Landsverordening van de Regering en de Staten van Sint Maarten houdende regels omtrent grondbelasting Grondbelastingverordening

Geldend van 03-03-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 10-10-2010

Intitulé

Grondbelastingverordening

Algemeen

HOOFDSTUK 1 Aard, Grondslag, Bedrag

Artikel 1

Onder de naam grondbelasting wordt naar de grondslag, in deze verordening bepaald, een jaarlijkse belasting geheven op de in Sint Maarten gelegen onroerende zaken en de zakelijke genotrechten waaraan deze zijn onderworpen.

Artikel 2

  • 1. Onbelastbaar zijn:

    • a.

      onroerende zaken, welke eigendom zijn van Sint Maarten, voor zover deze voor openbare diensten bestemd zijn, en de zakelijke genotrechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • b.

      onroerende zaken, welke eigendom zijn van de Staat der Nederlanden en uitsluitend gebezigd worden voor de publieke dienst, en de zakelijke genotrechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • c.

      gebouwen, uitsluitend dienende tot openbare eredienst;

    • d.

      begraafplaatsen met aanhorige gebouwen;

    • e.

      gebouwen, uitsluitend dienende tot inrichtingen van onderwijs, of tot

      bewaarscholen, voor zover deze gebouwen niet tevens dienen tot

      kostscholen;

    • f.

      gebouwen, uitsluitend dienende tot armenverzorging of tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen;

    • g.

      gebouwen, uitsluitend dienende ten algemene nutte, mits niet tevens

      gebezigd tot uitspanning, gezellig verkeer of vermaak;

    • h.

      bedrijfspanden, welke eigendom zijn van ondernemingen die voldoen aan de in de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw of de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen gestelde bepalingen en voorwaarden, voor de duur van de bij die landsverordeningen bepaalde perioden;

    • i.

      onroerende goederen die eigendom zijn van hetzij een rechtspersoon die is toegelaten tot een economische zone met toepassing van artikel 3 van de Landsverordening economische zones, hetzij een instantie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemde landsverordening, hetzij een rechtspersoon die ingevolge artikel 8 van genoemde landsverordening een vergunning van de betreffende minister dan wel de instantie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, heeft verkregen voor het tot stand brengen van infrastructurele voorzieningen in een economische zone, mits de onroerende goederen in de desbetreffende economische zone zijn gelegen, voor de duur van een periode die eindigt op 1 januari 2026 of zoveel eerder als respectievelijk de toelating is beëindigd, de aanwijzing tot beheer of exploitatie is vervallen, of de vergunning is vervallen.

  • 2. De bepalingen onder c tot en met g zijn alleen van toepassing, indien de

    goederen duurzaam tot de voorschreven bestemmingen zijn ingericht

    en, wat de onder c tot en met g bedoelde goederen betreft, voor zover

    zij aan de Sint Maarten, zedelijke lichamen of stichtingen toebehoren en

    geen winst wordt beoogd of gemaakt.

  • 3. De vrijstellingen bij dit artikel bepaald, strekken zich uit tot de

    ondergrond der gebouwen en de bijbehorende erven, doch niet tot de

    gronden, gebouwen of gedeelten van gebouwen, tuinen en erven, die

    tot woning of gebruik dienen van bestuurders, ambtenaren,

    onderwijzers, geestelijken en bedienden.

Artikel 3

De belasting heeft tot grondslag de waarde van de onroerende zaken met al wat daaraan aard- of nagelvast is, opgevat en bepaald overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 4

Bij de bepaling van de belastbare waarde blijven buiten aanmerking:

  • a.

    de delfstoffen in de bodem en de door natuurvorming in of boven de grond aanwezige meststoffen;

  • b.

    bij fabrieken, trafieken en werkplaatsen de daartoe behorende werktuigen.

