Regeling vervallen per 01-01-2015

De verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Sittard-Geleen.

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet, gemeente Sittard-Geleen

De raad van de gemeente Sittard-Geleen besluit, gelet op artikel 212 van de Gemeentewet,

vast te stellen:

De verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Sittard-Geleen.

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Afdeling:

    Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse resultaatverantwoordelijkheid op het niveau van producten en projecten aan het college.

  • b.

    Administratie:

    Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Sittard-Geleen en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    Programma(lijn):

    Een in de programmabegroting gedefinieerd samenstel van maatregelen en activiteiten die nodig zijn om doelstellingen (in termen van maatschappelijke effecten) te kunnen realiseren. Een programma bestaat uit een of meer programmalijnen.

  • d.

    Investeringen:

    Investeringen betreffen het aanschaffen of vervaardigen van goederen waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Onder investeringen worden tevens vervangingsinvesteringen begrepen. Vervangingsinvesteringen zijn investeringen ten behoeve van de vervanging van een bestaand actief als gevolg van economische veroudering of slijtage.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt op voorstel van het college voor elke nieuwe raadsperiode een programma-indeling vast, nader uitgewerkt c.q. gespecificeerd op het niveau van programmalijnen.

  • 2. De raad stelt op voorstel van het college per programmalijn relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3. Planning- en controlcyclus

  • 1. De planning- en controlcyclus bestaat uit een jaarlijkse en een vierjaarlijkse cyclus.

  • 2. Voor aanvang van een begrotingsjaar stelt de raad, op voorstel van het college, een overzicht vast m.b.t. de jaarlijkse P&C-cyclus (spoorboekje). Hierin zijn in elk geval opgenomen de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de voorjaarsnota, de tussentijdse rapportages en de begroting met de meerjarenraming.

  • 3. In de P&C-cyclus worden de wettelijke termijnen en de gewenste voorbereidingstijd van vijf weken voor de raad in acht genomen.

  • 4. Uitgangspunten zijn een gelijktijdige behandeling van de voorjaarsnota, de jaarrekening en de eerste programmarapportage en verder een gelijktijdige behandeling van de begroting, de tweede programma-rapportage en de belastingvoorstellen.

    In onvoorzienbare omstandigheden kan van deze uitgangspunten worden afgeweken.

  • 5. 5.De vierjaarlijkse cyclus volgt de zittingsperiodes van de raad. Hierin komen aan de orde: actualiseren stadsvisie, coalitieprogramma, najaarsnota, tussentijdse evaluatie van coalitieprogramma en verantwoording van coalitieprogramma.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programmalijnen en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de productenrealisatie ingedeeld naar programmalijnen, inclusief een verschillenanalyse op programmalijnniveau van baten en lasten.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten in de uiteenzetting van de financiële positie binnen de beleidsbegroting is opgenomen.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en worden van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 4. In de jaarrekening worden van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 5. De begroting en de jaarstukken bevatten een paragraaf “subsidies” met daarin een overzicht van de verstrekte subsidies aan instellingen en ondernemingen.

  • 6. De jaarstukken bevatten een paragraaf “begrotingsrechtmatigheid” waarin per programmalijn inzicht wordt gegeven in de verschillen tussen de raming na wijziging en de realisatie.

Artikel 5. Kaders ontwerpbegroting

  • 1. Het college biedt de raad een voorjaarsnota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

    De raad stelt deze voorjaarsnota vast.

  • 2. In de ontwerpbegroting wordt in het onderdeel Algemene dekkingsmiddelen een post onvoorzien opgenomen voor de begroting als geheel.

  • 3. De ramingen van onderhoudsbudgetten in de ontwerpbegroting worden gebaseerd op de meerjarige onderhoudsplannen zoals die door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programmalijn en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. De begroting bevat en overzicht van de nieuwe investeringen. Deze investeringen worden bij de begrotings-behandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • 3. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college gemeld aan de raad. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

    Overschrijdingen tot € 50.000,-- op programmalijnniveau meldt het college in de eerstvolgende programma-rapportage. Overschrijdingen boven de € 50.000,-- zijn niet toegestaan zonder een afzonderlijke door de raad vastgestelde begrotingswijziging.

  • 4. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van drie tussentijdse rapportages:

    • a.

      De eerste programmarapportage in het voorjaar over de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar in relatie tot de jaarrekening van het voorafgaande boekjaar.

    • b.

      De tweede programmarapportage in het najaar over de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar in relatie tot de begroting voor het komende boekjaar.

    • c.

      De derde programmarapportage in december.

    Deze rapportage heeft alleen betrekking op een financiële bijstelling van de begroting van het lopende boekjaar. Deze rapportage bevat dan ook alleen een beslispuntenlijst en een begrotingswijziging.

  • 2. De inrichting van de tussentijdse programmarapportages sluit aan bij de programmalijnindeling van de begroting.

