Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Sittard-Geleen 2017

Geldend van 23-05-2017 t/m 31-12-2019

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Sittard-Geleen 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen;

gelet op artikel 35 van de Participatiewet;

Besluit:

Vast te stellen: de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Sittard-Geleen 2017.

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten

Artikel 1 Vaststellen van het recht op individuele bijzondere bijstand

Het recht op individuele bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van vier hoofdvragen:

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Artikel 2 Moment van aanvragen

Uitgangspunt is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt.

  • 1.

    In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag achteraf worden ingediend indien de kosten niet langer dan 6 maanden voor de aanvraagdatum zijn opgekomen en nog niet voldaan zijn.

Artikel 3 Draagkracht uit inkomen

Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen van de belanghebbende.

  • 1.

    Er is geen draagkracht aanwezig bij een inkomen op of lager dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, waarbij geen rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet.

  • 2.

    De draagkracht bedraagt 25% voor zover het inkomen hoger is dan 110% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in het tweede lid, tenzij er sprake is van bijzondere bijstand voor woonkosten en voor kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 Participatiewet.

  • 3.

    Als het gaat om woonkosten en kosten voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 Participatiewet, betreft de draagkracht 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, waarbij geen rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet.

  • 4.

    De middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag zoals bedoeld in de artikelen 36 en 36b Participatiewet worden niet tot het inkomen gerekend.

  • 5.

    De voor de algemene bijstand vrijgelaten particuliere oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet wordt niet tot het inkomen gerekend.

  • 6.

    Als op belanghebbende de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of een traject minnelijke schuldhulpverlening (MSNP) van toepassing is, wordt het inkomen dat wordt afgedragen aan de boedel niet als inkomen in aanmerking genomen omdat belanghebbende hier feitelijk niet over kan beschikken. Bij executoriaal beslag op een inkomen wordt alleen rekening gehouden met het deel van het inkomen waarover geen beslag is gelegd en de belanghebbende feitelijk kan beschikken.

  • 7.

    Bij de vaststelling van de draagkracht worden de volgende buitengewone uitgaven op het inkomen van belanghebbende in mindering gebracht:

    • a.

      het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag en de huurtoeslag die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau (huurtoeslagnadeel).

    • b.

      de kosten van alimentatieverplichtingen.

Artikel 4 Draagkracht uit vermogen

  • 1. Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht uit het vermogen van de belanghebbende.

  • 2. Voor de vaststelling van het vermogen wordt aansluiting gezocht bij de wijze waarop het vermogen wordt vastgesteld voor de algemene bijstand.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt vastgesteld over een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, dan wel vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste kosten zich hebben voorgedaan, als deze datum voor de aanvraagdatum ligt.

  • 2. De vastgestelde draagkracht als bedoeld in het eerste lid wordt in geval van incidentele bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de verstrekking.

  • 3. Als sprake is van periodieke bijzondere bijstand dan wordt de draagkracht verspreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht.

Artikel 6 Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

  • 1. Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet gewijzigd tijdens de draagkrachtperiode.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt beoordeeld of de draagkracht tijdens de draagkrachtperiode wordt gewijzigd indien een wijziging in de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Er is sprake van een wijziging in de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden als bedoeld in het tweede lid bij:

    • a.

      een wijziging in de woon- en leefsituatie;

    • b.

      een wijziging van het vermogen;

    • c.

      een wijziging van het inkomen van 10%.

Hoofdstuk 2 Verstrekkingen

Artikel 7 – Collectieve zorgverzekering

  • 1. Het college verstrekt categoriale bijstand in de vorm van een collectieve zorgverzekering.

  • 2. Inwoners van de gemeente Sittard-Geleen, ouder dan 18 jaar met een inkomen tot 150% van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen in aanmerking komen voor de collectieve zorgverzekering. De toepasselijke bijstandsnorm wordt in dit geval gedefinieerd als de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, waarbij geen rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden en kennelijke hardheid

  • 1. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college

  • 2. Het college handelt overeenkomstig met deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen uitgangspunten en doelen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Sittard-Geleen 2017’.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van datum collegebesluit: 23 mei 2017.

Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Sittard-Geleen 2017

Algemene toelichting

In deze beleidsregels is vastgesteld welke regels gelden voor de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand. De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand betreft een maatwerkbeoordeling. Deze maatwerkbeoordeling betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden, de noodzaak van de kosten moet blijken en dat bij elke aanvraag om bijzondere bijstand een afweging plaatsvindt op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende. Juist vanwege deze maatwerkbeoordeling kiest het college er voor om het beleid in algemene uitgangspunten te formuleren. Binnen deze uitgangspunten (kaders) dient de bovenstaande afweging plaats te vinden. Daarbij geldt dat het college geen vrije bevoegdheid heeft om wel of niet bijzondere bijstand te verstrekken. Als eenmaal aan de voorwaarden uit de wet wordt voldaan, dan geldt de verplichting om bijzondere bijstand te verstrekken (gebonden bevoegdheid). Het wettelijk kader is geregeld in artikel 35 Participatiewet.

Er kan zowel door bijstandsgerechtigden als niet-bijstandsgerechtigden bijzondere bijstand worden aangevraagd.

Wettelijk kader

Deze beleidsregels scheppen een kader voor de uitoefening van de in artikel 35 lid 1 Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand:

‘Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.’

