Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

De Raad van de gemeente Sittard-Geleen,

Gezien het voorstel van van 10 november 2009, gemeenteblad 2009,

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en artikel 41 van de Wet investeren in jongeren

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verlagen van het bedrag van de inkomensvoorziening;

b e s l u i t :

Vast te stellen de volgende: afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    wet:

    de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    b.

    WIJ-norm:

    de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    c.

    maatregel:

    de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    d.

    benadelingsbedrag:

    het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening op grond van de wet;

    e.

    college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen.

Artikel 2. Het toepassen van een verlaging

  • 1. Indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5, dan wel de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, verlaagt het college het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, overeenkomstig deze verordening.

  • 2. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3. Het college heroverweegt een besluit tot verlaging van de inkomensvoorziening binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. Een verlaging van de WIJ-norm wordt toegepast op de norm, zoals die voor de jongere geldt in de periode waarop de verlaging betrekking heeft.

  • 2. Het college kan besluiten tot het verlagen van de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien de verwijtbare gedraging van de jongere, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit

In het besluit tot verlaging worden, voor zover van toepassing, vermeld: de reden, de duur en het percentage van de verlaging.

Artikel 5. Termijn die voor beoordeling van verlaging in aanmerking wordt genomen

  • 1. Een besluit tot verlaging wordt niet genomen na verloop van één jaar nadat die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend.

  • 2. Een besluit tot verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht die heeft geleid tot ten onrechte verleende inkomensvoorziening wordt niet genomen na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 6. Ingangsdatum

  • 1. De verlaging ingevolge dit artikel wordt toegepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de jongere wordt bekendgemaakt. Indien de verlaging op deze wijze niet of niet volledig kan worden geëffectueerd wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de gedraging of van de periode waarop de gedraging betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging toegepast vanaf de ingangsdatum van de inkomensvoorziening indien de gedraging wordt geconstateerd bij de beoordeling van een aanvraag.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het vergroten van duurzame arbeidsinschakeling

Artikel 7. Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende meewerken aan het vergroten van de duurzame arbeidsinschakeling, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Tweede categorie:

  • ·

    Het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • ·

    het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Derde categorie:

  • ·

    Het stellen van onredelijke eisen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

Vierde categorie:

  • ·

    het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • ·

    het niet behouden van in de vorm van een leerwerkaanbod ex artikel 5 eerste lid van de wet aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid, scholing, opleiding of sociale activering.

  • ·

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • ·

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 8. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • b.

      twintig procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • c.

      honderd procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de Jongere zich binnen twaalf maanden na een als verwijtbaar aangemerkte gedraging, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aangemerkte gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 3. Bij samenloop van gedragingen bedoeld in het eerste lid die niet tot een zelfde feitencomplex behoren worden de percentages en duur opgeteld,

  • 4. De verlaging ingevolge dit artikel wordt toegepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de jongere wordt bekendgemaakt. Indien de verlaging op deze wijze niet of niet volledig kan worden geëffectueerd wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de gedraging of van de periode waarop de gedraging betrekking heeft.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt de verlaging toegepast vanaf de ingangsdatum van de inkomensvoorziening indien de gedraging wordt geconstateerd bij de beoordeling van een aanvraag.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9. Het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht met gevolgen voor de Inkomensvoorziening

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet dan wel in artikel 30 c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 52 euro en ten hoogste € 2250,00 wordt gesteld en afronding naar boven plaatsvindt op een veelvoud van € 10,00.

  • 3. Het met toepassing van het tweede lid berekende bedrag wordt verhoogd met 50% als de jongere zich binnen 2 jaar na een gedraging zoals bedoeld in het eerste lid die heeft geleid tot verlaging of een strafrechtelijke afdoening opnieuw schuldig maakt aan een dergelijke gedraging.