  • 3. De programmarapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      De baten en lasten per programmalijn.

    • b.

      Het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen.

    • c.

      Het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b.

    • d.

      De (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programmalijn.

    • e.

      Het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede een realisatie en raming van de productenrealisatie en de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 4. In de programmarapportage worden afwijkingen van de geraamde baten en lasten en investeringskredieten in de begroting - op programmalijnniveau - groter dan 1% toegelicht (met een minimum bedrag van € 50.000,--).

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Het college biedt de raad minstens eenmaal per 4 jaren een nota waardering en afschrijving vaste activa aan.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. De nota bevat een onderverdeling in:

    • a.

      Categorieën.

    • b.

      Afschrijvingstermijnen en afschrijvingssystematiek per categorie.

    • c.

      Waarderingsgrondslagen en activeringsgrondslagen.

    Tevens wordt aangegeven op welke wijze de financiële gevolgen van activeringen worden toegerekend aan kostendragers.

Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor openstaande publiekrechtelijke vorderingen wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 50.000, een voorziening gevormd ter grootte van het gemiddeld oninbaarheidspercentage van de afgelopen drie jaren.

  • 2. Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling van de inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt de raad minstens eenmaal per 4 jaren een nota reserves en voorzieningen aan.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. De kadernota bevat:

    • a.

      De vorming, besteding alsmede vrijval van reserves.

    • b.

      De vorming, besteding alsmede vrijval van voorzieningen.

    • c.

      De toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

    • d.

      De beleidsregels ten aanzien van stille reserves.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. Prijsstelling voor dienstverlening aan derden vindt plaats op basis van de integrale kostprijs tenzij er gemotiveerde redenen zijn om hiervan af te wijken.

  • 4. Het rentepercentage voor de rentetoerekening van de kapitaallasten van nieuwe investeringen wordt jaarlijks bij de begroting opnieuw vastgesteld op basis van de dan geldende rentevisie.

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen, leges en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke belastingen, rechten, heffingen en leges.

  • 2. Het college biedt de raad minstens eenmaal per 4 jaren een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 3. Het college biedt de raad minstens eenmaal per 4 jaren een nota aan met de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten anders dan genoemd in het tweede lid.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 4. De besluiten van het college voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 13. Treasuryfunctie

  • 1. Het college zorgt bij het uitoefenen van de treasuryfunctie voor:

    • a.

      Het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren.

    • b.

      Het beheersen van de risico’s verbonden aan de treasuryfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s.

    • c.

      Het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen.

    • d.

      Het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële positie.

    • e.

      Het verzekeren van een duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 2. Het college neemt bij het uitvoeren van de treasuryfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      Het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen die minimaal voldoen aan de voorwaarden die zijn benoemd in de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).

    • b.

      Overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd intact is.

    • c.

      Derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s.

    • d.

      Voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden vier prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd.

    • e.

      Overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

    • f.

      Het college informeert de raad indien de wettelijke waarden voor de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigen te worden overschreden.

  • 3. Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak .

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiëleparticipaties.

  • 4. Het college mag achtervangovereenkomsten met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw aangaan voor leningen opgenomen door in de gemeente werkzame woningcorporaties.

Artikel 14. Lokale heffingen

  • 1. Bij de begroting doet het college verslag van:

    • a.

      De samenstelling van het pakket aan gemeentelijke belastingen en heffingen.

    • b.

      De verdeling van de druk van de belastingen over de diverse bevolkingsgroepen en belanghebbenden.

    • c.

      De kostendekkendheid van de heffingen.

    • d.

      De druk van de lokale belastingen en heffingen.

    • e.

      Het kwijtscheldingsbeleid en het tarievenbeleid.

  • 2. Het college doet bij de begroting en jaarstukken in de paragraaf lokale heffingen verslag van:

    • a.

      De opbrengsten per lokale heffing.

    • b.

      Het volume en bedrag aan kwijtscheldingen.

    • c.

      De kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing.

    • d.

      De (ontwikkeling van de) lastendruk voor woningen en niet woningen.

Artikel 15. Weerstandsvermogen en risicomanagement

  • 1. Het college biedt de raad minstens eenmaal per vier jaren een kadernota weerstandsvermogen en risico-management aan.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. Het college geeft aan in de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en van de jaarstukken de risico’s van materieel belang en een inschatting van de kans dat deze risico's zich voordoen.

    Het college brengt hierbij in elk geval de risico's in beeld en actualiseert de risico's genoemd in de nota bedoeld in het eerste lid. Hierbij wordt speciale aandacht gegeven aan verstrekte garanties.

  • 3. Het college geeft aan in de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en van de jaarstukken de weerstandscapaciteit en in hoeverre schade en verliezen als gevolg van de risico’s van materieel belang met de weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

Artikel 16. Beheer kapitaalgoederen

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan.

    Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair.

    De raad stelt het onderhoudsplan vast.

  • 2. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan.

    Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen.

    De raad stelt het rioleringsplan vast.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan en een onderhoudsplan m.b.t. gebouwen voor onderwijshuisvesting.

    Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen.

    De raad stelt deze onderhoudsplannen vast.

  • 4. Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf beheer kapitaalgoederen verslag over de uitvoering.

Artikel 17. Financiering

Bij de begroting, de tussentijdse rapportages en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van:

  • a.

    De kasgeldlimiet.

  • b.

    De renterisico norm.

  • c.

    De financieringsbehoefte voor de komende vier jaar.

  • d.

    De rentevisie.

  • e.

    De rentekosten en rente-opbrengsten verbonden aan de treasuryfunctie.

  • f.

    De limieten voor het aantrekken van korte en lange financieringsmiddelen.

Artikel 18. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering licht het college in de begroting en jaarstukken de stand van zaken en de beleidsvoornemens toe ten aanzien van:

  • a.

    De doelen van de bedrijfsvoering waarbij een duidelijk en meetbaar verband met de programmadoelen wordt gelegd.

  • b.

    De wijze waarop de kaderstellende en controlerende rol van de raad wordt gefaciliteerd.

  • c.

    De onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid bedoeld in art. 213a gemeentewet.

  • d.

    De inzet van eigen personeel, externe adviseurs, ingehuurde capaciteit van derden, huisvesting en informatie- / communicatietechniek.

  • e.

    De wijze waarop de doelmatigheid van de middeleninzet wordt gewaarborgd.

Artikel 19. Verbonden partijen

  • 1. Het college biedt de raad minstens eenmaal per 4 jaren een kadernota verbonden partijen aan met de holdingstrategie.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. Hierin zijn in ieder geval opgenomen de regels ten aanzien van sturing en verantwoording en de wijze waarop informatie wordt verstrekt over de kwaliteit van bestuur en bedrijfsvoering.

  • 3. In de begroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen ingegaan op:

    • a.

      Bestaande en nieuwe verbonden partijen.

    • b.

      Het beëindigen van bestaande verbonden partijen.

    • c.

      Het wijzigen van bestaande verbonden partijen.

  • 4. n de begroting en jaarstukken wordt van elk van de verbonden partijen minimaal weergegeven:

    • a.

      De naam en vestigingsplaats.

    • b.

      Het openbaar belang dat wordt gediend.

    • c.

      Mutaties in het belang van de gemeente.

    • d.

      Het eigen- en vreemd vermogen.

    • e.

      Het resultaat.

Artikel 20. Grondbeleid

  • 1. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. In deze nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      De relatie met de programma's van de begroting.

    • b.

      De strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente.

    • c.

      De te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

    • d.

      De voorraadverwerving en uitgifte van gronden.

    • e.

      De uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen.

  • 3. In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op de uitvoering van de nota grondbeleid, met name de belangrijkste financiële ontwikkelingen zoals verlies- / winstverwachtingen, de verwerving van gronden e.d. en de relaties van het grondbeleid met de programma's.

Artikel 21. Verstrekking subsidies

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een kadernota subsidiebeleid aan.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. In de nota worden uitgangspunten geformuleerd voor:

    • a.

      het subsidiebeleid;

    • b.

      de juridische, financiële en procesmatige randvoorwaarden;

    • c.

      de feitelijke toepassing van subsidies, subsidievormen, subsidiegrondslagen, subsidievoorwaarden en het subsidieproces.

  • 3. In de paragraaf subsidies bij de begroting en de jaarstukken geeft het college een overzicht van de subsidies aan instellingen en ondernemingen.

Artikel 22. Begrotingsrechtmatigheid

  • 1. In de jaarstukken wordt in de paragraaf begrotingsrechtmatigheid per programmalijn inzicht gegeven in de verschillen tussen de raming na wijziging en de realisatie, e.e.a. voor zover de kostenoverschrijdingen op programmalijnniveau groter zijn dan 1 % van de begrote lasten en tenminste € 50.000,-- bedragen.

  • 2. Begrotingsoverschrijdingen worden als onrechtmatig gemarkeerd en worden nader gerubriceerd naar de overschrijdingscategorieën zoals die zijn opgenomen in het protocol voor de accountantscontrole.

Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    Het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen.

  • b.

    Het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoorts.

  • c.

    Het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties.

  • d.

    Het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • e.

    Het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • f.

    De controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de

    rechtmatigheid van de beheershandelingen.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente.

  • 3. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen en brengt de genomen maatregelen ter kennis van de raad.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie

Artikel 26. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    Een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen.

  • b.

    Een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd.

  • c.

    De verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten.

  • d.

    De regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de treasuryfunctie.

  • e.

