De verdeelsleutel wordt voor elk Land voor de helft bepaald door ieders aandeel in de som van het Bruto Binnenlands Product van de Landen en voor de helft door ieders aandeel in de som van het inwonertal van de Landen, volgens de situatie per ultimo van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de verdeelsleutel wordt vastgesteld en zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek van elk Land. Indien dit niet beschikbaar is, wordt uitgegaan van de situatie van het meest recente jaar, waarvoor de cijfers wel beschikbaar zijn. De percentages worden afgerond op twee decimalen nauwkeurig.

  • 4. Op het moment van de oprichting van de Bank wordt het relatieve aandeel van elk Land in het eigen vermogen bepaald door de verdeelsleutel, bedoeld in het tweede lid, zoals die geldt in het jaar van oprichting, toe te passen op het start eigen vermogen, bedoeld in artikel 46.

  • 5. Het relatieve aandeel van elk Land in het eigen vermogen van de Bank wordt vervolgens eenmaal per 5 jaar per 1 januari bepaald.

  • 6. Het aandeel van elk Land wordt bepaald door de som van twee componenten, gedeeld door de totale omvang van het eigen vermogen op dat moment. De eerste component is gelijk aan het absolute aandeel, uitgedrukt in Caribische guldens, van dat Land in de omvang van het eigen vermogen, zoals bepaald bij het laatstelijk vastgestelde aandeel. De tweede component is eveneens in Caribische guldens uitgedrukt en wordt bepaald door de nieuwe verdeelsleutel toe te passen op de aanwas van het eigen vermogen ten opzichte van de omvang van het eigen vermogen, zoals bepaald bij het laatstelijk vastgestelde aandeel.

  • 7. De Raad van Commissarissen draagt zorg voor een voorstel tot eventuele aanpassing van de verdeelsleutel genoemd in lid 4 en laat hiertoe, tegelijkertijd met de beoordeling van de jaarrekening en het financieel jaarverslag, door de externe deskundige als bedoeld in artikel 38 lid 1, de aangepaste verdeelsleutel, de eventuele wijziging van het eigen vermogen, en de eventuele aandeeloverdracht berekenen.

  • 8. De aangepaste verdeelsleutel, de eventuele wijziging van het eigen vermogen, en de eventuele aandeeloverdracht worden door de vergadering van Vermogensgerechtigden binnen 2 maanden na ontvangst van het voorstel van de Raad van Commissarissen vastgesteld. Indien de vergadering van Vermogensgerechtigden nalaten dit binnen genoemde termijn vast te stellen, geldt het voorstel van de Raad van Commissarissen als vastgesteld door de vergadering van Vermogensgerechtigden.

  • 9. De Raad van Bestuur ondersteunt de Raad van Commissarissen bij de toepassing van dit artikel.

Artikel 34

  • 1. Het kapitaal van de Bank bedraagt CMg 30.000.000,00 (dertig miljoen Caribische gulden).

  • 2. De Bank vormt een reservefonds tot een bedrag van CMg 30.000.000,00 (dertig miljoen Caribische gulden), bestemd tot dekking van mogelijke verliezen op het kapitaal van de Bank.

  • 3. Op het moment dat het reservefonds onder de vereiste CMg 30.000.000,00 (dertig miljoen Caribische gulden) raakt en dit niet uit de overige reserves kan worden aangevuld, moet aanzuivering door storting plaatsvinden door de Landen, conform de op dat moment geldende verdeelsleutel.

Artikel 35

  • 1.

    De Bank is bevoegd, na goedkeuring door de vergadering van Vermogensgerechtigden, de Raad van Commissarissen gehoord, bestemmingsreserves te vormen of te laten muteren.

  • 2.

    De Bank vormt in elk geval een bestemmingsreserve voor de

deviezen die onder haar directe beheer vallen.

Artikel 36

  • 1. De Bank is bevoegd haar kapitaal en reserves te beleggen volgens regels, op voorstel van de Raad van Bestuur door de Raad van Commissarissen vast te stellen, conform het bepaalde in artikel 27 lid 2 sub a.

  • 2. De resultaten verkregen uit bedoelde beleggingen worden in de winst- en verliesrekening van de Bank opgenomen.

HOOFDSTUK VIII Begroting, balans en winst- en verliesrekening

Artikel 37

  • 1. Het boekjaar van de Bank loopt van de eerste januari tot en met de eenendertigste december daaraanvolgende.

  • 2. Jaarlijks wordt vóór 1december door de Raad van Bestuur een begroting van de Bank voor het volgende boekjaar aan de Raad van Commissarissen ter goedkeuring aangeboden. Nadat de begroting is goedgekeurd wordt zij aan de vergadering van Vermogensgerechtigden, de Ministers en aan de Staten van de Landen ter kennisneming overgelegd.

Artikel 38

  • 1. Jaarlijks worden vóór 1 juli de jaarrekening en het financieel jaarverslag van het afgelopen boekjaar door de Raad van Bestuur samengesteld en, na controle door een door de Raad van Commissarissen aangewezen externe deskundige, aan de Raad van Commissarissen ter goedkeuring voorgelegd.

  • 2. In de eerste daaropvolgende vergadering, te houden binnen 60 dagen na de in het eerste lid bedoelde controle, worden de jaarrekening en het financieel jaarverslag door de Raad van Commissarissen goedgekeurd.

  • 3. Goedkeuring van de jaarrekening en het financieel jaarverslag door de Raad van Commissarissen strekt de Raad van Bestuur tot decharge voor haar handelingen gedurende het boekjaar waarop de stukken betrekking hebben, voor zover van haar handelingen uit de jaarrekening en het financieel jaarverslag blijkt en voor zover bij die goedkeuring niet anders is bepaald.

