Regeling vervallen per 01-01-2012

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel

Geldend van 04-03-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: de Wmo-verordening gemeente Sint-Michielsgestel.

    • b.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

    • c.

      Compensatie ingevolge artikel 4 lid 1 en 2 Wmo-wetgeving: ter compensatie van de beperkingen die een persoon (als bedoeld in artikel 1. eerste lid, onder g onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelf-redzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen;

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2. Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en de Awb.

Hoofdstuk 2 Vorm van voorzieningen en keuzevrijheid

Artikel 2 Beperking keuzevrijheid

  • 1. De voorziening als bedoeld in artikel 6.1 onder a Verordening (een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer) wordt uitsluitend in natura verstrekt.

  • 2. De voorziening als bedoeld in artikel 6.1 onder g en h Verordening (gebruik van een taxi of eigen auto, gebruik van een rolstoeltaxi) wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) verstrekt.

  • 3. Geen PGB-budget wordt verstrekt:

      • a.

        Indien het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB-budget;

      • b.

        Indien het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet kan voldoen aan lopende financiële verplichtingen dan wel er sprake is van onder bewind of curatele stelling;

      • c.

        Indien in de persoon gelegen bezwaren hiertoe aanleiding geven;

      • d.

        Indien doelmatigheidsoverwegingen hiertoe aanleiding geven.

Artikel 3 Algemene bepalingen PGB

  • 1. Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een PGB vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Het PGB wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. In de regel is het PGB gelijk aan het bedrag dat het college aan de leveran-cier betaalt voor de goedkoopst compenserende voorziening inclusief onderhoud, reparatie en eventuele keuringskosten.

  • 3. Een ieder die een PGB-budget toegekend heeft gekregen, legt hier verantwoording over af binnen 6 weken na afloop van de verstrekking.

  • 4. De controle van de verantwoording van het PGB-budget door de budgethouder aan het college vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar. De PGB-controles zullen op basis van te overleggen bankafschriften en / of betalingsnota’s plaats vinden.

  • 5. Het PGB-budget kan achteraf worden teruggevorderd bij gebleken misbruik, onverantwoord gebruik dan wel niet-gebruik van het toegekende PGB-budget.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 4.1. Omvang eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden

De verschuldigde eigen bijdrage(n), zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening gemeente Sint-Michielsgestel bedraagt:

  • a.

    voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,80 per 4 weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636,00.

  • b.

    voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder € 17,80 per 4 weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en

    € 15.838,00.

  • c.

    voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,40 per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.222,00.

  • d.

    voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,40 per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.100,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,00.

Artikel 4.2. Besparingsbijdrage

  • 1. Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een aangepaste fiets, bedraagt € 270,00 voor personen tot 10 jaar en € 380,00 voor personen ouder dan 10 jaar .

  • 2. Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een aangepaste box of aankleedtafel, bedraagt € 145,00.

  • 3. Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij de verstrekking van een aangepast fiets- of autozitje dan wel een buggy, bedraagt € 50,20 bij een fietszitje, € 180,00 bij een autozitje en € 125,00 bij een buggy.

Hoofdstuk 4 Voorzieningensoorten

Paragraaf 1 Hulp bij het huishouden

Artikel 5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1. De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is als volgt.

    Het budget wordt beschikbaar gesteld bedraagt per klasse:

    Klasse 1

    0 – 1,9 uren per week

    € 957,00 per jaar

    € 9,69 per uur

    Klasse 2

    2 – 3,9 uren per week

    € 2.870,00 per jaar

    € 14,15 per uur

    Klasse 3

    4 – 6,9 uren per week

    € 5.263,00 per jaar

    € 14,67 per uur

    Klasse 4

    7 – 9,9 uren per week

    € 8.133,00 per jaar

    € 15,80 per uur

    Klasse 5

    10 – 12,9 uren per week

    € 11.007,00 per jaar

    € 16,41 per uur

    Klasse 6

    13 – 15,9 uren per week

    € 13.873,00 per jaar

    € 16,78 per uur

  • 2. Indien de indicatie het maximum aantal uren in klasse 6 (15,9) overschrijdt blijft het uur tarief € 16,78.