    De kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

Artikel 27. Inkoop en aanbesteding

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een nota aan m.b.t. kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding.

    De raad stelt deze nota vast.

  • 2. Het college draagt zorg voor en legt vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen en diensten.

    De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de nationale en Europese wetgeving.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2010. De stukken voor het begrotingsjaar 2010 en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de ‘Financiële verordening gemeente Sittard-Geleen” vastgesteld door de raad op 1 oktober 2009.

Artikel 29. Overgangsbepalingen

  • 1. Nota’s en plannen zoals vermeld in hoofdstuk 3 die op het moment van inwerkingtreding zijn vastgesteld blijven van kracht totdat er een nieuwe of herziene versie is vastgesteld door de raad.

  • 2. De vierjaarlijkse termijn voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van deze nota’s en plannen gaat telkens in vanaf de datum van de laatste vaststelling door de raad.

Artikel 30. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Sittard-Geleen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 28 januari 2010.

de burgemeester

drs. G.J.M. Cox

de griffier

drs. J. Vis

Toelichting op de artikelen van de Financiële Verordening ex artikel 212 Gemeentewet, gemeente Sittard-Geleen

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Toelichting artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1. van de verordening gedefinieerd.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Toelichting artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. Het eerste lid bepaalt dat de indeling van de programma’s nader uitgewerkt c.q. gespecificeerd op het niveau van programmalijnen op voorstel van het college – voor elke nieuwe raadsperiode - door de raad worden vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Voor de gemeente Sittard-Geleen vindt autorisatie van de programmabegroting plaats op het niveau van programmalijnen. Een programmalijn wordt hier gedefinieerd als een productgroep van een of meer producten van de productenraming (en productenrealisatie). In het tweede lid is aangegeven dat de raad op voorstel van het college per programmalijn relevante indicatoren vaststelt voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Toelichting artikel 3. Planning- en controlcyclus

Het eerste lid geeft aan dat de planning- en controlcyclus bestaat uit een jaarlijkse en een vierjaarlijkse cyclus. Het tweede lid bepaalt dat het college ieder jaar aan de raad een overzicht aanbiedt met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoor-boekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning. Hierin zijn in elk geval opgenomen de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de voorjaarsnota, de tussen-tijdse programmarapportages en de begroting met de meerjarenraming. Het derde lid bepaalt dat In de P&C-cyclus de wettelijke termijnen en de gewenste voorbereidingstijd van vijf weken voor de raad in acht worden genomen. Het vierde lid bevat de bepaling dat de uitgangspunten zijn een gelijktijdige behandeling van de voorjaarsnota, de jaarrekening en de eerste programmarapportage en verder een gelijktijdige behandeling van de begroting, de tweede programmarapportage en de belastingvoorstellen. In onvoorzienbare omstandigheden kan van deze uitgangspunten worden afgeweken. Het vijfde lid geeft aan dat de vierjaarlijkse cyclus de zittingsperiodes van de raad volgt. Hierin komen aan de orde: actualiseren stadsvisie, coalitieprogramma, najaarsnota, tussentijdse evaluatie van coalitieprogramma en verantwoording van coalitieprogramma .

De belangrijkste “nieuwe” elementen in deze cyclus zijn:

  • ·

    Aan het begin van de nieuwe raadsperiode wordt de bovenliggende strategische visie herijkt. De ervaringen uit de vorige raadsperiode, nieuwe politieke inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen vormen de basis. Die visie moet vervolgens herkenbaar aan de basis liggen van alle beleid en alle te maken keuzes.

  • ·

    Het coalitieprogramma krijgt een plek in de P&C-cyclus als onderlegger van de nieuwe programma-begroting.

  • ·

    Het coalitieprogramma en de herijkte visie worden via de najaarsnota verwerkt in de programma-begroting.

  • ·

    Eindigheid van beleid is zowel een thema aan het begin van de nieuwe raadsperiode als in de verantwoording ervan aan het eind. In de periode meteen na de verkiezingen kan daardoor aan de hand van gerichte opdrachten gewerkt worden aan beleidsvernieuwing.

  • ·

    Een midtermreview in het derde jaar maakt het mogelijk nog bij te sturen, zodat aan het eind van de raadsperiode maximaal kan worden ingezet op het bereiken van de beoogde resultaten.

  • ·

    Aan het eind van de raadsperiode worden de resultaten van die periode verantwoord. Dat is een goede gelegenheid om:

    • -

      De ervaringen te evalueren.

    • -

      Maatschappelijke ontwikkelingen te analyseren, die op de resultaten van invloed zijn.

    • -

      Opgaven voor de volgende raadsperiode te verkennen.

Toelichting artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op de BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt in het eerste lid het college opgedragen de productenraming, ingedeeld naar programmalijnen, bij de begroting te voegen.

