Delegatielijst art. 3.10 Wet ruimtelijke ordening

Geldend van 02-10-2008 t/m heden

Intitulé

Delegatielijst art. 3.10 Wet ruimtelijke ordening

DE RAAD VAN DE GEMEENTE SITTARD-GELEEN

maakt ter voldoening aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening bekend dat hij in zijn vergadering van 18 september 2008 heeft vastgesteld:

  • -

    de bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit ex artikel 3.10, vierde lid Wro in de gevallen zoals opgenomen in bijgevoegde en gewaarmerkte lijst, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, met dien verstande dat daar waar het bij voorgenomen projectbesluiten gaat om zaken:

    • a.

      waarover de raad geen duidelijke beleidskaders heeft vastgesteld;

    • b.

      daar waar sprake is van maatschappelijk omstreden cq. gevoelige projectbesluiten (b.v. daar waar meer dan 5 zienswijzen of meer dan 5 ondertekenaars van zienswijzen) worden ingediend;

    het college er zorg voor draagt dat de raadscommissie Ruimte Mobiliteit Duurzaamheid en Sport over het voorgenomen projectbesluit en de ingebrachte zienswijzen het college van advies kan dienen voordat dit een besluit neemt.

  • -

    het college van burgemeester en wethouders op te dragen de raad periodiek via de raadsinformatiebrief actief te informeren over de genomen projectbesluiten.

  • -

    de in het besluit opgenomen bevoegdheid tot delegatie en geformuleerde actieve inlichtingenplicht te laten gelden tot 1 november 2009 waarmee de raad na 1 jaar op basis van opgedane praktijkervaringen kan bepalen hoe voor de langere termijn hier het beste mee omgegaan kan worden.

  • -

    de bevoegdheid tot het vaststellen van een exploitatieplan ex artikel 6.12, derde lid Wro, voor de in onderstaande lijst met categorieën van gevallen te delegeren aan het College van Burgemeester en Wethouders;

De tekst van de lijst is hierna integraal opgenomen.

Delegatie van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening is van toepassing in geval van:

  • a.

    het bouwen1 van een of meerdere woningen, met daaraan inherente voorzieningen, passend binnen de Regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek;

  • b.

    het bouwen van kantoren, winkels, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, categorie 1- en 2- bedrijven, consumentverzorgende en ambachtelijke bedrijven, met daaraan inherente voorzieningen;

  • c.

    de reconstructie van een weg met de daarbij behorende voorzieningen (zoals geluidschermen);

  • d.

    het bouwen van zend- of reclamemasten, voorzover deze niet vergunningvrij zijn;

  • e.

    het bouwen of uitbreiden van een winkel bij een brandstofverkooppunt;

  • f.

    een wijziging van het gebruik van gebouwen en/of onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van bouwen;

  • g.

    hagelnetten die voldoen aan de gepubliceerde “Beleidsregel hagelnetten”;

  • h.

    teeltondersteunende voorzieningen die voldoen aan de gepubliceerde “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;

  • i.

    vrijkomende agrarische bebouwing voor een woon- en/of recreatieve functie voor zover het betreft het bestaande hoofdgebouw;

  • j.

    het bouwen van bedrijfsgebouwen op een bestaand bedrijventerrein of stedelijk dienstenterrein. Een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van bouwen, is toegestaan mits passend bij de hoofdfunctie van het terrein;

  • k.

    het bouwen, ondersteunend dan wel additioneel, ten behoeve van sport of recreatie mits qua aard en omvang passend in de omgeving;

  • l.

    het afwijken van een in het bestemmingsplan gehanteerde maat tot ten hoogste 20 %;

  • m.

    specifiek bestemde solitaire bedrijfsfuncties, niet zijnde agrarische bedrijven, ten behoeve van functies met gelijke of geringere effecten voor de omgeving;

  • n.

    het voorzien in huisvesting voor buitenlandse werknemers mits passend binnen de gepubliceerde “Beleidsnotitie Huisvesting Buitenlandse Werknemers (PB 23-2-2005)”;

  • o.

    het vestigen van een Groene servicewinkel, voor zover gelegen binnen de bebouwde kom en met een maximaal vvo van 200 m2;

  • p.

    het houden van kortdurende evenementen;

  • q.

    het bouwen of inrichten van schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren, indien dit past binnen het gemeentelijk beleidskader;

  • r.

    een combinatie van functies en/of activiteiten als bedoeld onder a. tot en met r., uitsluitend indien wordt voldaan aan de in betreffende bepalingen gestelde voorwaarden.

Toelichting

De lijst ex artikel 3.10, ontslaat het College van Burgemeester en Wethouders niet van de verplichting om naast de genoemde randvoorwaarden rekening te houden met de Wet en met provinciaal en rijksbeleid zoals dat in plannen, notas of andere beleidsdocumenten is vastgelegd.