Artikel 5

  • 1. Onder de belastbare waarde van de onroerende zaken wordt voor de

     toepassing van deze verordening verstaan haar gemiddelde

    opbrengstwaarde gedurende het jaar, waarin met de vaststelling van de

    aanslagen wordt aangevangen en de twee daaraan voorafgaande jaren.

  • 2. Deze opbrengstwaarde wordt bepaald door de jaarlijkse opbrengst,

    gemiddeld over het gemeld tijdvak, te vermenigvuldigen.

    • A.

      voor de gebouwde eigendommen, bedoeld bij artikel 8, met 12½;

    • B.

      voor de overige gebouwde eigendommen, indien hun onder normale omstandigheden bedongen of de geschatte huurprijs, gemiddeld over dat tijdvak bedraagt:

      • 1°.

        [vervallen]

      • 2°.

        in Sint Maarten:

        niet meer dan NAf 36,- met 6;

        meer dan NAf 36,- doch niet meer dan NAf 72,- met 8;

        meer dan NAf 72,- doch niet meer dan NAf 96,- met 10;

        meer dan NAf 96,- doch niet meer dan NAf 120,- met 11;

        meer dan NAf 20,- met 12½;

  • 3. voor ongebouwde eigendommen met 16.

Artikel 5A

  • 1. De belastbare waarde van terreinen, die in het kader van een Landelijk

    Ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening

    Grondslagen Ruimtelijke Ontwikkelingsplannen tot conserveringsgebied,

    parkgebied of open land zijn bestemd, wordt voor zover en voor zo lang

    die terreinen als zodanig zijn bestemd, op de helft van de belastbare

    waarde gesteld, die gold ten tijde van de inwerkingtreding van het

    Landelijke Ontwikkelingsplan.

  • 2. De belastbare waarde van de gebouwen op de terreinen, als in het

    eerste lid bedoeld, wordt bepaald ingevolge de bepalingen van deze

    landsverordening.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien en voor zover de in het

    eerste lid genoemde terreinen een andere bestemming krijgen, welke

    commerciële ontwikkeling van die terreinen mogelijk maakt.

Artikel 6

  • 1. Onder perceel wordt in deze verordening verstaan zowel een gebouw als een afzonderlijk in gebruik zijnde gedeelte van een gebouw, met hun aanhorigheden, met dien verstande dat de verschillende gedeelten van een gebouw, met zijn aanhorigheden in gebruik bij leden van hetzelfde gezin, tezamen worden aangemerkt als één perceel, in gebruik bij het hoofd van het gezin.

  • 2. De aanhorigheden van gebouwde eigendommen worden geacht

    daarmede een geheel uit te maken.

  • 3. Onder aanhorigheden wordt verstaan, erven en tot gemak, uitspanning,

    vermaak en gerief dienende gronden, bij een gebouw of gedeelte van

    een gebouw behorende en daarmee in gebruik.

Artikel 7

  • 1. Voor de gebouwde eigendommen wordt de jaarlijkse opbrengst, in

    artikel 5 bedoeld, gesteld op de gemiddelde jaarlijkse huurwaarde over

    het daar bedoelde tijdvak.

  • 2. De huurwaarde wordt bepaald op de huurprijs, onder normale

    omstandigheden genoten. Onder huurprijs wordt verstaan hetgeen de

    verhuurder in geld of de waarde van hetgeen hij in andere vorm

    bedingt, verhoogd met het bedrag of de geldswaarde van hetgeen ten

    gevolge van beding ten laste van de huurder is en zonder beding ten

    laste van de verhuurder zou zijn, doch verminderd met het bedrag of de

    geldswaarde van hetgeen ten gevolge van het beding ten laste van de

    verhuurder is en zonder beding ten laste van de huurder zou zijn.

  • 3. Indien verhuring of verhuring onder normale omstandigheden slechts

    gedurende een deel van bedoeld tijdvak heeft plaats gehad, wordt de

    over dat deel gemiddeld per jaar genoten huurprijs gerekend ook over

    het andere deel te zijn genoten, ten ware verandering van het gebouw

    of andere omstandigheden zich daartegen verzetten.