En zo wordt ook bepaalt dat bij het jaarverslag een overzicht wordt gegeven van de productrealisatie, ingedeeld naar programmalijn en inclusief een verschillenanalyse op programmalijnen van baten en lasten, bij het jaarverslag te voegen. Het tweede lid bepaalt dat het college zorgdraagt dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de uiteenzetting van de financiële positie binnen de beleidsbegroting is opgenomen. Het derde lid geeft aan dat bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet wordt weergegeven en worden van de lopende investeringen het geautoriseerde

investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven. Het vierdelid bepaalt dat in de jaarrekening ten aanzien van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven worden weergegeven. In het vijfde lid is aangegeven dat de begroting en de jaarstukken een paragraaf “subsidies” bevatten met daarin een overzicht van de verstrekte subsidies aan instellingen en ondernemingen. In het zesde lid is opgenomen dat de jaarstukken een paragraaf “begrotingsrechtmatigheid” bevatten waarin per programmalijn inzicht wordt gegeven in de verschillen tussen de raming na wijziging en de realisatie.

Toelichting artikel 5. Kaders ontwerpbegroting

Dit artikel bevat het meerjarige budgettaire kader voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming. Gegeven het grote belang van het budgetrecht van de raad, is het logisch dat de raad expliciet een budgettair kader vaststelt. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV. Het eerste lid bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomer) een voorjaarsnota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming. Het tweede lid geeft aan, conform artikel 189, lid 2 Gemeentewet, dat de begroting mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven bevat. Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In de gemeente Sittard-Geleen is gekozen om geen post onvoorzien per programmalijn op te nemen, maar voortzetting van de huidige praktijk, i.c. verantwoording van een post onvoorzien als geheel voor de begroting in het onderdeel “algemene dekkingsmiddelen”. De omvang van de op te nemen post onvoorzien is in overeenstemming met, c.q. volgt de door de Provincie voorgeschreven jaarlijkse richtlijnen t.b.v. het samenstellen van de (programma) begroting. Het derde lid van het artikel bevat als aanvullend kader voor het opstellen van de ontwerpbegroting dat de onderhoudsbudgetten worden geraamd op grond van door de raad vastgestelde meerjarige onderhoudsplannen.

Toelichting artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. In het eerste lid is aangegeven dat autorisatie door de raad van de baten en lasten plaats vindt op het niveau van programmalijn en van het overzicht algemene dekkingsmiddelen. Het tweede lid geeft hierbij aan dat de begroting een overzicht bevat van de nieuwe investeringen. Deze investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad verder aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. Zoals reeds is aangegeven kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering (incl. vervangingsinvesteringen) aan te gaan. Het derde lid stelt de eis indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, dit door het college wordt gemeld aan de raad. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid. Overschrijdingen tot € 50.000,-- op programmalijnniveau meldt het college in de eerstvolgende programmarapportage. Overschrijdingen boven de € 50.000,-- zijn niet toegestaan zonder een afzonderlijke door de raad vastgestelde begrotingswijziging.

Het vierde lid van dit artikel regelt voor investeringen die in de loop van het begrotingsjaar niet in de begroting zijn opgenomen, dat het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voorlegt.

Toelichting artikel 7. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. In het eerste lid is aangegeven dat op basis van drie programmarapportages de raad wordt geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en over de voortgang van uitvoering van het beleid. Het tweede lid stelt de eis dat de inrichting van de tussentijdse programmarapportages aansluit bij de programmalijnindeling van de begroting. Het derde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de programmarapportage. Het vierde lid bepaalt dat in de programmarapportage afwijkingen van de geraamde baten en lasten en investeringskredieten in de begroting - op programmalijnniveau - groter dan 1% worden toegelicht, met een minimum bedrag van € 50.000,-.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Toelichting artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 6 invulling gegeven. Het BBV laat overigens een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening namelijk aangetast. In dit artikel is in het eerste lid vastgelegd is dat het college de raad minstens eenmaal per 4 jaren een nota waardering en afschrijving vaste activa aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. In het tweede lid is aangegeven wat de minimale inhoud van deze nota dient te zijn, i.c. categorieën, afschrijvingstermijnen en afschrijvingssystematiek per categorie en verder de waarderingsgrondslagen en activeringsgrondslagen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze de financiële gevolgen van activeringen worden toegerekend aan kostendragers.

Toelichting artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Het artikel geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen publiekrechtelijke vorderingen (gemeentelijke aanslagen en heffingen) en overige vorderingen. In het eerste lid is aangegeven dat er voor de publiekrechtelijke vorderingen, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 50.000,-- , een voorziening wordt gevormd ter grootte van het gemiddeld oninbaarheidspercentage van de afgelopen drie jaren. Het tweede lid gaat over de bepaling dat voor de overige vorderingen een voorziening wegens oninbaarheid wordt gevormd op basis van een individuele beoordeling van de inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Toelichting artikel 10. Reserves en voorzieningen

Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad. Het eerste lid geeft aan dat het college minstens eenmaal per vier jaren een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van deze nota, i.c. de vorming, besteding alsmede vrijval van reserves en voorzieningen, de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen en verder de beleidsregels ten aanzien van stille reserves.