De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand vindt plaats aan de hand van vier hoofdvragen. Deze hoofdvragen zijn de kaders waarbinnen de maatwerkbeoordeling plaatsvindt. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1 van deze beleidsregels.

Beoordeling voorliggende voorziening

Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand gelden voorts ook de algemene voorwaarden die voor het recht op algemene bijstand van toepassing zijn. Een belangrijke algemene voorwaarde is dat geen recht op bijstand bestaat als belanghebbende een beroep kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Een voorliggende voorziening is elke voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Alvorens inhoudelijk een beoordeling voor het recht op bijzondere bijstand plaatsvindt als bedoeld in artikel 35 lid 1 Participatiewet, wordt dan ook beoordeeld of een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Enkele voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet op de huurtoeslag (Wht).

Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand in relatie tot een voorliggende voorziening, gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Er is geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk of er bestaat geen voorliggende voorziening voor de kosten (als ten aanzien van de kosten helemaal geen voorliggende voorziening geldt, dan is artikel 15 lid 1 Participatiewet niet van toepassing.);

  • 2.

    De kosten worden (deels) om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening vergoed. Het uitgangspunt blijft dat de voorliggende voorziening passend en toereikend is (bijvoorbeeld de Zvw). Dit is slechts anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet (aanvullende) bijzondere bijstand te verlenen.

  • 3.

    De kosten worden niet vergoed vanwege overwegingen ten aanzien van de vaststelling van de reikwijdte van de voorliggende voorziening (bijvoorbeeld kostensoorten waarin de voorliggende voorziening bewust heeft gekozen dat de kostensoort niet noodzakelijk is.) ;

  • 4.

    In afwijking van het bovenstaande is bijzondere bijstand wel mogelijk indien er sprake is van zeer dringende redenen (artikel 16 Participatiewet).

Bijzondere bijstand voor medische en paramedische kosten

Medische en paramedische zorgkosten zijn veelvoorkomende kosten waarvoor burgers bijzondere bijstand willen aanvragen. Volgens vaste jurisprudentie worden de Wlz en de Zvw voor medische en paramedische kostensoorten in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 Participatiewet beschouwd. Volgens de CRvB moet namelijk worden aangenomen dat in het kader van de Zvw en de Wlz een bewuste beslissing is genomen over de omvang van de genees- en heelkundige hulp (bijvoorbeeld CRvB 18-03-2008, nr. 06/5061 WWB, CRvB 07-11-2012, nrs. 10/5099 WWB e.a. en CRvB 25-10-2016, nr. 16/1740 PW). Alleen bij zeer dringende redenen is afwijking mogelijk (artikel 16 Participatiewet).

Voorts is geen bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van het verplicht of vrijwillig eigen risico. Deze kosten behoren namelijk tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die een belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (zie: CRvB 21-02-2012, nr. 10/1880 WWB en CRvB 11-12-2012, nr. 11/1323 WWB).

Richtlijnen bijzondere bijstand

Ter uitvoering van deze beleidsregels worden door het management team van de afdeling Sociale Zaken uitvoeringsrichtlijnen bijzondere bijstand vastgesteld. In deze richtlijnen staan werkinstructies vermeldt met betrekking tot o.a. de vaststelling van het inkomen uit draagkracht en vermogen. Voorts vermelden de richtlijnen een aantal maximaal te vergoeden bedragen van veelvoorkomende kostensoorten waarvoor bijzondere wordt aangevraagd (bijvoorbeeld inrichtingskosten). Dit om rechtsgelijkheid en een eenduidige uitvoering te bewerkstelligen. In de artikelsgewijze toelichting zal waar nodig naar een werkinstructie verwezen worden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Hier zijn uitdrukkelijk de vier hoofdvragen opgenomen die gesteld moeten worden bij de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand (artikel 35 lid 1 Participatiewet). Hoewel er geen beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van deze hoofdvragen, zijn de hoofdvragen opgenomen als kaders waarbinnen de maatwerkbeoordeling plaatsvindt. Als alle vier de hoofdvragen positief beantwoord worden, dan bestaat recht op bijzondere bijstand. Ten aanzien van de vragen of de kosten zich voordoen, de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en of de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden heeft het college beoordelingsruimte, maar géén beoordelingsvrijheid (gebonden bevoegdheid). Met betrekking tot de vraag of de kosten uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan heeft het college wel (volledige) beoordelingsvrijheid (discretionaire bevoegdheid). De vier hoofdvragen zijn niet van toepassing op de categoriale bijzondere bijstand voor de collectieve zorgverzekering als bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregels. Ten aanzien van die kosten vindt namelijk geen beoordeling plaats nu juist de noodzakelijkheid voortvloeit uit het feit dat die kosten voortvloeien uit het behoren tot een doelgroep en niet uit de individuele situatie.

Vraag 1: doen de kosten zich voor?

Voor het recht op bijzondere bijstand dient een belanghebbende aan te tonen dat de kosten zich ook daadwerkelijk voordoen. De belanghebbende kan de kosten aantonen door het overleggen van bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld nota’s (zie: CRvB 28-02-2012, nrs. 09/6104 WWB e.a. en CRvB 18-06-2013, nr. 12/5173 WWB). Dit betekent als ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand al in de kosten is voorzien, er in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat (zie: CRvB 04-09-2012, nr. 10/5046 WWB).

