Regeling vervallen per 01-10-2009

Toeslagenverordening wet werk en bijstand

Geldend van 01-08-2004 t/m 30-09-2009

Intitulé

Toeslagenverordening wet werk en bijstand

Toeslagenverordening

De Raad van de gemeente Sittard-Geleen,

gezien het advies van de Commissie Burger,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen d.d. 17 februari 2004,

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Werk en Bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet

    • c.

      woonkosten : huur of in verband met het in eigendom hebben van een woning te betalen lasten;

    • d.

      niet ten laste komend kind: het inwonend eigen kind of stiefkind met eigen inkomsten van ten minste 36% van de gehuwdennorm, waarbij inkomsten uit de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten niet in aanmerking worden genomen.

    • e.

      verzorgingsbehoevende: degene die opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis dan wel intensieve ambulante ( dag- en nacht) hulp behoeft, doch voor wie deze voorzieningen worden voorkomen door verzorging door een medebewoner.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 – Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in  bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. In afwijking van lid 2 bedraagt de toeslag als bedoeld in   10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning uitsluitend een of meer niet ten laste komende kinderen het hoofdverblijf hebben.

  • 4. In afwijking van lid 2 en lid 3 bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet, 20 procent als uitsluitend een verzorgingsbehoevende en diens verzorger in de woning hun hoofdverblijf hebben.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De verlaging als bedoeld in bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen het hoofdverblijf hebben.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 vindt geen verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet plaats als uitsluitend een verzorgingsbehoevende en diens verzorger in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in bedraagt: a. 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn; b. 18 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 - Verlaging schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet is uitsluitend van toepassing op een alleenstaande en bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      15 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 onder b wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8 - Anti-cumulatiebepaling

Bij een samenloop van verlagingen ingevolge de artikelen 3 en 6 wordt de uitkering niet lager vastgesteld dan de bedragen vermeld in artikel 33, tweede lid, van de wet.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 9 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 11 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2004

De Verordening verhoging en verlaging van de normen van de Abw wordt ingetrokken per 1 augustus 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 juni 2004

De raad voornoemd,

De plv. griffier

Mr. N.A.P.W. Bisschoff

De voorzitter

drs. W.J.A. Dijkstra

ALGEMENE TOELICHTING

1. Inleiding

Op grond van artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, de zogenaamde toeslagenverordening. Artikel 3 Invoeringswet WWB bepaalt dat de verordening bedoeld in artikel 38 van de Algemene bijstandswet (Abw) geldt als een dergelijke verordening. De Invoeringswet WWB zet de Toeslagenverordening Abw derhalve van rechtswege om in een Toeslagenverordening WWB. Niettemin is in de kadernotitie WWB reeds aangekondigd dat een nieuwe toeslagenverordening wenselijk is in verband met verouderde verwijzingen in de thans geldende en door de raad d.d. 28 juni 2001 vastgestelde verordening. Er zullen echter geen essentiële beleidswijzigingen plaatsvinden. In deze algemene toelichting zal nader worden ingegaan op de systematiek van normen, toeslagen en verlagingen en zullen de aanpassingen ten opzichte van de thans geldende verordening worden aangeduid.

2. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een

systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

De gemeente is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

De beoordeling van het bedrag ter verhoging of verlaging vindt plaats op basis van de voorliggende verordening na vaststelling van de basisnorm. Deze verordening mag dan ook niet beschouwd worden als richtinggevend voor de beoordeling welke van de drie basisnormen in een concreet geval van toepassing is.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

3. De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 8 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening).

4. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde.

Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders);

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden);

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater;

OF

  • 4b.

    4.b Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

Bijgevoegd is een overzicht van de op basis van de nieuwe verordening berekende bedragen in de meest voorkomende situaties (peildatum 1 januari 2004) De uitkomst verschilt niet van de op basis van de Toeslagenverordening Abw berekende bedragen.