  • 4. Is wegens verandering van het gebouw of om andere redenen de

    huurwaarde niet uit de huurprijs af te leiden, dan wordt zij door

    vergelijking afgeleid uit de huurwaarde, bepaald voor andere

    gelijksoortige gebouwde eigendommen, in hetzelfde of een naburig

    gelijksoortig district gelegen. Bij de vergelijking wordt onder meer op

    stand en ligging acht geslagen.

Artikel 8

  • 1. Met afwijking van het vorige artikel wordt de jaarlijkse opbrengst van de gebouwde eigendommen, bestemd voor de uitoefening van de

    bedrijven, bedoeld in het tweede lid, gesteld op 1% van het bedrag, dat

    de stichting van nieuwe gebouwen, in grootte, inrichting en

    samenstelling aan de bestaande gelijk, gerekend wordt te kosten ten

    tijde van de aanslag.

  • 2. Onder dit artikel vallen de gebouwen, welke, kennelijk dienende om

    tezamen met gronden, waarop landbouw, vee-, vruchten- of houtteelt

    of zoutwinning wordt gedreven, gebruikt te worden, afgescheiden van

    die gronden geen of slechts geringe huur zouden kunnen opbrengen.

Artikel 9

  • 1. Voor de ongebouwde eigendommen, waarvan gewoonlijk verhuring  plaats vindt, wordt de jaarlijkse opbrengst, bedoeld in artikel 5, gesteld

    op de gemiddelde jaarlijkse huurwaarde over het daar bedoelde tijdvak

    en is het bepaalde in artikel 7, tweede, derde en vierde lid, van

    toepassing.

  • 2. Voor de ongebouwde eigendommen, waarvan verhuring gewoonlijk niet

    plaats vindt, wordt de jaarlijkse onzuivere totaalopbrengst berekend

    naar de voortbrengselen, die deze of soortgelijke eigendommen in het

    tijdvak, bedoeld in artikel 5, onder normale omstandigheden en bij

    normaal gebruik hebben kunnen opleveren, in verband met de prijzen,

    welke voor dergelijke voortbrengselen in dat tijdvak hebben gegolden

    en deze totaalopbrengst verminderd met de noodzakelijke kosten van

    onderhoud, zomede de arbeidslonen en verdere uitgaven tot

    bearbeiding en bebouwing van de grond en tot het verkrijgen en de

    afzet van de voortbrengselen noodzakelijk; van de aldus verkregen som vormt twee derden gedeelte de jaarlijkse opbrengst, bedoeld in

    artikel 5.

Artikel 10

  • 1. Wanneer de aard van gebouwde of ongebouwde eigendommen de

     bepaling van de jaarlijkse opbrengst volgens de voorgaande artikelen

    niet toelaat, wordt de belastbare waarde gesteld op de verkoopwaarde

    van de eigendommen of, indien deze niet is te bepalen, op een som,

    door vergelijking afgeleid uit de verkoopwaarde van andere

    eigendommen van dezelfde of meest nabijkomende soort, in hetzelfde

    of een naburig gelijksoortig district gelegen.

  • 2. Bij de vergelijking wordt onder meer op stand en ligging acht geslagen.

Artikel 11

De belasting bedraagt voor gebouwde en ongebouwde eigendommen 0,3% van de belastbare waarde.

HOOFDSTUK II Belasting, Belastingjaar, Aanslag, Betaling

Artikel 12

  • 1. Belastingplichtig is hij, die bij de aanvang van het belastingjaar het

    genot heeft van de onroerende zaken krachtens het recht van bezit of

    enig ander zakelijk recht.

  • 2. Wie belastingplichtig is voor de grond, is dat tevens voor al het daarop

     gebouwde.

Artikel 13

Het belastingjaar begint 1 januari en eindigt 31 december.