Vraag 2: zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

Er bestaat recht op bijzondere bijstand als de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn. Dit vergt een maatwerkbeoordeling op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand voor kosten die noodzakelijk zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kosten die gemaakt moeten worden, waar geen vrijwillige keuze aan ten grondslag ligt en de kosten ook niet voorkomen hadden kunnen worden. Voorts weegt in deze beoordeling mee of er bijvoorbeeld een andere goedkopere adequate voorziening is voor de kosten.

Vraag 3: vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Als is vastgesteld dat de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn, dan geldt als voorwaarde dat de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Er moet sprake zijn van kosten die zich in een concrete individuele situatie voordoen. Een onderdeel van deze beoordeling kan zijn of de belanghebbende gelet op zijn individuele situatie heeft kunnen reserveren voor de kosten of voor de kosten een lening kan afsluiten.

Vraag 4: kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?

Hier wordt beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit: de individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag, het vermogen, het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Bij deze beoordeling is van belang dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is voor kosten die niet in de algemene bijstand begrepen zijn. Kosten die uit de algemene bijstandsnorm kunnen worden voldaan betreffen namelijk algemene kosten en geen bijzondere kosten. Zie de artikelen 3 tot en met 6 van deze beleidsregels voor de beoordeling of de kosten voldaan kunnen worden uit het inkomen, vermogen, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag.

Artikel 2

Lid 1:

In het eerste lid is het uitgangspunt opgenomen dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt met terugwerkende kracht. Het is namelijk niet toegestaan om (bijzondere) bijstand te verstrekken tegen een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld (artikel 41 lid 1 Participatiewet). Desondanks is het gelet op de doelstelling van de bijzondere bijstand (armoedebestrijding) niet in strijd met de bedoeling van de wetgever om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. In het tweede lid is dan ook geregeld dat het college de verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toestaat.

Lid 2:

Op basis van het tweede lid is het mogelijk om een aanvraag bijzondere bijstand binnen zes maanden na de aanvraagdatum in te dienen. Het aanvragen met terugwerkende kracht is mogelijk als de kosten niet langer dan zes maanden voor de aanvraagdatum zijn opgekomen. Voor het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen, wordt omwille van een praktische uitvoerbaarheid, aansluiting gezocht bij de datum van de factuur.

Het college is van oordeel dat de periode van zes maanden een redelijke termijn is waarbinnen alsnog aanvragen kunnen worden ingediend. Hiermee wordt uitdrukkelijk begunstigend afgeweken van het uitgangspunt in het eerste lid. Bij de beoordeling van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht geldt onverkort de voorwaarde dat niet reeds in de kosten is voldaan door belanghebbende. Dan wordt namelijk niet aan de voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand voldaan; er is immers al voorzien in de kosten (zie vraag 1 bij artikel 1). Hoe in de kosten is voorzien, is niet van belang. Ook als een belanghebbende hiervoor geld heeft geleend, is in de kosten voorzien.

Artikel 3

Hier wordt bepaald wanneer sprake is van draagkracht uit inkomen.

Lid 2:

In het tweede lid is bepaald dat er geen draagkracht aanwezig is bij een inkomen op of lager dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van de bijstandsnorm wordt aangesloten bij de begripsbepaling uit artikel 5 onderdeel c Participatiewet. Daarbij is uitdrukkelijk gekozen om de kostendelersnorm niet toe te passen. Voor de bepaling of er sprake is van draagkracht wordt dan ook afgezet tegen de bijstandsnorm, met uitzondering van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Het college kiest uitdrukkelijk om de kostendelersnorm niet toe te passen bij de bepaling van het draagkrachtinkomen om de hoofdreden dat bijzondere kosten zich ten aanzien van een individuele belanghebbende voordoen. Het betreffen namelijk individuele bijzondere kosten, die niet met andere medebewoners gedeeld worden. De doelstelling waarop de kostendelersnorm is gebaseerd (stapeling van uitkeringen voorkomen en het hebben van schaalvoordelen in de woonkosten), ziet niet op het tevens delen van bijzondere individuele noodzakelijk kosten. De kostendelersnorm wordt daarmee uitgezonderd van de definitiebepaling als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet.

Voor de bepaling van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen inclusief vakantietoeslag. De berekening van de vakantietoeslag over het netto-inkomen vindt plaats naar analogie van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Lid 3:

In het derde lid is bepaald dat als het inkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, een percentage van 25% als draagkracht in aanmerking wordt genomen. Dit geldt niet als sprake is van woonkostentoeslag en bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor jong-meerderjarige als bedoeld in artikel 12 Participatiewet.

Lid 4:

Het vierde lid bepaalt dat als sprake is van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag of bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 Participatiewet, een draagkracht van 100% geldt.

Lid 5:

Het college kiest er voor om de lijst met vrij te laten middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet ook vrij te laten voor de bijzondere bijstand (vijfde lid).

Lid 6:

Op grond van artikel 33 lid 5 Participatiewet is voor de algemene bijstand de vrijlating oudedagsvoorziening van toepassing. Voor de vaststelling van het inkomen wordt bij de bijzondere bijstand aansluiting gezocht bij de algemene bijstand. De vrijlating wordt hier dus ook toegepast.