  • 4. De verlaging wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 5. Het college is bevoegd om de in het tweede lid genoemde bedragen aan te passen aan de Aanwijzing Sociale Zekerheid of het Boetebesluit sociale zekerheidswetten Toelichting: De “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” is per 1 januari 2009 herzien en de minimale boete is thans in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten vastgesteld op €52.

Artikel 10. De toepassing van de verlaging in de situatie bedoeld in artikel 9

  • 1. De verlaging zoals bedoeld in artikel 9 wordt toegepast met ingang van de dag van opschorting zoals bedoeld in artikel 40 van de wet dan wel de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan belanghebbende wordt bekendgemaakt.

  • 2. De verlaging wordt toegepast door middel van vermindering van de op grond van hoofdstuk IV van de wet en eventueel de hoofdstukken 2 en 4 van deze verordening te berekenen inkomensvoorziening. Deze vermindering bedraagt maximaal 10 procent van de WIJ-norm en wordt zo nodig in de daaropvolgende betaalmaanden voortgezet totdat het op grond van artikel 9 berekende bedrag is bereikt.

  • 3. Indien de toepassing van de verlaging op de in het eerste en tweede lid aangegeven wijze niet mogelijk is, wordt de verlaging toegepast gedurende de periode waarop de schending van de informatieplicht betrekking heeft.

  • 4. Indien de toepassing van de verlaging op de in de vorige leden aangegeven wijze niet mogelijk is, wordt het eventueel resterende bedrag van de verlaging toegepast indien de jongere binnen 5 jaar na het besluit tot verlaging opnieuw aanspraak op verlening van inkomensvoorziening maakt.

Artikel 11. Het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de verlaging vastgesteld op vijf procent van de WIJ-norm gedurende één maand indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet dan wel in artikel 30 c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verlaging is eveneens van toepassing op de situaties waarin de jongere heeft nagelaten om informatie die van belang is voor de voortzetting van inkomensvoorziening binnen de door het college op grond van artikel 40, tweede lid, van de wet gestelde termijn te verstrekken.

  • 3. Van een besluit tot de verlaging ingevolge dit artikel wordt afgezien en er wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 4. Van een besluit tot verlaging of van een waarschuwing wordt afgezien bij de behandeling van een aanvraag die niet leidt tot het verlenen van inkomensvoorziening, tenzij sprake is van de kennelijke bedoeling of opzet tot fraude.

  • 5. Een besluit tot verlaging ingevolge dit artikel wordt toegepast met ingang van de datum van opschorting zoals bedoeld in artikel 40 van de wet, dan wel met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de jongere wordt bekendgemaakt

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt, indien de jongere zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, de verlaging vastgesteld op ten hoogste honderd procent van de WIJ-norm gedurende één maand.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van categorieën van misdragingen, zoals bedoeld in het eerste lid, en de bijbehorende verlagingen.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 oktober 2009.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad der gemeente Sittard-Geleen in zijn vergadering van 16 december 2009.

De griffier
drs. J.Vis
De voorzitter
drs. G.J.M.Cox

Toelichting

Algemeen

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daar tegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening – voor zover daarop (nog) aanspraak bestaat - verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ). Dat is de Afstemmingsverordening.

Reikwijdte afstemmingsverordening WIJ

In afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de WIJ zoveel mogelijk WWB-conform in te richten, is de in de WIJ vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Afstemmingsverordening beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand. Het scala is beperkter van aard. De verplichtingen die op grond van artikel 41 WIJ kunnen worden gesanctioneerd betreffen de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45 WIJ).

Een ander verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van de bovengenoemde gedragingen. De afstemmingsverordening WIJ heeft al met al dus een beperkter strekking en reikwijdte dan de afstemmingsverordening WWB en wijkt daarom af waar het de omschreven maatregelwaardige gedragingen betreft.

