Regeling vervallen per 05-11-2010

Erfgoedverordening gemeente Sint-Michielsgestel 2009

Geldend van 27-02-2009 t/m 04-11-2010

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Sint-Michielsgestel 2009

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd

    gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de

      wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1, met inbegrip van de monumenten die staan aangegeven op de archeologische monumentenkaart van de provincie Noord-Brabant (AMK).

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld onderdeel a;

  • d.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • e.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van art. 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

  • g.

    gemeentelijke archeologische waardekaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • h.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • i.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • j.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologischewaardekaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • k.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • l.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • m.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • n.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • o.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • p.

    gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een als behoudenswaardig geclassificeerde, archeologische vindplaats aanwijzen als gemeentelijk monument. Van het voornemen tot aanwijzing wordt de monumentencommissie alsmede de eigenaar schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven

  • 4. Voordat het college een (kerkelijk) monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 (rijksmonument) of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

HOOFDSTUK 3. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN

Artikel 10 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 te beschadigen of te vernielen.

Artikel 11 Vergunning

Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 12 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het college vraagt advies aan de monumentencommissie voordat zij beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11.

  • 2. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 3. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Het college kan de in het vierde lid genoemde termijn van 16 weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het vierde lid genoemde termijn.

  • 6. Indien het college niet voldoet aan het vierde of vijfde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 7. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

Artikel 13 Kerkelijk monument

Het college verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 11 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 11 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen een jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

HOOFDSTUK 4. RIJKSMONUMENTEN

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 5. INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 16 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder b de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het is verboden om in een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder j, de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 3.

    Het verbod in lid 1 en lid 2 is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, of bij het ontbreken daarvan de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      - in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 1000 m2, of;

      - in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m2, of;

      - in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2;

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologischemonumentenzorg.

    • c.

      in een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 of een ontheffingenbesluit als bedoeld in 3.22, 3.23 of 3.40 van de Wet op de ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • d.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische waarden-kaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan,de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

    • e.

      een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      - het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      - de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad;

      of

      - in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17 Opgravingen

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Sint-Michielsgestel onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    a. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak (PvA) als bedoeld in artikel 1 onder n van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen;

    b. de verstoorder, voorafgaand aan een inventariserend veldonderzoek of een archeologische opgraving, een programma van eisen (PvE) als bedoeld in artikel 1 onder o van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het college advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de archeologische monumentenzorg. Gedurende de looptijd van deze verordening wordt deskundig advies ingehuurd bij de gemeente ’s-Hertogenbosch, afdeling BAM.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 18 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die

    redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 11 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 11;

    • c.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, derde lid, onder d;

    • d.

      een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening terregeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet op de ruimtelijkeordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 10, 11, 16 en 17 eerste lid, onder b van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 20 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening gemeente Sint-Michielsgestel 2005, vastgesteld op 29 september 2005, wordt ingetrokken.

Artikel 22 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 21 ingetrokken Monumentenverordening gemeente

    Sint-Michielsgestel 2005 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten,worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van dezeverordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 21 ingetrokkenverordening.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten treedt zij in werking op de eerste dag na bekendmaking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Erfgoedverordening Gemeente Sint-Michielsgestel 2009'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 februari 2009.
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Inleiding

Wamz

De ontwikkeling van gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie is een verplichting die volgt uit de implementatie van het Verdrag van Malta 1992, door middel van de gewijzigde Monumentenwet 1988 die sinds 1 september 2007 van kracht is. Op grond van de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz) geldt een overgangsperiode van twee jaar voor de totstandbrenging van gemeentelijk archeologiebeleid. Omdat de gemeente Sint-Michielsgestel geen archeologische kennis in huis heeft, is een samenwerkingsverband afgesloten met de gemeente ’s-Hertogenbosch. Zij zullen in samenwerking met ons zorgen voor het ontwikkelen van het archeologiebeleid.

Een eerste essentiële stap in het archeologieproces is het ontwikkelen van een archeologische verwachtingskaart en de daaraan gekoppelde beleidsadvieskaart. Bij B&W-besluit van 19 juni 2008 is besloten om het vervaardigen van genoemde kaart te gunnen aan BAAC bv. Begin 2009 zal deze kaart in concept gereed zijn. Uiterlijk 1 september 2009 zal het gemeentelijk archeologiebeleid moeten zijn vastgesteld.