Bij strijdigheid met de Wet en met het gemeentelijk-, provinciaal- of rijksbeleid moet - in beginsel - worden aangenomen, dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing en kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.10, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening, geen sprake zijn van toepassing van de bevoegdheid van dat artikel.

sub a.

Het begrip meerdere kan ook grotere aantallen woningen bevatten. De bepaling is eveneens van toepassing op woonwagens en bij woningen behorende bijgebouwen en andere bouwwerken alsmede op aan het project inherente voorzieningen – waaronder infrastructurele en groenvoorzieningen indien zij direct met de realisering van de woning(en) verband houden. Dat in voorkomend geval de voorzieningen mede ter beschikking staan van ander gebruik (b.v. parkeren ook ten behoeve van winkels) doet hieraan niet af.

Onder deze categorie valt ook de situatie dat er niet sprake is van een woning in die enge betekenis, maar er in het betrokken gebouw in overwegende mate wel gewoond wordt (studenten, wozocos, gezinsvervangend tehuis). De aanwezigheid van verzorgingsruimtes, gemeenschappelijke ruimtes en functies, zolang die ten dienste staan van en zijn gericht op de bewoners en ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, doet daar niet aan af.

sub b.

Hierbij gaat het om functies en voorzieningen die qua aard en omvang passen in het desbetreffende gebied; functies die op grond van de POL-aanvulling Diensten en Locaties thuishoren op de zogenaamde stedelijke dienstenterreinen (grootschalige detailhandel en leisure) behoren hier in ieder geval niet toe. Onder maatschappelijke voorzieningen worden begrepen scholen,verzorgings- en verpleeghuizen, religieuze gebouwen, zorgcentra, bibliotheek e.d., alsmede kunstwerken, bouwwerken zoals overkappingen voor jongerenopvang, milieubakken e.d.

Ten aanzien van de categorie-aanduiding is aansluiting gezocht bij de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.

Ten aanzien van het begrip ‘daaraan inherente voorzieningen wordt verwezen naar de toelichting onder sub a.

sub c.

Dit artikellid ziet voornamelijk op de fysieke ingreep waarbij het om de aanpassing en niet om de verplaatsing van een weg of weggedeelten moet gaan. Ook als er b.v. rotondes worden aangebracht of het weglichaam enigszins wordt verschoven, is het voorschrift toepasbaar.

sub d.

Bij de GSM- of aanverwante zendmast behorende apparatuur en/of bebouwing van geringe omvang wordt geacht onderdeel uit te maken van de zendmast.

sub e.

Ingevolge de POL-aanvulling Diensten en Locaties bedraagt het maximum vloeroppervlak bij brandstofverkooppunten 200 m2.

sub f.

Bij omzetting van agrarische gebieden kan m.n. gedacht worden aan effectuering van compensatie of realisering van EHS/POG.

sub g en h.

ter zake van het oprichten van hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen hebben Gedeputeerde Staten toepassing gevend aan de in het POL opgenomen afwijkingsbevoegdheid, beleidsregels vastgesteld en gepubliceerd in het Provinciaal Blad. Daar waar in deze beleidsregels een advies van de BOM+-commissie wordt voorgeschreven, zal deze commissie moeten worden geraadpleegd alvorens het projectbesluit genomen kan worden.

sub i.

Bijzondere aandacht dient te worden gegeven aan de waarden van de omgeving en de belangen van derden.

Vrijkomend wil zeggen dat het gebruik conform de daarop rustende bestemming niet meer daadwerkelijk wordt geëffectueerd/is beëindigd. Het hoofdgebouw is het gebouw waarvan de bedrijfswoning architectonisch/(steden)bouwkundig bezien deel uitmaakt (veelal bij carré- of langgevelboerderijen); in deze situatie wordt de gehele constructie waarmee de bedrijfswoning één geheel vormt, als hoofdgebouw beschouwd. Dit geldt derhalve niet bij moderne situeringen waarbij de bedrijfsgebouwen naast dan wel achter de bedrijfswoning zijn geplaatst. In dat geval blijft de woning aangemerkt als hoofdgebouw.

Ook in het verleden vrijgekomen agrarische bebouwing komt voor deze regeling in aanmerking. Beperkte bouwkundige aanpassingen waarbij met de aanwezige waarden en belangen rekening wordt gehouden, zijn toegestaan, waarbij aan- en bijgebouwen inpandig dienen te worden opgelost. Gronden direct aangrenzend aan het hoofdgebouw die voorheen in gebruik waren als tuin worden geacht onderdeel te maken van het besluit en kunnen deze functie behouden.

sub j.

Het project dient te passen in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur (b.v. qua milieucategorie). Van een bestaand bedrijventerrein is sprake als dit is geregeld in een vigerend bestemmingsplan. Bij wijziging van het gebruik van onbebouwde grond kan gedacht worden aan (her) inrichting met infrastructuur, groen, water, e.d.

sub k.