Verlagen is maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast (zie ook Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 27). Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de afstemmingsverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt in deze verordening veelal toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Ingegeven door overwegingen van uitvoerbaarheid, zou de gedachte kunnen rijzen dat het noemen van vaste bedragen in de verordening wellicht handiger zou zijn. Daar tegenover staat echter dat dit spoedig tot vormen van rechtsongelijkheid en disproportionaliteit kan leiden. Een maatregel van € 250,- betekent voor een 20-jarige een verlies van vrijwel de volledige inkomensvoorziening, terwijl dit voor een 21-jarige verhoudingsgewijs een veel minder groot aandeel betreft. Mede om die redenen is de maatregel in deze verordening gerelateerd aan de toepasselijke WIJ-norm met uitzondering van de verlagingen die verband houden met schending van de inlichtingenverplichting waarvoor in aansluiting op het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Vaste bedragen gerelateerd aan het benadelingsbedrag van toepassing zijn. In deze verordening wordt gekozen voor een maand als de reguliere duur van de maatregel. Bij recidive geldt als regel dat deze duur verdubbeld wordt.

Verlaging of intrekking inkomensvoorziening?

Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op een werkleeraanbod en evt. inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de totstandkoming daarvan, bijv. door mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleer-aanbod zodra dat vastgesteld is. Daarnaast geldt een inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 44, respectievelijk 45 van de WIJ. Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na, dan staat de gemeente diverse instrumenten ter beschikking. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende fasen waarop de verplichtingen betrekking hebben. Aanvraagfase Betreft het een schending van verplichtingen die betrekking hebben op de aanvraagbehandeling, dan geldt het volgende: als de jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (artikel 17, vijfde lid, WIJ). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening. Uit artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ vloeit immers voort dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 niet wil nakomen, geen recht op inkomensvoorziening bestaat (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 39 en 40). Dit geldt in bredere zin ook voor andere gedragingen van de jongere waaruit kan worden afgeleid dat deze de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen in het geheel niet wil nakomen. Is sprake van een minder ernstige schending van de verplichtingen m.b.t. de totstandkoming van het werkleeraanbod, dan kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening verlaagd worden conform de afstemmingsverordening WIJ.

Bij een herziening blijft de inkomensvoorziening in stand. Een andere sanctie op dergelijk gedrag is dat het werkleeraanbod wel in stand blijft maar de inkomensvoorziening verlaagd wordt, conform de gemeentelijke Afstemmingsverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Het past evenwel in het systeem van de WIJ om bij minder ernstige gedragingen tot verlaging van de inkomensvoorziening te besluiten en bij ernstiger gedrag, bijvoorbeeld waar sprake is van schending van meerdere verplichtingen of van herhaald gedrag, het werkleeraanbod in te trekken. Het is immers in de geest van de regeling om, met het oog op duurzame arbeidsparticipatie, een werkleeraanbod niet te snel in te trekken. Dit is in de wetgeving tot uitdrukking gebracht doordat verlaging van de inkomensvoorziening bij schending van de verplichtingen imperatief is voorgeschreven, waar intrekking van het werkleeraanbod (artikel 21 WIJ) een bevoegdheid is, juist vanwege de verstrekkende gevolgen daarvan. Bedacht moet daarbij immers worden dat intrekking van het werkleeraanbod tevens intrekking van de inkomensvoorziening tot gevolg heeft (indien toegekend) en dus het effect van ‘dubbele’ bestraffing kan hebben. Het is daarom raadzaam om niet lichtvaardig tot intrekking van het werkleeraanbod over te gaan Een beleid waarbij slechts in uitzonderingsgevallen tot intrekking van het werkleeraanbod wordt overgegaan, mag daarom in lijn met de bedoelingen van de wetgever worden geacht. Een dergelijke uitzonderingssituatie zal zich in de aanloop naar de feitelijke tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod niet spoedig voordoen. Daarvan kan sprake zijn als van de gemeente niet meer gevergd kan worden dat uitvoering wordt gegeven aan het werkleeraanbod. Werkt de jongere onvoldoende mee aan de feitelijke uitvoering van het werkleeraanbod, dan wordt de evt. inkomensvoorziening verlaagd, conform de afstemmingsverordening (art. 41, eerste lid WIJ).