Toelichting artikel 11. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de hoogte van prijzen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In dit artikel staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samen-

hangen. Het tweede lid geeft aan dat bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen. Het derde lid stelt de eis dat de prijsstelling voor dienstverlening aan derden plaatsvindt op basis van de integrale kostprijs tenzij er gemotiveerde redenen zijn om hiervan af te

wijken. Het vierde lid bevat de bepaling dat het rentepercentage voor de rentetoerekening van de kapitaallasten van nieuwe investeringen jaarlijks bij de begroting opnieuw wordt vastgesteld op basis van de dan geldende rentevisie.

Toelichting artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen, leges en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, heffingen en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel geeft aan dat de raad de tarieven voor de gemeentelijk belastingen, rechten, heffingen en leges jaarlijks vaststelt. Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeente-wet) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet). Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. Het tweede lid bepaalt dat het college minstens eenmaal per vier jaren een nota m.b.t. de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerend goed en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons aan de raad aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. Het derde lid geeft aan dat het college minstens eenmaal per vier jaren een nota m.b.t. de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten, anders dan genoemd in het tweede lid, aan de raad aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. Het vierde lid bepaalt dat de besluiten van het college voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.

De treasuryfunctie is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels

voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 9 wordt invulling gegeven aan deze wettelijke plicht. Het gaat om kaders voor het uitvoeren van de treasuryfunctie. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Ten aanzien van het uitzetten van overtollige middelen geeft de wet Fido aan dat dit is toegestaan, mits het “prudent” (tactvol en bedachtzaam) gebeurt. In de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) is dit voorschrift nader uitgewerkt, en in het tweede lid is expliciet aangegeven dat dit gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen die minimaal voldoen aan de voorwaarden die zijn benoemd in deze regeling. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er blijkbaar er niet al te veel vertrouwen meer in. In het vierde lid is expliciet aangegeven dat het college achtervangovereenkomsten met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw mag aangaan voor leningen opgenomen door in de gemeente werkzame woningcorporaties.

Toelichting artikel 13. Treasuryfunctie

De treasuryfunctie is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 9 wordt invulling gegeven aan deze wettelijke plicht. Het gaat om kaders voor het uitvoeren van de treasuryfunctie. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Ten aanzien van het uitzetten van overtollige middelen geeft de wet Fido aan dat dit is toegestaan, mits het “prudent” (tactvol en bedachtzaam) gebeurt. In de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) is dit voorschrift nader uitgewerkt, en in het tweede lid is expliciet aangegeven dat dit gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen die minimaal voldoen aan de voorwaarden die zijn benoemd in deze regeling. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er blijkbaar er niet al te veel vertrouwen meer in. In het vierde lid is expliciet aangegeven dat het college achtervangovereenkomsten met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw mag aangaan voor leningen opgenomen door in de gemeente werkzame woningcorporaties.

Toelichting artikel 14. Lokale heffingen

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV staat in artikel 10 welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. Het eerste lid bepaalt dat het college bij de begroting verslag doet over de samenstelling van het pakket aan gemeentelijke belastingen en heffingen, de druk van de lokale belastingen en heffingen, de kostendekkendheid van de heffingen en het kwijtscheldingsbeleid en het tarievenbeleid. Het tweede lid bevat regels voor het college ten behoeve van verslaglegging in de paragraaf lokale heffingen van begroting en jaarstukken. Het betreft hier de opbrengsten per lokale heffing, het volume en bedrag aan kwijtscheldingen, de kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing en de (ontwikkeling van de) lastendruk voor woningen en niet woningen.

Toelichting artikel 15. Weerstandsvermogen en risicomanagement

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV staat in artikel 11 welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen in elk geval moet bevatten. De gemeente loopt risico’s en deze zijn van uiteenlopende aard. Tegen en deel van deze risico’s kan een gemeente zich verzekeren, of er moeten voorzieningen worden gevormd, of ze kunnen anderszins worden opgevangen. Voor een deel is dit echter niet het geval. Dergelijke risico’s hebben, als ze zich voordoen, (grote) financiële consequenties. Het is dus zaak voor de gemeente, dat ze zich bewust is van de risico’s die ze loopt, en ze beheerst. Het eerste lid bepaalt dat het college minstens eenmaal per vier jaren een kadernota weerstandsvermogen en risicomanagement aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. Het tweede lid bevat bepalingen dat het college in de paragraaf weerstandsvermogen van begroting en jaarstukken aangeeft de risico’s van materieel belang en een inschatting van de kans dat deze risico's zich voordoen. Het college brengt hierbij in elk geval de risico's in beeld en actualiseert de risico's genoemd in de nota bedoeld in het eerste lid. Hierbij wordt speciale aandacht gegeven aan verstrekte garanties. In het derde lid is opgenomen dat het college in de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en van de jaarstukken aangeeft de weerstandscapaciteit en in hoeverre schade en verliezen als gevolg van de risico’s van materieel belang met de weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