  • 3. De periode waarover het PGB wordt vastgesteld, hangt samen met de periode waarvoor de gestelde indicatie geldt. Bij indicaties die een looptijd hebben van langer dan 1 jaar, wordt het PGB per kalenderjaar vastgesteld.

  • 4. Belanghebbenden met een PGB voor hulp bij het huishouden kunnen gratis gebruik maken van een servicepakket van de SVB.

Paragraaf 2 Woonvoorzieningen

Artikel 6.1. Financiële tegemoetkoming

  • Het college kan een eigen aandeel in de kosten vragen indien er een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 1. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 onderdeel a (verhuizing en inrichting) van de verordening bedraagt:

    a. voor een-persoonshuishoudens maximaal € 2.350,00

    b. voor meer-persoonshuishoudens maximaal € 2.970,00.

  • 2. De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 onderdeel b (bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning) van de verordening bedraagt:

    • a.

      bij inkomens tot 1,5 x het norminkomen 100% van de in aanmerking komende kosten;

    • b.

      bij inkomens vanaf 1,5 x het norminkomen 75% van de in aanmerking komende kosten.

  • 3. De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 onderdeel e (tijdelijke huisvesting) van de verordening wordt vastgesteld op;

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 454,00 per maand in verband met het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 227,00 per maand in verband met het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 4. De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 onderdeel f (huurderving) van de verordening voor een aangepaste woning die voor meer dan € 4.537,00 is aangepast wordt bepaald door de kale huur van de woonruimte, maar zal niet meer dan de helft daarvan bedragen.

  • 5. Bij het verwerven van grond(en), woontoegankelijkheid en maten woonruimten gelden maximale m2 als genoemd in bijlage 3.

Artikel 6.2. Bezoekbaar en logeerbaar maken woning

  • In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel d (woonplaats) en artikel 4.2 lid 1 (kring rechthebbenden) van veror-dening kan het college ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 onderdeel b (bouwkundige of woontechnische aard), c (niet bouwkundige- en niet bouwtechnische aard) en d (onderhoud / keuring en reparatie liftinstallatie) dan wel een combinatie van deze voorzieningen verstrekken voor het bezoekbaar of voor het logeerbaar maken van een woning (indien de ondersteuningsbe-hoevende in een AWBZ-instelling) verblijft. De hoogte van de financiele tegemoetkoming bedraagt de werke-lijke kosten met een maximum van € 2.000,00.

Artikel 6.3. Grens voor toepassing primaat verhuizing / plaatsen woonunit

  • Het primaat van verhuizing is niet van toepassing als de kosten van de woonvoorziening(en), exclusief de kosten van roerende woonvoorzieningen, minder bedragen dan € 8.400,00

  • 1. De verhuisplicht wordt beperkt tot de eigen woonkern van de ondersteuningsbehoevende. De volgende woonkernen zijn te onderscheiden; Berlicum, Middelrode, Den Dungen, Maaskantje, Gemonde en Sint-Michielsgestel.

  • 2. De periode waarbinnen de verhuisplicht van toepassing is wordt beperkt tot 6 maanden na datum inschrijving als woningzoekende.   

  • 3. Indien bij een huurbewoning de kosten van de woonaanpassing(en) een bedrag van € 15.800,00 te boven gaan zal het plaatsen van een woonunit voor de eindoverwegingen worden meegenomen.      

  • 4. Indien bij een woningeigenaar de kosten van de woonaanpassing(en) een bedrag van € 15.800,00 te boven gaan en betrokkene niet bereid is om de woning wederom te laten bewonen door een ondersteunings-behoevende zal het plaatsen van een losse woonunit  voor de eindoverweging worden meegenomen.