Lid 7:

Het zesde lid bepaalt dat in de situatie dat WSNP of MSNP van toepassing is, alleen met het deel van het inkomen rekening wordt gehouden waar feitelijk over kan worden beschikt. Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, geldt dat het college enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (zie CRvB 01-02-2005, nr. 02/93 NABW). Het college kiest ervoor om indien sprake is van minnelijke schuldhulpverlening (MSNP) hier aansluiting bij te zoeken. Het deel dat aan de boedel afgedragen wordt in het kader van WSNP of MSNP, wordt dan ook niet meegeteld. Ditzelfde geldt als sprake is van executoriaal beslag op het inkomen. Bij de berekening van de draagkracht wordt alleen rekening gehouden met het deel van het inkomen waarover feitelijk wordt beschikt (zie CRvB 28-03-2006, nr. 04/5465 NABW).

Lid 8:

Bij de vaststelling van het inkomen wordt voor de berekening van de draagkracht buitengewone lasten in mindering te brengen.

Het huurtoeslagnadeel wordt buiten beschouwing gelaten als buitengewone uitgaven. Hetzelfde geldt voor de kosten van alimentatieverplichtingen. Als een belanghebbende uitgaven heeft in verband met de wettelijke onderhoudsplicht, dan wordt de alimentatieverplichting aangemerkt als buitengewone uitgaven.

Artikel 4

Voor de vaststelling van de draagkracht uit vermogen wordt aansluiting gezocht bij de vermogensvaststelling voor de algemene bijstand. Zie hiervoor de uitvoeringsrichtlijn inkomen en vermogen.

Artikel 5

Lid 1:

De draagkracht wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Deze vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Als sprake is van verstrekking met terugwerkende kracht, wordt aangesloten bij de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

Lid 2:

Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht in eens in mindering gebracht op de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. De vastgestelde draagkrachtperiode blijft van toepassing als in het betreffend tijdvak een nieuwe aanvraag voor bijzondere kosten wordt ingediend. In voorkomende gevallen zal dan met de eventueel nog resterende draagkracht rekening worden gehouden.

Lid 3:

Bij de verstrekking van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks verrekend. Indien de periode waarop de kosten betrekking hebben en het draagkrachtpercentage daartoe aanleiding geeft kan een ander tijdvak dan een jaar in aanmerking worden genomen.

Artikel 6

Lid 1:

Als uitgangspunt geldt dat een eenmaal vastgestelde draagkracht niet wordt gewijzigd. Bij een eenmaal vastgestelde draagkrachtperiode vindt dan ook geen actief onderzoek plaats naar wijzigingen in de draagkracht. Dit laat onverlet dat de belanghebbende op grond van artikel 17 lid 1 Participatiewet de inlichtingenplicht heeft om onverwijld uit eigen beweging wijzigingen te melden. Wijzigingen van draagkracht kan plaatsvinden in inkomen en vermogen, maar ook in de woon- en leefsituatie van de belanghebbende.

Lid 2:

Het tweede lid bepaalt dat een wijziging van de draagkracht plaatsvindt als de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Hier wordt geen actief onderzoek gedaan, zoals ook uit het eerste lid blijkt. Het is aan belanghebbende zelf om een wijziging in zijn persoonlijke situatie en individuele omstandigheden door te geven. Hierbij geldt onverkort dat signalen worden onderzocht die tot een draagkrachtwijziging kunnen leiden.

De beoordeling naar de wijziging in de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden is een maatwerkbeoordeling. Denk bijvoorbeeld aan wijzigingen in het inkomen of vermogen. Bijvoorbeeld als tijdens de draagkrachtperiode een traject schuldhulpverlening van toepassing wordt of beslag wordt gelegd. Er kan ook sprake zijn van een vermogensaanwas of bijvoorbeeld wijzigingen in de woon- en leefsituatie van de belanghebbende. Let op: dit geldt niet bij wijzigingen in verband met de inwoning van kostendelers. Voor de bijzondere bijstand wordt namelijk geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Zie ook de toelichting bij artikel 3 lid 2 van deze beleidsregels.

Lid 3:

De genoemde wijzigingen op basis van het derde lid kunnen aanleiding zijn om de draagkracht tussentijds te wijzigen.

Voor een praktische en efficiënte uitvoering wordt gekozen om de draagkracht tijdens de draagkrachtperiode alleen te wijzigen als sprake is van een wijziging in het inkomen van 10%. Dit kan zowel een positieve als een negatieve wijziging van het inkomen betreffen.

Artikel 7

Lid 1:

Er wordt categoriale bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een collectieve ziektekostenverzekering. Gemeente Sittard-Geleen heeft een collectieve ziektekostenverzekering afgesloten.

De collectieve verzekering mag juridisch gezien niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Het niet afsluiten daarvan levert dan ook geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid op. De keuze om wel of niet aanvullend verzekerd te zijn (al dan niet in de vorm van een collectiviteit) is namelijk een vrijwillige keuze. De belanghebbende heeft een wettelijk recht op vrije keuze om voor een zorgverzekeraar te kiezen (zie CRvB 07-01-2003, nrs. 00/6132 NABW e.a. en CRvB 08-03-2011, nrs. 09/540 WWB e.a.). De aanvullende ziektekostenverzekering kan om deze reden dan ook niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is ook geen sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als er geen aanvullende ziektekostenverzekering is afgesloten. Artikel 35 lid 1 Participatiewet biedt overigens ook geen ruimte voor de beoordeling of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen door het niet afsluiten van een aanvullende ziektekostenverzekering en of dit verwijtbaar gedrag ertoe heeft geleid dat hij een beroep op bijzondere bijstand moet doen.