5 Aanpassingen ten opzichte van Toeslagenverordening Abw

De verwijzingen naar de relevante wetsartikelen zijn in overeenstemming gebracht met de inhoud van de WWB. In de begripsomschrijving is zoveel mogelijk verwezen naar de omschrijvingen in de wet zelf. In de Abw-verordening werd als criterium voor verlaging c.q. beperkte toeslag het kunnen delen van “woonkosten en overige woonkosten” benoemd. In de begripsomschrijving werden beide begrippen onderscheiden en werden de kosten tot een maandelijks bedrag herleid. De hoogte van de omschreven kosten was echter voor de vaststelling van de toeslag niet van belang. De thans voorliggende verordening kent dit onderscheid niet meer. In verband met de toepassing van artikel 5 is alleen het begrip woonkosten nader omschreven. Enkel in zeer uitzonderlijke gevallen zullen uitsluitend de woonkosten of uitsluitend de overige woonkosten kunnen worden gedeeld. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om gezamenlijke bewoning van een krakerswoning, waarin diverse bewoners gezamenlijk kosten voor hun rekening nemen. Met gebruik van de bevoegdheid ex artikel 18 lid 1 WWB heeft het college in voorkomende gevallen de bevoegdheid om in dergelijke gevallen de bijstand alsnog afwijkend vast te stellen. Dit geldt uiteraard eveneens voor situaties waarin belanghebbende is aangewezen op bijzondere bijstand in verband met tijdelijke hoge woonkosten (bijvoorbeeld ter overbrugging van aanspraak op huursubsidie). Het is niet opportuun en in strijd met het uitgangspunt van deregulering om in een kaderstellende raadsverordening uitzonderingssituaties te omschrijven.

De terminologie “woonkosten / overige woonkosten kunnen delen” is gewijzigd in “hoofdverblijf hebben”. Deze terminologie sluit aan bij de omschrijving in artikel 30 lid 2 WWB. Het uitgangspunt blijft dat personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (woon)lasten kunnen delen en dat hiervoor een forfaitair percentage( toeslag van 5% en verlaging van 15%) van toepassing is. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderhuurders, onderverhuurders, kostgangers, kostgevers of woningdelers en is het feitelijk delen van de kosten niet relevant.

Het afwijkend percentage voor de situaties waarin de kosten kunnen worden gedeeld met niet ten laste komende kinderen ( 10%) is gehandhaafd. Hierbij wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de ouder hoofdbewoner is ten opzichte van gevallen waarin de woning op naam van het kind is gehuurd. In beide situaties geldt de veronderstelling dat de ouder een relatief hoger aandeel van de kosten voor zijn rekening neemt. Door middel van amendering heeft de gemeenteraad bepaald dat inkomsten uit de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de inkomensgrens ex artikel 1 tweedelid onder d.

De verlaging in de gevallen waarin door belanghebbende geen woning wordt bewoond kan op grond van de WWB worden gebaseerd op de toeslagenverordening. Artikel 27 WWB biedt hiervoor een wettelijke grondslag. De genormeerde verlaging is vastgesteld op 18% van de gehuwdennorm.

In de Toeslagenverordening wordt expliciet ingegaan op de situaties waarin één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft of de woning uitsluitend wordt gedeeld met een of meer niet ten laste komende kinderen. Als er met meer dan één ander de woning wordt gedeeld leidt dit tot lagere algemene bestaanskosten. In dergelijke situaties is de verordening niet van toepassing, maar zal invulling worden gegeven aan een inkomstenkorting krachtens artikel 33 lid 4 WWB , waarbij als uitgangspunt geldt dat er een korting plaatsvindt ter hoogte van de som van de verlaging die bij inwoning van ieder afzonderlijk op basis van de verordening zou zijn toegepast. In verband met de huidige financiering van de bijstand is het niet meer relevant om bij samenwoning met meerdere kostendelers een zichtbaar onderscheid te blijven maken tussen een verlaging van de toeslag en van de norm.

Overzicht, zoals vermeld in hoofdstuk 3 van de Algemene Toelichting met de meest voortkomende uitkeringsbedragen, berekend op basis van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand ( peildatum 1 januari 2004).