Artikel 6.4. Kosten onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden in natura verstrekt indien daartoe afspraken zijn gemaakt met leveranciers, installateurs en onderhoudsbedrijven.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde afspraken ontbreken, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte, welke aan een maximale hoogte is gerelateerd als genoemd in bijlage 1.

Artikel 6.5. Woningsanering

  • 1. De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor de kosten van woningsanering bedraagt maximaal € 454,00 voor de slaapkamer en € 681,00 voor de woonkamer.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming wordt afgestemd op de afschrijvingstermijn van de te saneren zaken.

Artikel 6.6. Rolstoelvloerbedekking

  • 1. De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor de kosten van rolstoelvloerbedekking bedraagt maximaal € 500,00. Deze tegemoetkoming wordt alleen verstrekt bij de initiële verstrekking van een rolstoel.

  • 2. Mocht de reeds liggende vloerbedekking ouder zijn dan 7 jaar dan vindt er bij een vervangingsaanvraag geen vergoeding plaats voor de nieuwe rolstoelvloerbedekking.

Artikel 6.7. Kosten van tijdelijke huisvesting en toets na 3 maanden

  • De hoogte van de te verlenen tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.12. lid 1 en lid 2 van de verordening, bedraagt:

    • 1.

      De werkelijke kosten van de kale huur minus de huurtoeslag met een maximum van 6 maanden, als het gaat om kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

    • 2.

      De werkelijke kosten van de kale huur moeten naar maatschappelijke maatstaven redelijk zijn en hebben een maximum van 6 maanden, als het gaat om kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

    • 3.

      De onder 1 en 2 genoemde tijdelijke tegemoetkoming zal na een periode van 3 maanden worden getoetst.

Artikel 6.8. Voorzieningen voor huurderving

  • 1. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel a (beperkingen) en artikel 4.2 lid 1 (kring rechthebbenden) van de verordening kan het college in geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning (die voor meer dan € 4.720,00 is aangepast op grond van de wet, de Wvg of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten) een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten. De duur bedraagt maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. De genoemde tijdelijke tegemoetkoming zal na een periode van 3 maanden worden getoetst.

Artikel 6.9. Stroomkosten lift

  • De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de stroomkosten bij het hebben van een voorziening in artikel 4.1. onder b (lift) van de verordening bedraagt € 45,00 per jaar en wordt jaarlijks achteraf betaalbaar gesteld.

Artikel 6.10. Afschrijving van woningaanpassingen / terugbetaling bij verkoop

  • 1. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een door de woningeigenaar aan te wijzen beëdigd taxateur dan wel op basis van wederzijdse overeenstemming.

  • 2. De afschrijving is vastgesteld op 5 jaar na datum van gereedmelding als bedoeld in artikel 4.2. van de ver-ordening.

  • 3. De terugbetaling bedraagt bij verkoop;

    Binnen 1 jaar na de gereedmelding: 100% van de meerwaarde

    Binnen 2 jaar na de gereedmelding: 80% van de meerwaarde

    Binnen 3 jaar na de gereedmelding: 60% van de meerwaarde

    Binnen 4 jaar na de gereedmelding: 40% van de meerwaarde

    Binnen 5 jaar na de gereedmelding: 20% van de meerwaarde

  • 4. In alle gevallen wordt het eigen aandeel, dat voor rekening van de wooneigenaar is gekomen bij de toekenning van de woonvoorziening(en), in mindering gebracht op de meerwaarde.

Artikel 6.11. Eigen draagkracht bij woonvoorzieningen

  • 1. Met het Wmo-beleid wordt geen bijstandsbeleid gevoerd. Met het voeren van een bijstandbeleid wordt in dit verband bedoeld het rekening houden met alle bijzondere inkomsten en uitgaven van de ondersteuningsbehoevende alvorens ruimte in inkomen en draagkracht wordt vastgesteld. Indien de draagkracht van de ondersteuningsbehoevende te zeer belast wordt bestaat de mogelijkheid om op grond van de bijzondere bijstand aanvullende voorzieningen te treffen (vangnet).