Lid 2:

Deze verzekering is toegankelijk voor inwoners van Sittard-Geleen, ouder dan 18 jaar, die een inkomen hebben dat niet hoger is dan 150% van de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van de bijstandsnorm wordt aangesloten bij de begripsbepaling uit artikel 5 onderdeel c Participatiewet. Daarbij is uitdrukkelijk gekozen om de kostendelersnorm niet toe te passen. Zie hiervoor verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 lid 1 en 2 van deze beleidsregels.

Artikel 8

Lid 1 en 2:

Deze beleidsregels voorzien in een hardheidsclausule op basis waarvan afwijking mogelijk is. De wettelijke grondslag is eveneens gelegen in artikel 4:84 Awb. In beginsel moet conform deze beleidsregels worden gehandeld. Hierop geldt de uitzondering voor die situaties waarbij handelen conform de beleidsregels onevenredig is in verhouding tot en met de beleidsregels te dienen doelen. Voor deze doelstelling wordt verwezen naar het algemeen deel uit deze toelichting.

Artikel 9

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 10

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Bijlage: Bestaande regelgeving bijzondere bijstand

Dit overzicht maakt deel uit van het collegebesluit Beleidsregels bijzondere bijstand Gemeente Sittard-Geleen. Met dit besluit trekt het college deze regels in, zij worden vervangen door voornoemde Beleidsregels bijzondere bijstand waarmee de algemene wettelijke uitganspunten zijn aangevuld met gemeentelijke keuzes.

Voor zover dat nodig is wordt de ingetrokken regelgeving geactualiseerd en als uitvoeringsrichtlijn toegevoegd aan de werkinstructies.

  • 1.

    Moment aanvragen bijzondere bijstand

  • 2.

    Draagkrachtpercentages

  • 3.

    In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht

  • 4.

    Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

  • 5.

    Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

  • 6.

    Drempelbedrag

  • 7.

    Stappenplan berekening bijzondere bijstand

  • 8.

    Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

  • 9.

    Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

  • 10.

    Waar en wanneer medisch advies vragen

  • 11.

    Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

  • 12.

    Collectieve ziektekostenverzekering per 1 mei 2006

  • 13.

    Brillen en contactlenzen

  • 14.

    Overig beleid inzake medische kosten

  • 15.

    Uitvaartkosten

  • 16.

    Kosten bewindvoering

  • 17.

    Kosten curatele

  • 18.

    Kosten rechtsbijstand

  • 19.

    Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting

  • 20.

    Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting

  • 21.

    Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen

  • 22.

    Kosten ouderbijdrage bij het bezoek van een peuterspeelzaal

  • 23.

    Ouderbijdrage jeugdhulp

  • 24.

    Baby-uitzet

  • 25.

    Maaltijdvoorziening

  • 26.

    Communicatie en signalering

  • 27.

    Stookkosten

  • 28.

    Reiskosten bezoek zieke familieleden

  • 29.

    Reiskosten bezoek Werkplein

  • 30.

    Suppletie GKB-lening

  • 31.

    Kosten schuldhulpverlening

  • 32.

    Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten

  • 33.

    Bewassing en kledingslijtage)

  • 34.

    Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

  • 35.

    Verhuiskosten

  • 36.

    Eerste maand huur en administratiekosten

  • 37.

    Overbrugging scherpe terugval in inkomen

  • 38.

    Bijzondere bijstand voor kosten van identiteitskaarten

  • 39.

    Kosten van begeleiding ten behoeve van bewoners van het sociaal pension

  • 40.

    Kosten Mijn BeneFitspas

  • 41.

    Berekening woonkostentoeslag huurders

  • 42.

    Berekening woonkostentoeslag eigenaren (B146)

  • 43.

    Dieetkosten (B151)

  • 44.

    Tandheelkundige hulp.

  • 45.

    Fysiotherapie en oefentherapie

Moment aanvragen bijzondere bijstand

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Hoofdregel is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die voorafgaand aan de bijstandsaanvraag zijn gemaakt. Uitsluitend op grond van individuele omstandigheden kan van deze regel worden afgeweken. Hierbij valt te denken aan situaties waarin belanghebbende het late tijdstip van aanvraag niet kan worden aangerekend of als de aanschaf van een bepaalde voorziening geen uitstel doogde. Afwijking van de algemene regel kan ook worden overwogen als iemand die een periodieke bijstandsuitkering ontvangt achteraf bijstand vraagt voor een aantal kleine uitgaven die in een kort tijdvak (van maximaal een jaar) zijn ontstaan.

Als bijstand met terugwerkende kracht voor een aantal kleine uitgaven wordt toegekend, dient het draagkrachtjaar in te gaan op de eerste dag van de maand waar de oudste rekening betrekking op heeft. Dit betekent dat bij bijstandsverlening voor kosten die zijn gemaakt in maart, juli en november (en die in november wordt aangevraagd) het draagkrachtjaar begint op 1 maart en niet op 1 november.

1. Draagkrachtpercentages

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De draagkracht uit inkomen bedraagt:

  • 0% van het verschil tussen het in aanmerking te nemen inkomen (zie “Vermogen”) en 105% van de toepasselijke bijstandsnorm ( inclusief verhoging of verlaging op basis van de Toeslagenverordening WWB);

  • 35% van het meerdere.