ECHTPAAR

(beiden 21 jaar of ouder, jonger dan 65 jaar)

Norm na toeslag/verlaging

geh. norm

percentage

-

alleenwonend

€ 1.156,54

100%

-

met medebewoning van een of meer niet ten laste komende kinderen

€ 1.040,89

90%

-

met één andere bewoner

€ 983,06

85%

ALLEENSTAANDE OUDER

(21 jaar of ouder, jonger dan 65 jaar)

-

alleenwonend

€ 1.040,89

90%

-

met medebewoning van een of meer niet ten laste komende kinderen

€ 925,23

80%

-

met één andere bewoner

€ 867,41

75%

ALLEENSTAANDE

(23 jaar of ouder, jonger dan 65 jaar)

-

alleenwonend

€ 809,58

70%

-

met medebewoning van een of meer niet ten laste komende kinderen

€ 693,92

60%

-

met één andere bewoner

€ 636,10

55%

ALLEENSTAANDE van 22 jaar

-

alleenwonend

€ 636,10

55%

-

met één andere bewoner

€ 578,27

50%

ALLEENSTAANDE van 21 jaar

-

alleenwonend

€ 578,27

50%

-

met één andere bewoner

€ 578,27

50%

SCHOOLVERLATERS van 21 jaar of ouder

-

alleenwonend

€ 578,27

50%

-

thuiswonend

€ 404,79

35%

-

uitwonend met één andere bewoner

€ 503,30

(art. 33 lid 2 WWB)

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wet werk en bijstand (WWB) of de Algemene wet bestuursrecht (bijvoorbeeld gehuwden) niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, wordt hiertoe niet overgegaan. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB ( voor personen van 21 jaar of ouder) minus de verlaging van artikel 5 onder a van de Toeslagenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 onder c WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

De in het tweede lid opgenomen hardheidsclausule volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. Om hierover bij de uitvoering van de verordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet op te nemen. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag op de basisnorm van 50% c.q. 70% blijft op zijn plaats.

Aansluitend bij het vigerend beleid wordt het gemiddelde eigen aandeel ( na aftrek van eventuele huursubsidie) in de betaling van woonlasten ook bij een inkomen op bijstandsniveau op 30 % van de gehuwdennorm gesteld. Onder deze lasten worden niet uitsluitend woonkosten in enge zin, zoals kosten huur, of hypotheeklasten verstaan, maar ook andere aan de bewoning van een woning verbonden kosten, zoals kosten van energieverbruik, verzekeringen, belastingen, contributies, abonnementen etc. Bij medebewoning van één ander (met wie belanghebbende geen gezamenlijke huishouding als bedoeld in de WWB voert) wordt het financieel voordeel dan ook gehandhaafd op het forfaitaire percentage van 15%, hetgeen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders leidt tot een toeslag van 5%..

Voor samenwoning met uitsluitend niet ten laste komende kinderen wordt een afwijkend percentage aangehouden (10%), omdat ouders die met een of meer kinderen op hetzelfde adres wonen doorgaans minder schaalvoordelen genieten dan andere woningdelers. Dit is een bestendiging van het beleid ten tijde van de Abw, met dien verstande dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt of de ouder dan wel het kind de hoofdbewoner is. In beide gevallen geldt voor de ouder de toeslag van 10%. Door middel van de begripsomschrijving van het niet ten laste komend kind in artikel 1 wordt bewerkstelligd dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Met de vaststelling van de inkomensgrens van 36% van de gezinsnorm is aangesloten bij het onder het oude regime (ABW en Bijstandsbesluit landelijke normering) van toepassing zijnde rijksbeleid. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om de benodigde inlichtingen te verstrekken.

Een verlaging van de maximale toeslag van 20% is niet van toepassing op kamerbewoners. Als zodanig worden aangemerkt degenen die een kamer of een appartement huren van een persoon of een instelling die bedrijfsmatig kamers of appartementen verhuurt en met wie de huurders verder geen huiselijk verkeer hebben, hetzij omdat de verhuurder elders zijn hoofdverblijf heeft, hetzij omdat deze in hetzelfde woonblok een zelfstandig appartement bewoont. De verhuurder dient gerechtigd te zijn het desbetreffende pand voor bedrijfsmatige verhuur te gebruiken.

In de toeslagenverordening is gekozen voor een toeslag in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft of de woning uitsluitend wordt gedeeld met niet ten laste komende kinderen. Als er met meerdere personen kosten kunnen worden gedeeld leidt dit tot lagere algemene bestaanskosten. In dergelijke situaties dient toepassing te worden verleend aan een inkomstenkorting krachtens artikel 33 lid 4 WWB , waarbij als uitgangspunt geldt dat er een korting plaatsvindt ter hoogte van de som van de verlaging die bij inwoning van ieder afzonderlijk zou zijn toegepast. Een bewoning van belanghebbende met twee anderen, van wie een persoon een inwonend niet ten laste komend kind is, zou dan bijvoorbeeld tot een verlaging van de basisnorm voor de alleenstaande (ouder) met 5% leiden.