Relatie met Verordening Werkleeraanbod

De verordening Werkleeraanbod en de afstemmingsverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door de verordening Werkleeraanbod gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel tegenover dat de jongere verplicht is het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt de afstemmingsverordening het kader voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In de verordening Werkleeraanbod wordt ook richting gegeven aan onder welke voorwaarden en omstandigheden tot intrekking van het werkleeraanbod (en daarmee de inkomensvoorziening) kan worden overgegaan. Dit is in de verordening Werkleeraanbod vastgelegd in artikel 6. Daarmee wordt dan tevens de grens afgebakend met het verlagen van de inkomensvoorziening bij wijze van maatregel. Zoals gezegd is het in lijn met de wetgever als slechts in bijzondere omstandigheden tot intrekking van het werkleer-aanbod wordt overgegaan.

De verplichtingen die tot een maatregel kunnen leiden

De verplichtingen die aan het werkleerrecht en de inkomensvoorziening jegens het college zijn verbonden zijn de volgende:

  • ·

    de inlichtingenplicht (artikel 44, eerste lid, WIJ)

  • ·

    de medewerkingsplicht (artikel 44, tweede lid, WIJ)

  • ·

    de identificatieplicht (artikel 44, derde lid, WIJ)

  • ·

    verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod

Daarnaast heeft de jongere bij zijn aanvraag om een werkleeraanbod ook een inlichtingenplicht jegens UWV WERKbedrijf, die bij schending ook tot het opleggen van een maatregel kan leiden (artikel 41, eerste lid, WIJ).

Schending inlichtingen- medewerkings- en identificatieplicht

Schending van de verplichtingen genoemd in artikel 44 WIJ verplicht in beginsel tot verlaging van de inkomensvoorziening. De hier genoemde verplichtingen betreffen de inlichtingen- medewerkings- en identificatieplicht. Voor de twee laatstgenoemde verplichtingen geldt dat schending van deze verplichtingen er in beginsel toe leidt dat het recht op werkleeraanbod en op inkomensvoorziening niet kan worden vastgesteld en daarom afgewezen, beëindigd of ingetrokken kan worden, conform de WWB. Om die reden zijn ze in het kader van deze verordening niet als ‘maatregelwaardige’ gedragingen aangemerkt. Schending van de inlichtingenplicht heeft zowel betrekking op de inkomensvoorziening als het werkleeraanbod en ziet niet alleen op de informatieplicht van de jongere jegens het college maar ook UWV WERKbedrijf.

Schending van de verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod

In artikel 45 WIJ zijn tamelijk gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor een werkleeraanbod wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient in beginsel te leiden tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening.

In de verordening is gekozen voor uiteenlopende maatregelpercentages voor schending van de verschillende verplichtingen, dit in aansluiting op de huidige bijstandspraktijk. Er wordt daarom gedifferentieerd tussen de verschillende verplichtingen. In de Afstemmingsverordening WWB zijn aan schending van die verplichtingen maatregelen van uiteenlopende hoogte verbonden. Gehandeld wordt in overeenstemming met de wens om bijstandsgerechtigden en jongeren zoveel mogelijk gelijk te behandelen, als bij het inrichten van de afstemmingsverordening WIJ een categorie-indeling wordt gemaakt van gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren en daarbij een opbouw plaatsvindt in de hoogte van de maatregelen, die zoveel mogelijk in overeenstemming met de Afstemmingsverordening WWB is. Echter, de eerste categorie met betrekking tot het laten registreren als werkzoekende is op dit moment niet opgenomen in de WIJ. Daarmee vervalt de eerste categorie.

Verplichtingen artikel 45 WIJ

Verplichtingen Artikel 9 Afstemmingsverordening WWB

b.