  • 4. De Raad van Commissarissen zendt de jaarrekening en het financieel jaarverslag naar de vergadering van Vermogensgerechtigden ter vaststelling. Vaststelling door de vergadering van Vermogensgerechtigden strekt tot decharge van de Raad van Commissarissen. Nadat de jaarrekening is vastgesteld wordt deze ter kennisneming gezonden aan de Ministers en de Staten van de Landen.

  • 5. De vergadering van Vermogensgerechtigden legt de normen vast krachtens welke de in het eerste lid bedoelde jaarrekening en het financieel jaarverslag worden opgesteld.

Artikel 39

De Raad van Bestuur doet eenmaal per maand in de bladen waarin elk Land de officiële berichten plaatst, mededeling van een verkorte balans met toelichting.

Artikel 40

De door de Bank jaarlijks gemaakte winst wordt, na dotatie of aanzuivering van het in artikel 34 lid 2 genoemde reservefonds en na eventuele reserveringen zoals bedoeld in artikel 35, in de kas van de Landen gestort conform de verdeelsleutel genoemd in artikel 33 lid 3 van deze Regeling.

Artikel 41

  • 1. De Bank is vrijgesteld van winstbelasting en onroerend goed belasting.

  • 2. Van de Bank uitgaande stukken en bescheiden zijn vrijgesteld van belasting.

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 42

  • 1. Deze Regeling wordt aangehaald als “het Centrale Bank-Statuut voor Curaçao en Sint Maarten”.

  • 2. Artikel 12 treedt in werking voor een Land pas nadat voor dat betreffende Land artikel 22 lid 2 van de Rijkswet Financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten is komen te vervallen.

  • 3. Voor zover bij deze Regeling niet anders wordt bepaald, blijven de op het Centrale Bank-Statuut (P.B.1985, no. 185, zoals gewijzigd) van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen, zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze Regeling, berustende nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften van kracht totdat zij door andere nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van deze Regeling zijn vervangen.

Artikel 43

  • 1. Met ingang van de inwerkingtreding van deze Regeling geschiedt het toezicht, bedoeld in artikel 8, tweede lid, voor wat betreft:

    • a.

      het bank- en kredietwezen op grond van het bepaalde in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994;

    • b.

      ondernemingspensioenfondsen op grond van het bepaalde in de Landsverordening Ondernemingspensioenfondsen;

    • c.

      het verzekeringswezen op grond van het bepaalde in de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf en diens uitvoeringsbesluiten;

    • d.

      de effectenbeurzen op grond van het bepaalde in de Landsverordening toezicht effectenbeurzen;

    • e.

      beleggingsinstellingen en administrateurs op grond van de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs;

    • f.

      de verleners van beheersdiensten op grond van de Landsverordening toezicht trustwezen;

    • g.

      de assurantiebemiddelaars op grond van de Landsverordening Assurantiebemiddelingsbedrijf;

    • h.

      geldtransactiekantoren op grond van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren;

    zoals deze landsverordeningen luidden onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze Regeling.

  • 2. Overeenkomstig artikel 42, derde lid, blijven deze landsverordeningen van kracht totdat zij door eenvormige landsverordeningen of nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van deze Regeling zijn vervangen.

Artikel 44

  • 1. De banken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Regeling reeds als deviezenbank werkzaam zijn, worden geacht de machtiging als bedoeld in artikel 9, lid 3 te hebben verkregen.

  • 2. Door de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Regeling afgegeven vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen, blijven van kracht.

Artikel 45

  • 1. De onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze Regeling in functie zijnde president en directeuren van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen zijn met ingang van dat tijdstip benoemd tot president respectievelijk directeuren. In afwijking van artikel 20, tweede lid, geldt hun benoeming tot het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

  • 2. Bij vorming van de Raad van Commissarissen worden de leden in afwijking van artikel 25 lid 3 en 4 benoemd door de Landen bij landsbesluit, op basis van een voordracht door de Bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten op basis van door onafhankelijke externe deskundigen opgestelde profielschetsen.

  • 3. De voorzitter wordt benoemd voor 4 jaar. In afwijking van artikel 25 lid 5 wordt uit elk van de Landen één lid voor 4 jaar benoemd, één lid voor 3 jaar benoemd en één lid voor 2 jaar benoemd.

Artikel 46

De Landen dragen per 10 oktober 2010 hun aandeel in het eigen vermogen van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen conform de verdeelsleutel genoemd in artikel 33 lid 3, in de vorm van alle per genoemde datum bestaande en tegen actuele waarde uitgedrukte bezittingen bij en schulden van de Bank van de Nederlandse Antillen, over aan de Bank. Het saldo van de aldus overgedragen bezittingen en schulden vormt het start eigen vermogen, te weten kapitaal en reserves, van de Bank.

Artikel 47

  • 1. De arbeidsovereenkomsten, gesloten met de Bank van de Nederlandse Antillen, worden vanaf het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling geacht met de Bank te zijn gesloten. Voorts worden alle voorheen geldende regelingen en directiebesluiten betreffende de rechtspositie van het personeel vanaf genoemd moment geacht uit naam van de Bank te zijn uitgevaardigd.

  • 2. Voor zover in verband met de overgang van het personeel naar de Bank nieuwe arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld, zullen deze voor het personeel ten minste even gunstig zijn als de voorheen geldende. Op de bestaande pensioenrechten, voortvloeiend uit de voor het personeel voorheen geldende pensioenregelingen, zal geen inbreuk worden gemaakt.