Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende een  gemeenschappelijk geldstelsel voor Curaçao en Sint Maarten

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende een  gemeenschappelijk geldstelsel voor Curaçao en Sint Maarten

Artikel 1

Deze Regeling verstaat onder:

Bank: de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

Land: het land Curaçao of het land Sint Maarten;

Landen: het land Curaçao en het land Sint Maarten;

Ministers: de Ministers van Financiën van de Landen;

Caribische gulden: de geldeenheid van de Landen.

Artikel 2

  • 1. De Landen hebben één gezamenlijk geldstelsel.

  • 2. Het geldstelsel van de Landen omvat munten en bankbiljetten.

Artikel 3

De rekeneenheid van het geldstelsel van de Landen is de Caribische gulden. De gulden is verdeeld in honderd centen. Bij in cijfers aangegeven bedragen kan de gulden worden aangeduid met de letters “CMg” geplaatst vóór het bedrag.

Artikel 4

  • 1. Caribische guldenmunten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel zijn:

    • a.

      het vijf gulden stuk;

    • b.

      het één gulden stuk;

    • c.

      het vijftig cent stuk;

    • d.

      het vijfentwintig cent stuk;

    • e.

      het tien cent stuk;

    • f.

      het vijf cent stuk;

    • g.

      het een cent stuk.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid hebben herdenkingsmunten eveneens de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.

Artikel 5

  • 1. Caribische guldenbankbiljetten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel zijn:

    • a.

      het tweehonderd gulden biljet;

    • b.

      het honderd gulden biljet;

    • c.

      het vijftig gulden biljet;

    • d.

      het twintig gulden biljet;

    • e.

      het tien gulden biljet.

  • 2. De Bank is verantwoordelijk voor het ontwerp en de opdruk van de bankbiljetten.

Artikel 6

De in artikel 4, eerste lid, genoemde munten en de in artikel 5 genoemde bankbiljetten worden uitsluitend door de Bank voor haar rekening naar behoefte geslagen, onderscheidenlijk aangemaakt, en in omloop gebracht.

Artikel 7

  • 1. De op aanmuntingen verkregen winsten en geleden verliezen voortvloeiende uit de intrekking en ontmunting van munten komen ten gunste respectievelijk ten laste van het exploitatieresultaat van de Bank.

  • 2. De op uitgegeven bankbiljetten verkregen winsten en geleden verliezen voortvloeiende uit de intrekking van bankbiljetten komen ten gunste respectievelijk ten laste van het exploitatieresultaat van de Bank.

Artikel 8

De materialen waaruit de munten bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub a tot en met g, worden vervaardigd, alsmede de gewichten, de afmetingen en de hoeveelheid van deze munten, worden door de Bank vastgesteld.

Artikel 9

  • 1. Het vijf gulden stuk en het één gulden stuk hebben:

    • a.

      op de voorzijde de beeltenis van de Koning(in) der Nederlanden alsmede de naam van de Koning(in) en de woorden: “Koning(in) der Nederlanden”;

    • b.

      op de keerzijde de geografische vorm van het Land Curaçao respectievelijk het wapen van het Land Sint Maarten, de waarde-aanduiding 5G respectievelijk 1G, alsmede het woord “Curaçao” respectievelijk de woorden “Sint Maarten”, benevens het jaartal, het muntteken en eventueel muntmeesterteken;

    • c.

      een gladde rand en dragen als randschrift de woorden “God zij met ons”.

  • 2. De overige specificaties van de in het eerste lid genoemde munten worden door de Bank vastgesteld.

Artikel 10

  • 1. Het vijftig cent stuk, het vijfentwintig cent stuk, het tien cent stuk, het vijf cent stuk en het één cent stuk hebben:

  • a. op de voorzijde het woord “Curaçao” respectievelijk de woorden “Sint Maarten”, en een dubbele cirkel waarbinnen een vruchtdragend oranjetakje;

  • b. op de keerzijde de waardeaanduiding 50c, 25c, 10c, 5c respectievelijk 1c binnen een parelrand met schelpen en het jaartal van uitgifte.

  • 2. Het vijftig cent stuk, het vijfentwintig cent stuk, het tien cent stuk, het vijf cent stuk en het één cent stuk hebben een kartelrand.

  • 3. De overige specificaties van de in het eerste lid genoemde munten worden door de Bank vastgesteld.