Meewerken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

Tweede categorie 10%

c.

Geen onredelijke eisen stellen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren

Gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren

Derde

categorie 20%

d.

Meewerken aan het behoud of bevor-deren van de arbeidsbekwaamheid

Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

Vierde categorie 100%

e.

Meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling

Idem

Vierde categorie 100%

f.

Opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen verrichten

Idem

Vierde categorie 100%

g.

Op advies van een arts zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard

Artikel 15 Afstemmingsverordening: Indien belanghebbende niet, niet tijdig of niet volledig voldoet aan verplichting op grond van artikel 55 van de WWB.

Tweede categorie 10%

Zeer ernstige misdragingen

Afzonderlijke aandacht verdient de verplichting om de inkomensvoorziening te verlagen als de jongere zich zeer ernstig misdraagt (artikel 41, eerste lid, WIJ). Het betreft gedragingen die in het maatschappelijk verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd (conform artikel 18, tweede lid, WWB). De redactie van artikel 41, eerste lid, WIJ wijkt af van die van artikel 18, tweede lid, WWB en laat ruimte open voor de gedachte dat een zeer ernstige misdraging niet afhankelijk zou zijn van de context waarin deze zich afspeelt, zolang deze zich maar tot het college of diens ambtenaren richt. Hiermee is echter niet beoogd is afstand te nemen van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep inzake zeer ernstige misdragingen in het kader van bijstandverlening (zie ook Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 46). Zoals de CRvB onder meer in zijn uitspraak van 29 juli 2008, LJN BD7970, heeft overwogen, is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 18, tweede lid, WWB voldaan indien sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van een of meer van de in dat artikellid bedoelde verplichtingen met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag jegens het college en bij de uitvoering van de WWB betrokken personen dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Een wegens dergelijk gedrag opgelegde verlaging van de bijstand c.q. inkomensvoorziening dient te worden aangemerkt als punitieve (bestraffende) sanctie en op het college rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van de genoemde bepaling sprake is geweest (zie ook de uitspraak van 31 december 2007, LJN BC1811). Bezondigt de jongere zich herhaaldelijk een zeer ernstige misdragingen, dan kan het college de jongere tijdelijk uitsluiten van het recht op een werkleeraanbod (artikel 22, eerste lid, WIJ). Een dergelijk besluit moet uiterlijk binnen een maand heroverwogen worden. Anders dan de memorie van toelichting suggereert, betekent dit niet per definitie uitsluiting van het recht op een inkomensvoorziening (zie Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 46/47 voor het standpunt van de regering ter zake). Artikel 42 WIJ, dat daarvoor de grondslag zou moeten bieden, kent ‘ (tijdelijke) uitsluiting van het recht op een werkleeraanbod bij zeer ernstige misdragingen’ niet als afzonderlijke uitsluitingsgrond voor de inkomensvoorziening. Het is wel denkbaar dat het bij herhaling zeer ernstig misdragen kan worden aangemerkt als houding en gedragingen van de jongere waaruit ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5, niet wil nakomen. Om onzekerheid op dit punt uit te sluiten, wordt in deze verordening gekozen voor het (verder) verlagen van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid, WIJ, zodat feitelijk een tijdelijke uitsluiting ontstaat.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ. De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de WWB, de bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, WWB) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensvoorzieningsnorm’, waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Artikel 2. Afstemming

Eerste lid Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). In de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving wordt dit afgeraden, niettemin is deze grondslag omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden. Dat is om redactionele redenen expliciet verwoord, zodat bij de normering van de maatregelen in het vervolg van de verordening niet steeds hoeft te worden gesteld dat de maatregel een x-percentage bedraagt ‘onverminderd artikel 2, tweede lid’, m.a.w. met de mogelijkheid af te wijken. Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomens-voorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 8.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een verlaging wordt toegepast, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit het motiveringsbeginsel. In de hiervoor in aanmerking komende situaties, met name de verlagingen van de inkomensvoorziening, zal ook de ingangsdatum, de termijn en het percentage van verlaging van de relevante WIJ-norm vermeld moeten worden.