Voor een aantal kosten waarvoor een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden beoordeeld, geldt een afwijkende draagkrachtberekening.

Voor woonkostentoeslagen bijzondere bijstand voor premie particuliere ziektekostenverzekering , bijzondere bijstand voor crisisjongeren is de draagkracht 100% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke norm.

De draagkracht bij de betrekening van bijzondere bijstand voor indirecte studiekosten en maatschappelijke participatie voor schoolgaande kinderen (zie “Kosten deelname sociaal culturele, educatieve en sportieve activiteiten”) is 100% van het verschil tussen het inkomen en 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Draagkracht uit vermogen:

  • 100% van het in aanmerking te nemen vermogen.

Beleidsontwikkeling

In de nota "Armoede en participatie, Visie en uitvoering", waarin de ontwikkeling van het armoedebeleid voor de periode van 2008 en verder wordt beschreven, is besloten tot een wijziging van het draagkrachtpercentage van 105% naar 110% (beslispunt 27) en tot een wijziging van het percentage van de draagkrachtruimte van 35% naar 25% (beslispunt 28). Op voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 oktober 2007 heeft de raad deze nota, waarin wordt uitgegaan van een implementatietraject, op 12 december 2007 vastgesteld.

Wijziging per 1 januari 2008 c.q. per 1 augustus 2008

Op 9 december 2008 heeft het college dit implementatietraject vastgesteld ( zie het nieuwsbericht in dit handboek d.d. 5 -1-2009, waarin de publicatie in de Trompetter is opgenomen). M.b.t. het draagkrachtloos inkomen is besloten om per 1 januari 2008 de inkomensgrens voor bijzondere bijstand en armoedebeleid vast te stellen op 110% van het bijstandsniveau. Uitgezonderd zijn aanvragen voor bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag, bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren en bijzondere bijstand voor bewindvoerderkosten op grond van de WSNP. Bij deze kostensoorten is een inkomensgrens van 100% van toepassing. De wijziging van de inkomensgrens naar 110% bij de maatschappelijke participatieregeling zal ingaan op 1 augustus 2008 (in verband met het schooljaar 2008/2009).

Het draagkrachtpercentage uit inkomen is per 1 januari 2008 gewijzigd in 25% (behoudens correctie indien sprake is van gemis aan toeslagen van de belastingdienst). Voor bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag, bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren en bijzondere bijstand voor bewindvoerderkosten op grond van de WSNP wordt 100% van de draagkracht uit het inkomen in aanmerking genomen.

2. In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het inkomen gedurende de draagkrachtperiode (zie onderdeel 4 van deze paragraaf). Meestal zal dus het netto-inkomen in de maand van aanvraag het uitgangspunt zijn. Daarbij wordt rekening gehouden met voorzienbare wijzigingen in het inkomen. Na afloop van de draagkrachtperiode wordt bij periodieke bijzondere bijstand tevens bezien of de situatie en/of het inkomen tijdens de betreffende periode is gewijzigd. Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB en de langdurigheidstoeslag ex artikel 36 WWB niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten; dit deel van het inkomen wordt niet in aanmerking genomen als draagkrachtinkomen. De voor de algemene bijstand vrijgelaten particuliere oudedagsvoorziening ex artikel 33 lid 5 WWB wordt echter wel als middel aangemerkt.

Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h WWB) worden dus alleen vrijgelaten indien het bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan het minderjarig kind met inkomsten uit arbeid. Betreft het een aanvraag voor het minderjarige kind zelf dan moeten deze inkomsten wel worden meegenomen.

De berekening van de vakantietoeslag over het netto-inkomen vindt plaats naar analogie van de Regeling WWB.

Met het voordeel in verband met het kunnen delen van kosten in verband met de woonsituatie wordt rekening gehouden via de vaststelling van de bijstandsnorm (zie paragraaf 3), waarbij de Toeslagenverordening WWB moet worden toegepast.

Op het inkomen worden eventueel van toepassing zijnde buitengewone noodzakelijke en onvermijdbare lasten in mindering gebracht voorzover voor deze kosten niet reeds bijstand wordt verleend. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het huursubsidienadeel, zijnde het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huursubsidie en de huursubsidie die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau.

Het inkomen na toepassing van deze correctie is het draagkrachtinkomen op basis waarvan de draagkracht wordt berekend. Zie hiervoor onderdeel 3 van deze paragraaf.

In aanmerking te nemen vermogen

Van het in aanmerking te nemen vermogen worden de middelen bedoeld in artikel 34 lid 2 WWB niet tot het draagkrachtvermogen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemd artikel worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten.

3. Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

In beginsel wordt de draagkracht vastgesteld voor een periode van een jaar, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend en zowel voor de beoordeling van incidentele als voor periodieke kosten. Enkel in bijzondere omstandigheden op grond waarvan de latere aanvraagdatum voor eerder verschuldigde bijzondere kosten niet verwijtbaar is kan van de ingangsdatum van de draagkrachtperiode worden afgeweken.

De vastgestelde draagkrachtperiode blijft van toepassing als in het betreffend tijdvak een nieuwe aanvraag voor bijzondere kosten wordt ingediend. In voorkomende gevallen zal dan met de eventueel nog resterende draagkracht rekening worden gehouden.