    Het college is vrij te bepalen welk deel van de inkomensruimte als draagkracht voor woonvoorzieningen geldt. Hiervoor hanteren wij 35% als bijstandsdraagkrachtpercentage. Bij de Wmo-draagkracht voor woon-voorzieningen wordt maximaal ¼ of 8,75% van de ruimte in het inkomen als draagkracht aangemerkt.

  • 2. Indien bepaalde kostensoorten niet in het kader van de Wmo vergoed worden, kunnen wij dergelijke kosten op de draagkracht in mindering brengen. Dit betreft kosten zoals extra premies voor een verzekering van een aangepaste auto, een opstalverzekering en een hogere onroerend zaken belasting vanwege een aanpassing in de vorm van een aanbouw aan de woning.

Artikel 6.12. Uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 4.1. onder a van de verordening zal worden uitbetaald aan de bewoner en de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 4.1. onder b en f alsmede in artikel 1.1. onder u (uitraaskamer) van de verordening worden uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 4.1. onder c, d en e van de verordening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

  • 3. De gereedmelding is een verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De ge-reedmelding vindt plaats door de persoon aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.

Artikel 7 Persoonsgebonden budget woonvoorzieningen(en)(

  • Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen is gelijk aan de huurprijs en / of koopprijs van de goedkoopst adequate compenserende voorziening ( inclusief onderhoud, reparatie en eventuele keurings-kosten). De bedragen die het college betaalt aan de gemeentelijke leverancier zijn hierbij het uitgangspunt.

Paragraaf 3 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 8.1. Vorm rolstoelvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget

  • Een rolstoelvoorziening kan door het college in de vorm van een natura voorziening of als persoonsgebonden budget (PGB) wordt verstrekt.

Artikel 8.2 Rolstoelvoorziening als persoonsgebonden budget

  • Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen is gelijk aan de huurprijs en/of koopprijs van de goedkoopst adequate compenserende voorziening ( inclusief onderhoud en reparatie ). De bedragen die het college betaalt aan de gemeentelijke leverancier (in bijlage 2) zijn hierbij uitgangspunt.

    Voor niet in bijlage 2 genoemde rolstoelvoorziening(en) is het PGB-budget gelijk aan de huurprijs van de adequaat goedkoopste compenserende vergelijkbare rolstoelvoorziening (inclusief onderhouden ). Uit rapportages en/of uit (medisch)onderzoek moet duidelijk zijn waarom een rolstoelvoorziening als genoemd in bijlage 2 onmogelijk is.

Artikel 8.3. Financiele tegemoetkoming sportrolstoel.

  • De hoogte van de financiele tegemoetkoming voor de aanschaf (inclusief het onderhoud en

    reparatie voor 5 jaren) van een sportrolstoel als bedoeld in artikel 5.1 onderdeel d van de verordening bedraagt € 2.460,00. De theoretische afschrijvingstermijn van een sportrolstoel bedraagt 3 jaren. Of de sportrolstoel, bij een nieuwe aanvraag na 5 jaren, daadwerkelijke aan vervanging toe is wordt in het onderzoek betrokken.

Artikel 8.4. Tegemoetkoming oplaadkosten elektrische rolstoel/scootmobiel

  • De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de oplaadkosten bij in gebruik hebben van een elektrische rolstoelvoorziening of een scootmobiel bedraagt € 45,00 per jaar en wordt achteraf betaalbaar gesteld.

Paragraaf 4 Vervoersvoorzieningen

Artikel 9 Inkomensgrens

  • 1. Voor een vervoersvoorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening (Regiotaxi) of vervoers-voorziening in de vorm van een al dan niet aangepaste bruikleenauto, geldt een inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen.