Artikel 14

De aanslag geschiedt telkens voor een tijdvak van vijf jaren.

Artikel 15

[vervallen]

Artikel 16

[vervallen]

Artikel 17

[vervallen]

Artikel 18

[vervallen]

Artikel 19

[vervallen]

Artikel 20

[vervallen]

Artikel 21

De aanslagen worden opgenomen in voor elk vijfjarig tijdvak op te maken leggers. Op de leggers worden gebracht alle onroerende zaken, daaronder begrepen die bij artikel 2 bedoeld; voor deze zaken wordt echter geen volgnummer, belastbare waarde of aanslag opgenomen.

Artikel 22

De leggers behelzen in een doorlopende nummerorde van de artikelen:

  • 1.

    de aanduiding van elke onroerende zaak door vermelding van aard enplaatselijke benaming of straat en nummer;

  • 2.

    zo nauwkeurig mogelijk de grootte van de landelijke goederen;

  • 3.

    de naam van de belastingplichtige; zijn er twee of meer, dan wordt van een van hen de naam vermeld onder toevoeging van de woorden ”en anderen”;

  • 4.

    de geschatte belastbare waarde;

  • 5.

    het bedrag van de aanslag;

  • 6.

    de verwijzing naar later geboekte artikelen ten gevolge van wijzigingen krachtens de artikelen 24 en 30.

Artikel 23

  • 1. Met de vaststelling van de aanslag wordt aangevangen in de maand

    oktober, aan elk vijfjarig tijdvak voorafgaande.

  • 2. Indien zich tussen de aanvang van de werkzaamheden van de

    aanslagregeling en de eerste dag van het vijfjarige tijdvak met

    betrekking tot reeds vastgestelde aanslagen omstandigheden hebben

    voorgedaan, als in artikel 24, onder a tot en met f bedoeld, worden die

    aanslagen op de voet van artikel 24 opnieuw vastgesteld.

Artikel 24

  • 1. Behoudens bezwaar en beroep ondergaan de leggers in de loop van het

    vijfjarig tijdperk, waarvoor zij zijn vastgesteld, geen wijzigingen dan

    welke het gevolg zijn van:

    • a.

      overgang van een goed;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk belastbaar worden van onbelastbare goederen en omgekeerd;

    • c.

      bij op- of aanbouw of gedeeltelijke vernieuwing;

    • d.

      gehele of gedeeltelijke afbraak;

    • e.

      gehele of gedeeltelijke vernieling door onvoorziene rampen;

    • f.

      splitsing en vereniging;

  • 2. Van deze gevallen wordt door de inspecteur een lijst aangehouden.

  • 3. De wijzigingen worden in de leggers aangebracht in het jaar, volgende

    op dat waarin de verandering plaats greep.

  • 4. In de gevallen onder b tot en met f worden de belastbare waarde en de

    aanslag, in dat onder a wordt de aanslag opnieuw vastgesteld op de

    voet van de bepalingen van hoofdstuk II; met dien verstande, dat in de

    gevallen onder b tot en met f de belastbare waarde wordt genomen op

    1 januari van het lopende belastingjaar.

Artikel 25

[vervallen]

Artikel 26

  • 1. De belasting is invorderbaar in vier gelijke termijnen, welke vervallen op de laatste dag van elk kwartaal, met dien verstande dat een termijn niet invorderbaar is binnen een maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. Indien wegens dezelfde onroerende zaak of hetzelfde zakelijk

    genotsrecht waaraan deze is onderworpen twee of meer personen

    belastingplichtig zijn, zijn zij voor het gehele bedrag van de aanslag

    hoofdelijk aansprakelijk. Bij executie van de onroerende zaak geschiedt deze ten name van de op het kohier bekende medegerechtigde.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is een aanslag direct

    invorderbaar in de gevallen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de

    Algemene landsverordening Landsbelastingen.