Toelichting artikel 16. beheer kapitaalgoederen

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV staat in artikel 12 welke informatie de paragraaf beheer kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In dit artikel stelt de raad regels voor de begrotings- en verantwoordingsinformatie aan de raad over het ondergoud aan kapitaalgoederen. Het eerste lid bepaalt dat het college de raad minstens eenmaal per vier jaren een onderhoudsplan openbare ruimte aanbiedt en dat de raad vervolgens dit plan vaststelt. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. Het tweede lid geeft aan dat het college de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aanbiedt. en dat de raad vervolgens dit plan vaststelt. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. Het derde lid bepaalt dat het college de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen en tevens een onderhoudsplan m.b.t. gebouwen voor onderwijshuisvesting aanbiedt en dat de raad vervolgens deze plannen vaststelt. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. Het vierde lid bevat de bepaling dat het college bij de begroting en de jaarstukken in de paragraaf beheer kapitaalgoederen verslag doet over de uitvoering.

Toelichting artikel 17. Financiering

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. Dit artikel bevat de bepaling dat het college bij de begroting, de tussentijdse rapportages en de jaarstukken in de paragraaf financiering in ieder geval verslag doet van: de kasgeldlimiet, de renterisico norm, de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar, de rentevisie, de rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de treasuryfunctie en de limieten voor het aantrekken van korte en lange financieringsmiddelen.

Toelichting artikel 18. Bedrijfsvoering

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV geeft artikel 14 aan welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. Dit artikel geeft aan dat in de paragraaf bedrijfsvoering het college in de begroting en jaarstukken toelicht de stand van zaken en de beleidsvoornemens ten aanzien van: de doelen van de bedrijfsvoering waarbij een duidelijk en meetbaar verband met de programmadoelen wordt gelegd, de wijze waarop de kaderstellende en controlerende rol van de raad wordt gefaciliteerd, de onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid bedoeld in art. 213a gemeentewet, de inzet van eigen personeel, externe adviseurs, ingehuurde capaciteit van derden, huisvesting en informatie- / communicatietechniek en de wijze waarop de doelmatigheid van de middeleninzet wordt gewaarborgd.

Toelichting artikel 19. Verbonden partijen

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV staat in artikel 15 welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. Het eerste lid geeft aan dat het college minstens eenmaal per vier jaren een kadernota verbonden partijen met de holdingstrategie aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. Het tweede lid geeft hierbij aan dat in ieder geval hierbij zijn opgenomen de regels ten aanzien van sturing en verantwoording en de wijze waarop informatie wordt verstrekt over de kwaliteit van bestuur en bedrijfsvoering. Het derde lid bepaalt om in de begroting en de jaarstukken in de paragraaf verbonden partijen in te gaan op bestaande en nieuwe verbonden partijen en het beëindigen en het wijzigen van bestaande verbonden partijen. Het vierde lid geeft aan wat in de begroting en jaarstukken van elk van de verbonden partijen minimaal dient te worden weergegeven, e.e.a. gebaseerd op artikel 69 van het BBV en eveneens op de kadernota “verbonden partijen”.

Toelichting artikel 20. Grondbeleid

In dit artikel is de verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit Begroting en Verantwoording Provinciesen Gemeenten (BBV) nader uitgewerkt. In het BBV staat in artikel 16 welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Een belangrijke taak van een gemeente is het daadwerkelijk ingrijpen in de ruimtelijke ordening van een gemeente door zelf vastgoedlocaties te (laten) ontwikkelen. De uitgangspunten van het financieel beleid t.a.v. van het grondbeleid horen bij de raad thuis. Het eerste lid geeft aan dat het college minstens eenmaal per vier jaren een nota grondbeleid aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. In het tweede lid is aangegeven wat de minimale inhoud van deze nota dient te zijn. Het betreft hier de relatie met de programma's van de begroting, de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente, de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten, de voorraadverwerving en uitgifte van gronden en verder de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen. Het derde lid bepaalt dat in de paragraaf grondbeleid van de begroting en jaarstukken wordt ingegaan op de uitvoering van de nota grondbeleid, met name de belangrijkste financiële ontwikkelingen komen hierbij aan de orde: zoals verlies- / winstverwachtingen, de verwerving van gronden e.d. en de relaties van het grondbeleid met de programma's.