Artikel 5. Termijn die voor beoordeling van verlaging in aanmerking wordt genomen

Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een besluit tot verlaging spoedig nadat de verwijtbare gedraging is betoond, wordt genomen. Om deze reden wordt geregeld dat tot verlagingen niet wordt besloten na verloop van één jaar. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt echter een afwijkende termijn.

Artikel 6. Ingangsdatum

Het toepassen van een verlaging vindt plaats door het verlagen van de inkomensvoorziening. De WIJ laat het toe om een verlaging van de uitkering op twee manieren te effectueren, namelijk met terugwerkende kracht of door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Om te voorkomen dat een groot aantal herzienings- en terugvorderingsbesluiten genomen zouden moeten worden, is bepaald dat in beginsel een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de beschikkingsdatum c.q. de ingangsdatum van de inkomensvoorziening. In de uitzonderlijke situaties waarin dit niet mogelijk is ( b.v. in verband met beëindiging van de inkomensvoorziening) vindt de verlaging plaats met terugwerkende kracht, hetgeen dan wel tot een herzienings- en terugvorderingsbesluit zal moeten leiden.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het vergroten van duurzame arbeidsinschakeling

De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. De gemeente Sittard-Geleen kiest voor de meervoudige variant, dat wil zeggen dat de categorieën en de percentages genoemd in de WWB verordening worden als afgeleide worden gehanteerd.

Artikel 7. Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het vergroten van duurzame arbeidsinschakeling, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Artikel 8. De hoogte en duur van de maatregel

De gedragingen die in artikel 6 zijn gecategoriseerd zijn in artikel 7 gekoppeld aan gestandaardiseerde verlagingen. Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Dit betekent dat iedere verwijtbaar gedrag via een besluit kenbaar zal moeten worden gemaakt, ook indien de gedraging op grond van andere redenen dan het ontbreken van verwijtbaarheid niet heeft geleid tot een verlagingsbesluit. Op basis van deze bepaling kan een recidiveverlaging slechts één keer worden toegepast. Indien de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de verlaging individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Bij samenloop van afzonderlijke gedragingen worden de (eventueel verschillende) percentages en tijdvakken getotaliseerd. Een gedraging van een van de partners die geleid zou hebben tot een verlaging van 5 % voor de duur van 2 maanden in combinatie met een gedraging van de andere partner waaraan een verlaging is verbonden van 10 % gedurende 1 maand leidt dan tot een verlaging van15% gedurende 1 maand en van 5% gedurende de daaropvolgende maand. Indien deze systematiek mocht leiden tot een verlaging van meer dan 100% wordt het meerdere niet overgeheveld naar een daaropvolgende maand.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9. Het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht met gevolgen voor de Inkomensvoorziening.

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel is betaald. Bij de vaststelling van de maximumverlaging is rekening gehouden met de maximale geldboete, zoals die door de strafrechter wordt opgelegd. Deze maximale verlaging zal waarschijnlijk niet vaak voorkomen. Op grond van de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” dient er in principe bij fraude vanaf € 10.000,- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak niet accepteert wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een besluit tot verlaging genomen moeten worden.

Indien er een strafvervolging is ingesteld, wordt een besluit tot verlaging niet genomen zolang het OM de gedraging onderzoek. Is de strafvervolging zover gevorderd dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen of er een schikking heeft plaatsgevonden op grond van art. 74 Sr, dan blijft een verlagingsbesluit definitief achterwege. Het ‘una via’ beginsel kan zich immers verzetten tegen een samenloop van een aanpassing van de uitkering door een bestuursorgaan wegens inlichtingenfraude en een strafrechtelijke afdoening. De Centrale Raad van Beroep heeft dit in het (recente) verleden geregeld tot uitdrukking gebracht. Omwille van de flexibiliteit in regelgeving wordt het college bevoegd verklaard om de in het tweede lid van dit artikel aangegeven bedragen aan te passen.