Artikel 27

Bij overgang van onroerende zaken en de zakelijke genotsrechten waaraan deze zijn onderworpen zijn de nieuwe verkrijgers op de voet van artikel 26, derde lid, aansprakelijk voor de grondbelasting van het lopende en het vorige jaar, wegens die goederen verschuldigd en kunnen zij tot de betaling daarvan, evenals degene wiens naam op het kohier voorkomt worden genoodzaakt.

HOOFDSTUK III Bezwaarschriften

Artikel 28

Tegen een beschikking krachtens hoofdstuk II, kunnen de voorzitters van de commissies en de aangeslagene binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur der Belastingen.

Artikel 29

[vervallen]

Artikel 30

[vervallen]

Artikel 31

[vervallen]

Artikel 32

[vervallen]

Artikel 33

[vervallen]

Artikel 34

[vervallen]

HOOFDSTUK IV Ontheffing

Artikel 35

Voor gebouwen of afzonderlijk gebruikte gedeelten van gebouwen met hun aanhorigheden, die gedurende een tijdvak van minstens zes achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd gebleven zijn, wordt aan hem, die gedurende dat gehele tijdvak daarvoor is aangeslagen, op zijn verzoek ontheffing van belasting over dat tijdvak verleend.

Artikel 36

  • 1. Ter bekoming van de ontheffing, in het vorige artikel bedoeld, dient de

     belanghebbende uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het

    dienstjaar, waarin het recht op ontheffing ontstond, onder overlegging

    van een dubbel van het aanslagbiljet een verzoekschrift in bij d inspecteur, indien gewenst tegen ontvangstbewijs.

  • 2. De inspecteur doet uitspraak op het verzoekschrift, zo nodig na de belanghebbende te hebben gehoord. Wanneer het een afzonderlijk

    gebruikt gedeelte van een gebouw betreft of het gebouw met andere

    onroerende zaken in een som is geschat, wordt de ontheffing verleend  

    naar de waarde, waarvoor bedoeld gebouw of gedeelte van een perceel

    geacht moet worden in de belastbare waarde van het geheel te zijn

    begrepen.

Artikel 37

Bij gehele of gedeeltelijke vernieling van gebouwen door onvoorziene rampen wordt ontheffing verleend door de verdere duur van het belastingjaar en naar gelang van de vermindering in waarde. De regels bij het vorige artikel gesteld, zijn ten deze toepasselijk. Het verzoekschrift moet zijn ingediend binnen drie maanden na afloop van het belastingjaar.

Artikel 37a

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van deze

    landsverordening worden vastgesteld, tenzij bij landsverordening anders is bepaald.

  • 2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt in het

    Afkondigingsblad geplaatst.

Artikel 37b

[vervallen]

HOOFDSTUK V Strafbepalingen

[vervallen]

Artikel 38

[vervallen]

Artikel 39

[vervallen]

Artikel 40

[vervallen]

HOOFDSTUK VII Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 41

[vervallen]

Artikel 42

[vervallen]

Artikel 43

[vervallen]

Artikel 44

Deze verordening kan worden aangehaald als “Grondbelastingverordening”.

Artikel 45

[regelt de inwerkingtreding]

[vervallen]

Artikel 46

  • 1. [vervallen]

  • 2. [vervallen]

  • 3. [vervallen]

  • 4. [vervallen]

  • 5. [vervallen]

Artikel 47

  • 1. In afwachting van een wettelijke regeling van de rechten met betrekking tot onroerende zaken, die bij wijze van concessie of vergunning zijn uitgegeven, worden deze rechten voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met de zakelijke rechten, in artikel 12 genoemd, voor zover die goederen in de grondbelasting of het

    bundergeld zijn aangeslagen geweest.

  • 2. Met afwijking van de artikelen 3 en 11 bedraagt de grondbelasting voor

    die goederen tweeënzestig en een halve cent per jaar per halve hectare

    of gedeelte daarvan.