Toelichting artikel 21. Verstrekking subsidies

De in dit artikel opgenomen paragraaf subsidies is in deze geen verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit begroting en verantwoording. De raad heeft echter de bevoegdheid om een nieuwe paragraaf in de begroting en de jaarstukken toe te voegen, i.c. de paragraaf “Subsidies”. Het subsidiebegrip staat gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht en luidt als volgt (art. 4:21 Awb): “onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”.

Het eerste lid geeft aan dat het college minstens eenmaal per vier jaren een kadernota subsidiebeleid aanbiedt, en dat vervolgens de raad deze nota vaststelt. In het tweede lid is aangegeven dat in deze nota uitgangspunten zijn geformuleerd voor het subsidiebeleid, de juridische, financiële en procesmatige randvoorwaarden, de feitelijke toepassing van subsidies, subsidievormen, subsidiegrondslagen, subsidievoorwaarden en het subsidieproces. Het derde lid bepaalt dat in de paragraaf subsidies bij de begroting en de jaarstukken het college een overzicht geeft van de subsidies aan instellingen en ondernemingen.

Toelichting artikel 22. Begrotingsrechtmatigheid

De in dit artikel opgenomen paragraaf begrotingsrechtmatigheid is in deze geen verplicht voorgeschreven paragraaf volgens het Besluit begroting en verantwoording. De raad heeft echter de bevoegdheid om een nieuwe paragraaf in de begroting en de jaarstukken toe te voegen, i.c. de paragraaf “begrotingsrechtmatigheid”. Het eerste lid bevat de bepaling dat in de jaarstukken in de paragraaf begrotingsrechtmatigheid per programmalijn inzicht wordt gegeven in de verschillen tussen de raming na wijziging en de realisatie, e.e.a. voor zover de kostenoverschrijdingen op programmalijnniveau groter zijn dan 1 % van de begrote lasten en tenminste € 50.000,-- bedragen. In het tweede lid is aangegeven dat begrotingsoverschrijdingen als onrechtmatig worden gemarkeerd en dat deze overschrijdingen nader worden gerubriceerd naar de overschrijdingscategorieën zoals die zijn opgenomen in het protocol voor de accountantscontrole.

Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle

Toelichting artikel 23. Administratie

Onder dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Toelichting artikel 24. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid stelt de eis dat het college ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties zorgt voor de interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Het tweede lid geeft aan dat het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente. In het derde lid is aangegeven dat bij afwijkingen het college maatregelen neemt tot herstel.

Toelichting artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant. Overigens is het natuurlijk zo dat de afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen een politiek besluit is dat bij de gemeenteraad en het college thuishoort. In dit artikel is expliciet aangegeven dat het college zorgt voor en legt vast regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen en brengt de genomen maatregelen ter kennis van de raad.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie

Toelichting artikel 26. Financiële organisatie

Dit artikel bevat de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid, letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder lid 1, letters a t/m d van het artikel uit deze verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten. De regels bedoeld onder de lid 1, letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit. Hierin kunnen ook de regels voor de inrichting van de organisatie van de treasuryfunctie worden opgenomen, zoals wordt bedoeld onder lid 1, letter d. Onder lid 1, letter e wordt het college opgedragen ook de kosten verdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.

Toelichting artikel 27. Inkoop en aanbesteding

De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van interne regels (protocol) is te zien als een vorm van risicobeheersing. De regels dienen te waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de nationale en Europese wetgeving. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels. Het eerste lid bepaalt dat het college de raad tenminste eens in de vier jaar een nota aanbiedt m.b.t. kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding, en dat vervolgens de raad stelt deze nota vaststelt. Het tweede lid geeft aan het college draagt zorg en legt vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de nationale en Europese wetgeving.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Toelichting artikel 28. Inwerkingtreding

In het eerste lid is aangegeven dat deze verordening in werking treedt met ingang van het begrotingsjaar 2010. De stukken voor het begrotingsjaar 2010 en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening. Het tweede lid geeft aan dat deze verordening in de plaats treedt van de ‘Financiële verordening gemeente Sittard-

Geleen” vastgesteld door de raad op 1 november 2009.

Toelichting artikel 29. Overgangsbepalingen

In het eerste lid is opgenomen dat nota’s en plannen zoals vermeld in hoofdstuk 3 die op het moment van inwerkingtreding zijn vastgesteld van kracht blijven totdat er een nieuwe of herziene versie is vastgesteld door de raad. Het tweede lid bepaalt dat de vierjaarlijkse termijn voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van deze nota’s en plannen telkens ingaat vanaf de datum van de laatste vaststelling door de raad.

Toelichting artikel 30. Citeertitel

In dit artikel is aangegeven dat deze verordening in de gemeentelijke stukken wordt aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Sittard-Geleen”. Verder is hierbij de datum van vaststelling door de raad aangegeven.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).

De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.