Wijziging Monumentenwet 1988

Tot nu toe was de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) op grond van de Monumentenwet 1988 verplicht om bij alle vergunningaanvragen om wijziging van een rijksmonument een advies uit te brengen. Daarnaast werd dan advies gevraagd aan de

gemeentelijke monumentencommissie en, bij rijksmonumenten buiten de bebouwde kom, aanGedeputeerde Staten. Op 1 januari 2009 is een wijziging van de Monumentenwet in werking getreden, waarbij de adviesplicht van de RACM komt te vervallen. Alleen bij ingrijpende werkzaamheden aan een monument (geheel/gedeeltelijk slopen, herbestemming en reconstructie) zal de RACM nog advies uitbrengen. Alle andere aanvragen moeten wel aan de RACM worden gemeld, maar er volgt geen advies meer. Dit betekent dat in veel gevallen alleen de gemeentelijke monumentencommissie overblijft als adviserende instantie. Het advies van deze commissie zal dan de basis vormen van de vergunning.

In het wetsvoorstel is ook een bepaling opgenomen over het aanwijzen van gebouwde monumenten van voor 1940. Vanaf 1 januari 2009 kan alleen de minister monumenten van voor 1940 aanwijzen. Formele aanwijzingsverzoeken door derden zijn niet langer mogelijk.

Wat willen wij bereiken?

De situatie is momenteel als volgt: in de nieuwe monumentenwet wordt gesteld dat gemeenten verplicht zijn om bij wijziging van het bestemmingsplan de archeologische waarden mee te wegen (dit geldt dus ook voor artikel 3.10 WRO) en dat bij ingrepen groter dan 100m2 in het bestemmingsplan randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan de bouwvergunning. Deze 100m2 is geen vast gegeven, de raad kan hiervan afwijken bij het vaststellen van het definitieve beleid.

In de praktijk betekent dat dus het volgende:

  • -

    bouwplannen die voldoen aan een bestemmingsplan waarin geen archeologieparagraaf staat zijn wat archeologie betreft vrij behalve bij archeologische monumenten;

  • -

    bij bouwplannen die voldoen aan een bestemmingsplan met een archeologieparagraaf gelden

de regels zoals in het bestemmingsplan zijn opgenomen;

-bij wijziging van een bestemmingsplan (artikel 3.10 WRO) dient de gemeente rekening te houden met de archeologische resten. Zolang de gemeenteraad geen afwijkend beleid heeft geformuleerd geldt in principe de wet waarin de oppervlaktegrens van 100m2 wordt genoemd.

Omdat een bestemmingsplan om de tien jaar dient te worden vernieuwd, beschikken de bestemmingsplannen pas op termijn over een archeologieparagraaf.

Totdat het gemeentelijke archeologiebeleid is vastgesteld (najaar 2009) is het aan te raden nadere regels op te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied.

Wat gaan wij daarvoor doen?

De Wamz is feitelijk een wijziging van de Monumentenwet 1988 en de artikelen van de Wamz zijn dan ook opgenomen in de Monumentenwet. Daarom is het logisch om één verordening voor zowel monumenten als archeologie te ontwikkelen; een zgn. erfgoedverordening. Zoals reeds aangegeven laat een eigen archeologiebeleid en de actualisatie van bestemmingsplannen nog wel even op zich wachten terwijl al wel rekening gehouden moet worden met eventuele archeologische resten in de bodem.

In dit kader zou de huidige Monumentenverordening 2006 kunnen worden vervangen door de Erfgoedverordening 2009, waarin instandhoudingsregels met betrekking tot archeologie zijn toegevoegd aan de regels inzake monumentenzorg. Zolang bestemmingsplannen niet zijn geactualiseerd en er geen archeologieparagraaf in opgenomen is, gelden de archeologieregels op grond van de nieuwe erfgoedverordening. De nieuwe erfgoedverordening is grotendeels gebaseerd op de modelverordening van de VNG. De verordening voorziet daarom nadrukkelijk in een overgangssituatie. Zodra het archeologiebeleid later dit jaar door de Raad wordt vastgesteld zal de erfgoedverordening worden herzien.

Gelet op het feit, dat er reeds een door het college ingestelde monumentencommissie is en de gemeente Sint-Michielsgestel beschikt over een monumentenverordening, heeft de wijziging van de Monumentenwet 1988, v.w.b. de beperking van de adviesplicht door de minister, geen gevolgen voor onze gemeente.

De raad van de gemeente Sint-Michielsgestel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20januari 2009;

gelet op artikel 147 jo. 149 van de Gemeentewet;

gelet op titel 4.2 van de Algemene Wet bestuursrecht;

gelet op de Monumentenwet 1988;

B E S L U I T :

  • -

    de “Monumentenverordening gemeente Sint-Michielsgestel 2005” in te trekken.

  • -

    Bijgevoegde “Erfgoedverordening gemeente Sint-Michielsgestel 2009” vast te stellen.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel in zijn openbare vergadering van 2009.

De raad voornoemd.

De griffier, de voorzitter