Ten aanzien van personen die langdurig op periodieke bijzondere bijstand zijn aangewezen ligt het voor de hand dat draagkracht maandelijks wordt verrekend.

Indien de periode waarop de kosten betrekking hebben en het draagkrachtpercentage daartoe aanleiding geeft kan een ander tijdvak dan een jaar in aanmerking worden genomen. Hiertoe zal bijvoorbeeld aanleiding zijn bij verlening van bijzondere bijstand voor woonkosten gedurende een korte periode.

4. Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht vastgesteld op het moment van de aanvraag. Onvoorzienbare wijzigingen in de draagkracht die zich daarna voordoen worden niet meegenomen.

Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in dergelijke situaties niet meer aangepast. Bij periodieke bijzondere bijstand voor kosten waarin de volledige draagkrachtruimte in aanmerking wordt genomen, zoals woonkostentoeslagen, wordt de draagkracht maandelijks verrekend aan de hand van de inkomstenformulieren. Bij periodieke bijzondere bijstand voor overige kosten wordt na afloop van het draagkrachtjaar bezien of de situatie c.q. het inkomen in de betreffende periode is gewijzigd.

5. Drempelbedrag

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De gemeente heeft ervoor gekozen om bij de beoordeling van individuele bijzondere bijstand van de mogelijkheid tot het toepassen van een drempelbedrag geen gebruik te maken.

6. Stappenplan berekening bijzondere bijstand

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De beleidsregels voor het vaststellen van de draagkracht zijn eerder in deze paragraaf aangegeven. Kort samengevat vindt de berekening van de bijzondere bijstand plaats via de volgende stappen.

  • 1.

    Bepaal de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten (zie “Hoogte noodzakelijke kosten”);

  • 2.

    Bepaal de draagkrachtperiode (zie “Draagkrachtperiode”);

  • 3.

    Bepaal het in aanmerking te nemen inkomen over de in stap 2 bepaalde draagkrachtperiode (zie “In aanmerking te nemen inkomen en -vermogen”);

  • 4.

    Bepaal het in aanmerking te nemen vermogen over de in stap 2 bepaalde draagkrachtperiode (zie “In aanmerking te nemen inkomen en -vermogen”);

  • 5.

    Bereken op grond van stap 3 en het (de) geldende draagkrachtpercentage(s) de draagkracht uit inkomen voor de draagkrachtperiode (zie “Draagkracht”);

  • 6.

    Bereken op grond van stap 4 en het (de) geldende draagkrachtpercentage(s) de draagkracht uit vermogen voor de draagkrachtperiode (zie “B7.2.3”);

  • 7.

    Bereken de totale draagkracht, te weten de som van stap 5 en 6;

  • 8.

    Bereken het verschil tussen stap 1 en 7.

7. Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Bij besluit van 24 juni 2003 heeft het college besloten het eerder vastgesteld buitenwettelijk beleid te wijzigen en bepaald dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van het aanhouden van eigen woonruimte tijdens verblijf in detentie met uitzondering van acute noodsituaties.

8. Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Wanneer voor de kosten van het bezoeken van een gedetineerde in een huis van bewaring of in een "gesloten inrichting" een beroep op de bijzondere bijstand wordt gedaan, dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • Gebruik van de goedkoopste klasse van openbaar vervoer;

  • Eenmaal per maand voor 2 bezoekende personen of eenmaal per twee weken voor 1 bezoekende persoon;

  • Als regel wordt slechts reisgeld verstrekt voor gezinsleden of partners. Voor niet tot het gezin behorende personen (familie in de 2de graad of zeer goede vrienden) wordt reisgeld uitsluitend verstrekt indien dit op sociaal‑psychologische gronden noodzakelijk wordt geacht of op grond van een aanvaardbare bijzondere gewichtige reden;

  • Beoordeling van de bijstandsaanvraag met inachtneming van de draagkrachtregels (zie Hoogte en vorm van de bijstand) en het te verlenen bedrag aanmerken als bijzondere bijstand;

  • Wanneer het een bezoek betreft aan een gedetineerde in het buitenland, geldt als hoofdregel dat de landsgrenzen de verlening van bijstand beperken. In absolute noodgevallen, alsmede gevallen in de directe grensstreek, kan individueel worden gehandeld.

9. Waar en wanneer medisch advies vragen

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Regelmatig is het nodig om in het kader van de bijstandsverlening een medisch advies te vragen aan een arts. Voordat een dergelijk advies wordt gevraagd zal echter eerst een kosten-batenanalyse moeten worden gemaakt. Als de kosten van de voorziening waarvoor bijstand wordt gevraagd minder bedragen dan € 140,00 kan worden afgegaan op een verklaring van de huisarts, tandarts of behandeld specialist van belanghebbende.

Medische adviezen worden opgevraagd bij het Regionaal Indicatieorgaan Westelijke Mijnstreek.

10. Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004 en op 09-12-2008 (vaststelling visie participatie en armoede)

11. Collectieve ziektekostenverzekering per 1 mei 2006

De gemeente Sittard-Geleen en het Centraal Ziekenfonds hadden een overeenkomst tot het invoeren van een collectieve zorgverzekering voor de minima per 1 mei 2006.