Artikel 11

  • 1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van een Land worden de beeltenis, het bedrag, het muntmateriaal, de afmetingen, het gewicht en de hoeveelheid van de herdenkingsmunten vastgesteld.

  • 2. De kosten en opbrengsten van de in het eerste lid bedoelde herdenkingsmunten worden toegerekend aan het desbetreffende Land.

Artikel 12

Behoudens de Bank en door de Bank gemachtigde deviezenbanken, is niemand verplicht de in artikel 4 genoemde munten aan te nemen tot een hoger bedrag dan van:

  • a.

    vijftig gulden:

    • -

      in vijf gulden stukken;

    • -

      in één gulden stukken.

  • b.

    tien gulden:

  • -

    in vijftig cent stukken;

  • -

    in vijfentwintig cent stukken;

  • -

    in tien cent stukken.

  • c.

    één gulden:

  • -

    in vijf cent stukken;

  • -

    in één cent stukken.

Artikel 13

  • 1. Geschonden munten en bankbiljetten behoeven door de Bank niet te worden aangenomen dan tegen zodanige waarborgen, als door de Bank namens de Ministers worden vastgesteld ter voorkoming van schade voor de Landen.

  • 2. Onder geschonden munten worden in dit en het volgende artikel niet begrepen die munten welke kennelijk uitsluitend door slijtage in gewicht zijn verminderd.

  • 3. Onder geschonden bankbiljetten worden in dit en in het volgende artikel niet begrepen kennelijk in het gebruik gekreukte of beschadigde bankbiljetten, waarvan de volledige opdruk nog duidelijk te onderscheiden is.

Artikel 14

  • 1. Munten, welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn en bankbiljetten, welke vermoed worden vals of vervalst te zijn, kunnen door een ieder aan de Bank of een door de Bank gemachtigde deviezenbank ter beoordeling worden toegezonden.

  • 2. Ingeval het vermoeden, dat munten vals, of geschonden zijn of dat bankbiljetten vals of vervalst zijn, na onderzoek bevestigd wordt, zijn de in het eerste lid bedoelde banken verplicht daarvan onverwijld, onder afgifte der munten of bankbiljetten, aangifte te doen bij de Officier van Justitie of één zijner hulpofficieren. In het tegenovergestelde geval worden de munten en bankbiljetten in de staat, waarin zij zijn ontvangen, teruggeven of wordt de nominale waarde daarvan vergoed.

  • 3. Personen in dienst van de Bank, ambtenaren in dienst van de Landen of publiekrechtelijke rechtspersonen, belast met het ontvangen of uitbetalen van gelden, zijn bij het ontvangen van munten en bankbiljetten welke vermoed worden vals of vervalst te zijn, verplicht daarvan onverwijld, onder afgifte van de munten en bankbiljetten, aangifte te doen bij de Officier van Justitie of één zijner hulpofficieren.

  • 4. Door de Bank worden zonodig nadere voorschriften gegeven en gepubliceerd voor de bescherming van de munten en bankbiljetten.

Artikel 15

  • 1. Door de Bank worden ingetrokken en ontmunt of vernietigd:

    • a.

      alle gebrekkige munten en alle gebrekkig bedrukte bankbiljetten;

    • b.

      alle munten en bankbiljetten, welke door de omloop zozeer zijn afgesleten dat hun beeltenis geheel of gedeeltelijk onzichtbaar is, of welke door andere oorzaken, ter beoordeling van de Bank, ongeschikt zijn geworden voor de circulatie.

  • 2. Door de Bank wordt de wijze van intrekking alsmede de tijd gedurende welke inwisseling openstaat, geregeld en gepubliceerd. De termijn zal tenminste drie maanden belopen.

  • 3. Voor zover het munten betreft worden bij ontmunting de kosten van ontmunting en de opbrengst van verkoop van het metaal ten laste respectievelijk ten gunste van het exploitatieresultaat van de Bank gebracht.

  • 4. De zorg voor ontmunting van de ingetrokken munten en vernietiging van de ingetrokken bankbiljetten berust bij de Bank.

Artikel 16

  • 1. De uitgifte van de Caribische gulden door de Bank geschiedt vanaf een door de Landen bij landsbesluit nader te bepalen moment.

  • 2. De vóór de inwerkingtreding van deze Regeling op grond van de Regeling Muntstelsel Nederlandse Antillen 1989 (P.B.1989, no. 70) zoals gewijzigd, geslagen munten en aangemaakte muntbiljetten, behouden de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot het tijdstip waarop zij door de Landen gezamenlijk bij landsbesluit buiten omloop worden gesteld.