  • 2. Voor een vervoersvoorziening in de vorm van een PGB ten behoeve van een individuele taxi, niet zijnde een taxi van het collectieve vervoer (Regiotaxi), of in de kosten van het gebruik van de eigen - / bruikleen-auto, geldt een inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen.

  • 3. Voor een vervoersvoorziening in de vorm van een PGB in de aanpassingskosten van de eigen auto geldt een inkomensgrens van 2 maal het norminkomen.

  • 4. Voor een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel en een gesloten buitenwagen geldt een inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen.

  • 5. Voor een vervoersvoorziening in de vorm van een drie- of vierwielfiets, duofiets, een handbike (vijfde wiel) of een soortgelijke vervoersvoorziening geldt een inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen.

Artikel 10 Primaat collectief vervoer en vervoersplafond

  • 1. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een vervoersvoorziening genoemd in artikel 6.1. van de verordening in aanmerking worden gebracht, wanneer hij niet in staat is het openbaar vervoer te be-reiken of te gebruiken.

  • 2. Bij verlening van de voorziening genoemd in artikel 6.1. onder a (Regiotaxi), zonodig in combinatie met andere in artikel 6.1. genoemde vervoersvoorzieningen uit de verordening, heeft het primaat voorrang indien deze voorziening of deze combinatie de adequaatst goedkoopste compenserende oplossing is.

  • 3. Bij vervoersvoorzieningen geldt een jaarlijks vervoersplafond ter hoogte van € 580,00 (gebaseerd op 2.000 kilometer ad € 0,29 per kilometer), tenzij medische en/of sociale noodzaak anders bepaalt.

  • 4. Bij een vervoersvoorziening in de vorm van een fiets wordt van een afschrijvingstermijn gehanteerd van 8 jaar bij personen van 12 jaar en ouder, respectievelijk een afschrijvingstermijn van 3 jaar voor personen jonger dan 12 jaar.

  • 5. Indien op basis van een medische indicering blijkt dat een Wmo-vervoersvoorziening noodzakelijk is en aanvrager gebruik kan maken van de Regiotaxi, doch uit eigen vrije keuze een andere vervoersvoorziening kiest worden de meerkosten boven het geldende vervoersplafond voor rekening van aanvrager gebracht. De invorderende partij is de gemeente en niet de betreffende leverancier”.

Artikel 11 Vergoeding bovenregionaal vervoer en vervoer zorginstellingen

  • Voor het noodzakelijk te achten bovenregionaal vervoer van de ondersteuningsbehoevende geldt een ge-maximeerde financiële vergoeding van € 400,00 op jaarbasis.

Artikel 12 Scootmobieltraining

  • Bij gebleken noodzaak kunnen de kosten van gewenningslessen, maximaal 5 lessen scootmobieltraining,

    voor een vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 13 Thermo-isolerende kleding

  • Bij gebleken medische noodzaak kan in het kader van de Wmo een vergoeding voor thermo-isolerende

    kleding worden toegekend wegens slechte doorbloeding van de ledematen.

Artikel 14 Financiële tegemoetkoming

  • Het college kan een financiële tegemoetkoming toekennen voor een eigen vervoersvoorziening als genoemd onder artikel 6.1. onder e, f, g, h, i en k van de verordening. Deze bedraagt bij gehuwden en samenwonenden maximaal 1,5 maal het geldende vervoersplafond als genoemd in artikel 10 onder 3.

Artikel 15 Persoonsgebonden budget

  • Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen is gelijk aan de huurprijs en/of koopprijs van de goedkoopst adequate compenserende voorziening ( inclusief onderhoud en reparatie). De bedragen die het college betaalt aan de gemeentelijke leverancier zijn hierbij het uitgangspunt.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als Financieel B gemeente Sint-Michielsgestel.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van Burgemeester en wethouders gehouden op 11 januari 2011
burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
de secretaris, de burgemeester,
mr. A.H.P.G. van de Kerkhof mr. J.C.M. Pommer