Artikel 10. De toepassing van de verlaging in de situatie bedoeld in artikel 9

Het besluit tot verlaging op grond van artikel 41 WIJ en de bepalingen in deze verordening laat onverlet dat er een besluit moet worden genomen waarbij de ten onrechte verleende inkomensvoorziening wordt teruggevorderd. Deze afstemmingsverordening is er niet voor bedoeld om hierop nader in te gaan. Het college heeft over terugvordering nadere beleidsregels vastgesteld. Artikel 9 geeft daarentegen de wijze van tenuitvoerlegging van de als gevolg van schending van de informatieplicht opgelegde verlaging weer, waarbij als uitgangspunt geldt dat de op grond van artikel 8 berekende verlaging optimaal moet worden geëffectueerd. Indien het besluit wordt genomen op een tijdstip waarin de jongere geen verdere aanspraak op inkomensvoorziening heeft dient zo mogelijk de verlaging te worden toegepast gedurende de periode waarop de inlichtingenfraude betrekking heeft. Deze methodiek heeft echter alleen maar effect voor situaties, waarin er toch nog een gedeeltelijk recht op inkomensvoorziening zou hebben bestaan als de betreffende informatie destijds bekend zou zijn geweest. In de andere situaties wordt immers al na een besluit ex artikel 40, lid 3, WWB de volledige bijstand teruggevorderd. In laatstbedoelde situaties en in situaties waarin anderszins de verlaging niet volledig kan worden geëffectueerd kan tot (verdere) effectuering worden overgegaan als belanghebbende alsnog een beroep doet op inkomensvoorziening binnen een termijn van 5 jaar na het desbetreffend besluit.

In het vierde lid gaat het in tegenstelling tot artikel 5, lid 2 van deze verordening om de effectuering van een besluit tot verlaging. Artikel 5 heeft daarentegen betrekking op het tijdstip van het in artikel 8 bedoelde besluit, dat – in overeenstemming met de boetesystematiek - genomen moet worden binnen 5 jaar na de gedraging.

Artikel 11. Het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand

Dit artikel geeft weer welke instrumenten moeten worden toegepast in de situaties waarin geconstateerd wordt dat de jongere de informatieplicht heeft geschonden, doch deze tekortkoming niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag. Een voorbeeld van een dergelijke “nulfraude” is het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens.

Het recht op inkomensvoorziening blijft in de hier bedoelde situaties onverkort bestaan.

Ook wordt hieronder verstaan de omstandigheid waarin een cliënt de voor de verlening van inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt en het recht op inkomensvoorziening wordt opgeschort (artikel 40 WIJ). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan wordt de inkomensvoorziening beëindigd door middel van het intrekken van het besluit tot toekenning van de inkomensvoorziening met ingang van de opschortingsdatum. Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt een waarschuwing gegeven of – bij een herhaalde tekortkoming - een verlaging toegepast. Het verstrekken van onvolledige informatie naar aanleiding van een aanvraag leidt tot het niet in behandeling nemen of afwijzen van de aanvraag. Een verlaging van toe te kennen uitkering is dan ook niet aan de orde. Een waarschuwing is evenmin opportuun, tenzij blijkt van een kennelijke bedoeling of opzet tot fraude.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat de jongere zich zeer ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks worden onderscheiden:

  • ·

    verbaal geweld;

  • ·

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • ·

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • ·

    mensgericht fysiek geweld.

In dit verband is het tevens relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie.

In dit artikel wordt de marge van de verlaging aangegeven en krijgt het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Dit kan in de vorm van het vaststellen van gecategoriseerde gedragingen en standaardverlagingen en deze op te nemen in een allesomvattend agressieprotocol.

Artikel 13 en 14

De artikelen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.