Het maatschappelijk belang ouderen en gehandicapten zo veel mogelijk thuis te (blijven) verzorgen, is in de loop der jaren steeds groter geworden. Om de thuisverzorging van de verzorgingsbehoeftige te stimuleren, is bepaald, dat als sprake is van een verzorgingsbehoeftige die wordt verzorgd waardoor opname in een verpleeg- en/of verzorgingstehuis of intensieve (dag- en nacht)hulp wordt voorkomen, er geen vermindering van de toeslag of de norm zal plaatsvinden. Het rekening houden met schaalvoordeel uit het kunnen delen van kosten zou immers een dergelijke medebewoning kunnen belemmeren. Zowel voor de verzorger als voor de verzorgingsbehoeftige geldt dat geen verlaging van toeslag of norm plaats vindt. Alleen wanneer naast de verzorger en de verzorgde nog een ander zijn hoofdverblijf in de woning heeft, wordt rekening gehouden met een beperkte toeslag als bedoeld in lid 2 of lid 3.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

De systematiek van verlagingen van de gehuwdennorm ( 100% van het wettelijk minimumloon) die in dit artikel tot uitdrukking komt, is het spiegelbeeld van de toeslagen op de basisnorm voor alleenstaande en alleenstaande ouders ( 50% c.q. 70% van de gehuwdennorm) die in artikel 3 worden toegelicht. Op grond van de in de algemene toelichting omschreven basisnorm geldt uitsluitend een verlaging van uitkering en is geen toeslag aan de orde. De overwegingen die in artikel 3 zijn toegelicht voor de hoogte van de percentages en de handelwijze ten aanzien van kamerbewoners zijn van overeenkomstige toepassing. De regeling inzake verzorgingsbehoeftigheid geldt ook voor gehuwden. Als er naast de gehuwden meer dan één ander hun hoofdverblijf in de woning hebben, is de inkomstenkorting ex artikel 33 lid 4 WWB van toepassing.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen.

In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie waarin aan de woning voor

belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. De begripsomschrijving van “woonkosten” is opgenomen in artikel 1. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, is voor belanghebbende niet afdoende om een verlaging krachtens artikel 5 te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW).

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond, vastgesteld op 18 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Een dakloze wordt echter wel geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. Overigens is toepassing van een dergelijke verlaging beperkt tot personen die een als zodanig erkend briefadres hebben. De verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geschiedt immers op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij algemene maatregel van bestuur (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. De gemeente Sittard-Geleen behoort niet tot deze gemeenten.

Ook wanneer een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt, kan gesproken worden van lagere algemene bestaanskosten voortkomend uit de woonsituatie. In dat laatste geval wordt echter niet gekozen voor verlaging op basis van artikel 27 WWB, maar voor verrekening in verband met inkomsten in natura als bedoeld in artikel 33 WWB. De gemeente heeft hierin expliciet keuzevrijheid gekregen (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 60-61). Daarmee wordt het huidige beleid voortgezet

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student..

Artikel 7

Artikel 29 WWB geeft de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien de gemeente van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening hebben betrekking op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden beschouwd. In artikel 7 derde lid is inhoud gegeven aan het verbod in artikel 30 lid 2 onder b WWB, om de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging ( artikel 29 WWB) gelijktijdig toe te passen. Artikel 8 voorkomt dat bij samenloop van een verlaging wegens het hebben van hetzelfde hoofdverblijf en een schoolverlatersverlaging de bijstand dermate laag zou moeten worden vastgesteld, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand in dergelijke situaties ten minste moet vaststellen.

Artikel 9

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 10

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel 11

De toeslagenverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de Toeslagenverordening moet daarom, met in acht name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op ten minste 6 weken na datum publicatie gesteld worden. De inwerkingtreding van alle ingevolge de WWB vast te stellen verordeningen is bepaald op 1 augustus 2004.