  • 3. De vóór de inwerkingtreding van deze Regeling op grond van het Centrale Bank-Statuut 1985 van de Bank van de Nederlandse Antillen aangemaakte bankbiljetten, behouden de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot het tijdstip waarop zij door de Landen gezamenlijk bij landsbesluit buiten omloop worden gesteld.

  • 4. Maximaal 3 maanden na het moment van uitgifte van de Caribische gulden, stellen de Landen de Nederlands-Antilliaanse gulden gezamenlijk bij landsbesluit buiten omloop.

  • 5. Vanaf het moment van uitgifte van de Caribische gulden, genoemd in het eerste lid, kunnen Nederlands-Antilliaanse guldens gedurende een periode van één jaar bij de commerciële banken worden ingewisseld tegen Caribische guldens tegen een één-op-één verhouding.

  • 6. Vanaf het moment van uitgifte van de Caribische gulden, genoemd in het eerste lid, kunnen Nederlands-Antilliaanse guldens gedurende een periode van dertig jaar bij de Bank worden ingewisseld tegen Caribische guldens tegen een één-op-één verhouding.

  • 7. De Landen zullen waarborgen dat de in dit artikel genoemde landsbesluiten eenvormig en verenigbaar zijn met deze Regeling, alsmede een gelijkluidende ingangsdatum bevatten.

Artikel 17

  • 1. Alle bij een onderneming of instelling die in de Landen het bedrijf van kredietinstelling uitoefent aangehouden tegoeden, in de vorm van giraal geld of anderszins, luiden vanaf het moment van uitgifte van de Caribische gulden in Caribische guldens, tegen een één-op-één verhouding met de Nederlands Antilliaanse gulden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op tegoeden, aangehouden in andere munteenheden dan de Nederlands-Antilliaanse gulden.

Artikel 18

  • 1. Vanaf het moment van uitgifte van de Caribische gulden gelden verwijzingen naar Nederlands-Antilliaanse guldens, opgenomen in bestaande rechtsinstrumenten, als verwijzingen naar de Caribische gulden, tegen een één-op-één verhouding.

  • 2. Onder bestaande rechtsinstrumenten als bedoeld in het eerste lid worden, voor zover op die instrumenten het recht van de Landen van toepassing is, verstaan: alle op het moment van uitgifte van de Caribische gulden geldende wettelijke voorschriften, besluiten van bestuursorganen, rechterlijke uitspraken, overeenkomsten, eenzijdige rechtsakten, betaalmiddelen anders dan bankbiljetten en munten, alsmede andere op rechtsgevolg gerichte instrumenten.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover uit de aard of strekking van een rechtsinstrument anders voortvloeit. Voorts is het eerste lid niet van toepassing op overeenkomsten ten aanzien waarvan de betrokken partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen.

Artikel 19

Het aandeel van de Landen in het saldo van het Muntfonds en het Muntbiljettenfonds, bedoeld in artikel 6, eerste lid en tweede lid, van de Regeling Muntstelsel van de Nederlandse Antillen 1989 wordt, nadat de inleveringstermijn voor de munten en muntbiljetten, bedoeld in artikel 16, zesde lid, is verstreken, toegevoegd aan het exploitatieresultaat van de Bank, waarna het Muntfonds en het Muntbiljettenfonds worden opgeheven.

Artikel 20

  • 1. Deze Regeling wordt aangehaald als “Regeling Gemeenschappelijk Geldstelsel Curaçao en Sint Maarten”.

  • 2. De artikelen 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 12 van deze Regeling treden niet in werking voor het moment van uitgifte van de Caribische gulden. Gedurende deze periode blijven de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11 en 13 van de Regeling Muntstelsel Nederlandse Antillen 1989 (PB 1989, nr. 70) van kracht.

  • 3. Gedurende de periode tussen inwerkingtreding van deze Regeling en uitgifte van de Caribische gulden, dient overal waar in deze Regeling gesproken wordt over de “Caribische gulden” of “CMg”, hiervoor in de plaats “Nederlands-Antilliaanse gulden” of “NAf” gelezen te worden.

  • 4. Voor zover bij deze Regeling niet anders wordt bepaald, blijven de op het Regeling Muntstelsel Nederlandse Antillen 1989 (PB 1989, no. 70), zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze Regeling, berustende nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften van kracht totdat zij door andere nadere regelen en uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van deze Regeling zijn vervangen.