Het gaat hierbij om gebouwen of bouwwerken van relatief beperkte omvang die nodig zijn ter ondersteuning van een sport- of recreatieve bestemming; dus wel kleedlokalen of overdekking van reeds voor diezelfde doeleinden in gebruik zijnd terrein, maar geen speelhallen en –lokalen of (grootschalige) toeristische attracties.

sub l.

De afwijking moet worden gerelateerd aan de op basis van het plan toegelaten bouwmogelijkheden met inbegrip van de mogelijkheden die door middel van een ontheffing ex artikel 3.23 zijn toegestaan. Indien in de regels geen maat is gegeven, kan worden uitgegaan van de maat van het op de plankaart ingetekend dan wel feitelijk – legaal – aanwezige bouwwerk. Deze ruimte kan b.v. ook worden ingezet ten behoeve van het oprichten van bijgebouwen e.d.

Deze bepaling betreft een algemene ontheffing met betrekking tot de maatvoeringen in het hele bestemmingsplan zonder dat daarbij sprake hoeft te zijn van een functiewijziging. De overige bepalingen van deze regeling betreffen overwegend wijzigingen in gebruik en functie. De binnen het plan vigerende maatvoering kan niet gelden ten aanzien van een wijziging in functie en gebruik. Daaruit volgt voorts dat de ontheffingsmogelijkheid van 20% niet aan de overige bepalingen van deze regeling gekoppeld kan worden.

sub m.

De regel is eveneens toepasbaar indien de functie /het gebruik niet als zodanig in een bestemmingsplan is verankerd, maar via de weg van artikel 3.23 Wro is tot stand gekomen.

sub o.

Groene servicewinkels zijn (voormalige) boerderijwinkels met een lokaal verzorgende functie waarin naast detailhandel in dagelijks benodigde goederen en agrarische producten ook diverse diensten worden aangeboden waaraan in de kleine kern behoefte is. Voorbeelden van deze diensten zijn: stomerij, schoenreparatieservice, fotoservice, postagentschap, apotheek en bankzaken. De instandhouding van deze winkels is van belang voor de leefbaarheid in de kleine kernen. Het begrip bebouwde kom is in de Wro noch het Bro gedefinieerd. Die invulling is sterk feitelijk bepaald en kan worden gedefinieerd als ‘samenhangende woonbebouwing. In elk geval beschouwen wij de gebieden binnen de contouren als bebouwde kom. Verdere indicaties kunnen gevonden worden in de begrenzing van de bestemmingsplannen buitengebied.

sub p.

Deze regeling is primair in het leven geroepen om de organisatie van kortdurende evenementen mogelijk te maken. Meestentijds betreft het eenmalig en kortdurende activiteiten, waarvoor in het bestemmingsplan geen regeling is opgenomen. Onder kortdurend wordt verstaan een activiteit die, met inbegrip van opzetten en afbreken, niet langer dan een week duurt.

Tenslotte wordt opgemerkt dat toepassing van artikel 3.10 Wro op deze evenementen als een uitzondering moet worden beschouwd, daar het normaal gesproken veel eenvoudiger is om deze evenementen te regelen via een ontheffing op grond van artikel 3.22 Wro.

sub q.

Het hobbymatig houden van dieren door particulieren waaronder paarden en ponys heeft een enorme vlucht genomen. Bekend is dat deze dieren bij nat weer een droge ondergrond nodig hebben of bij veel zon beschutting zoeken. Het oprichten van schuilgelegenheden kan hiervoor een uitkomst bieden. Gemeenten die meer ruimte willen bieden voor schuilgelegenheden kunnen hiervoor hun eigen gemeentelijke beleidsvisie opstellen. Idealiter kan daarbij aangesloten worden bij een bredere visie op diverse onderwerpen die spelen in het buitengebied welke gemeenten in het kader van het traject heroriëntatie RO kunnen opstellen.

sub r.

Daar waar sprake is van een structuurvisie ziet dit op een structuurvisie ex artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Inwerkingtreding

De delegatie van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 3.10 vierde lid en artikel 6.12, onder lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening aan het College van Burgemeester en Wethouders, treedt in werking daags na publicatie in de Trompetter.

Ondertekening

Deze lijst ligt vanaf in werking treden voor een ieder kosteloos ter inzage in Stadswinkel Balie Vergunningen, Markt 1 te Geleen.

Een ieder kan op zijn verzoek hiervan een afschrift krijgen.

De lijst van gevallen is tevens digitaal te raadplegen via http://www.sittard-geleen.nl/

De Raad van de gemeente Sittard-Geleen voornoemd,

voorzitter

drs. G.J.M. Cox

griffier

drs. F.T.H.A. Coenen


Noot
1

Voor een definitie van “bouwen” wordt verwezen naar het gestelde in de Woningwet.