Toetreding tot deze zorgverzekering stond op grond van een collegebesluit van 9 mei 2006 slechts open voor degene die:

  • 1.

    bij of krachtens de Zorgverzekeringswet niet is uitgesloten van een zorgverzekering

  • 2.

    inwoner is van de gemeente Sittard-Geleen en

  • 3.

    18 jaar of ouder is en

  • 4.

    over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan 105% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, hierbij rekening houdend met een verhoging of verlaging van deze norm op grond van de Toeslagenverordening.

In dit verband werd onder inkomen verstaan de som van alle op grond van de Wet werk en bijstand in aanmerking te nemen middelen met uitzondering van de middelen die als vermogen worden aangemerkt. Als peilmaand gold het inkomen over de maand december 2005, met dien verstande dat in geval van inkomensterugval na deze maand recht op toetreding eveneens mogelijk was, eventueel ingaande een datum later dan 1 mei 2006.

Studenten behoorden eveneens tot de kring van rechthebbenden op deze verzekering. Het recht op verzekering eindigde na verhuizing naar een andere gemeente.

De duur van de verzekering werd bepaald tot 1 januari 2007.

Collectieve ziektekostenverzekering per 1 januari 2007

Vanaf laatstvermelde datum is de overeenkomst met CZ beëindigd en is voor personen in onze gemeente met een minimum-inkomen onder voorwaarden toetreding mogelijk tot een collectieve ziektekostenverzekering via IZA Cura Zuid-Limburg.

Op 14 november 2006 heeft het college over dit onderwerp besloten:

  • 1.

    De doelgroep voor de collectieve zorgverzekering 2007 en verder vast te stellen conform het collegebesluit van 9 mei 2006 waarin de doelgroep voor het contract van 2006 is bepaald.

  • 2.

    De beleidsregels bijzondere bijstand voor medische voorzieningen per 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat de nieuwe zorgverzekering geldt als voorliggende voorziening.

  • 3.

    Als tegemoetkoming in de premiekosten van de aanvullende module van de nieuwe zorgverzekering aan de deelnemers een jaarlijks bedrag van €85 toe te kennen.

Voortzetting 2009 en 2010

  • 1.

    De overeenkomst met IZA/Cura tot het aanbieden van een zorgverzekering en aanvullende zorgverzekering voort te zetten in 2009 en 2010

  • 2.

    De beleidslijn de collectieve verzekering IZA/Cura te beschouwen als een voorliggende voorziening voor de bijzondere bijstand te handhaven

  • 3.

    In 2009 per verzekerde per jaar €85 ter beschikking te stellen mits de verzekerde onder de doelgroep van het nieuwe armoedebeleid valt.

In het collegebesluit van 9 december 2008 over een aantal deelonderwerpen bijzondere bijstand ( opgenomen onder GB13 ) wordt eveneens aandacht geschonken aan de bijdrage van €85. De betreffende passage is onderstaand weergegeven.

"Deelnemers aan de collectieve ziektekosten verzekering IZA/Cura ontvangen in 2009 nog een tegemoetkoming van de gemeente van € 85,- .Het adviesorgaan Sociaal Overleg adviseert bij de verlenging van het contract betreffende de collectieve zorgverzekering van minima in Zuid Limburg dit bedrag ook ter beschikking te stellen aan deelnemers aan andere aanvullende verzekeringspakketten wanneer er goede gronden waren de overstap naar IZA/Cura niet te maken. Zo komt het voor dat een ander aanvullend pakket vergoedingen verstrekt bij zogenaamde niet erkende ziekten. Iemand die zo'n ziekte heeft heeft goede en voldoende redenen niet over te stappen naar de IZA/Cura. In het kader van het gelijkheidsbeginsel heeft het college besloten de bijdrage ad €85 in 2009 ook in zo'n geval te beschikking te stellen.”

12. Brillen en contactlenzen

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Vanaf 1 mei 2006 hadden personen met een collectieve zorgverzekering voor minima via CZ aanspraak op de volgende vergoedingen:

  • Enkelfocus brillenglas: € 90

  • Dubbelfocus brillenglas: € 140

  • Montuur gelijktijdig aangeschaft met brillenglazen: € 70

  • Contactlens: € 90

Deze vergoeding werd een maal per 36 maanden verstrekt.

Per 1 januari 2007 zijn voor personen met een collectieve zorgverzekeing voor de minima via IZA Cura Zuid-Limburg de volgende vergoedingen van toepassing:

  • montuur en enkelfocus glazen, maximaal €180,00 per 3 jaar

  • montuur en dubbelfocus glazebn, maximaal €270,00 per 3 jaar

  • lenzen, maximaal €185,00 per 3 jaar

In het algemeen zal deze vergoeding toereikend moeten worden geacht om in de noodzakelijke kosten te voorzien en zal niet tot bijzondere bijstand worden overgegaan.

Degene die verwijtbaar heeft nagelaten een collectieve verzekering af te sluiten wordt geacht een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in artikel 18 WWB, te hebben betoond, hetgeen kan leiden tot een afwijzing van bijstand. Zie tevens onder B070 .

In de situaties waarin aanvrager niet ingevolge de collectieve zorgverzekering is verzekerd en hem dit niet kan worden aangerekend dient de bijzondere bijstand te worden bepaald op basis van bovenstaande richtprijzen, waarbij echter rekening wordt gehouden met een feitelijke vergoeding van een eventuele andere aanvullende verzekering.

13. Overig beleid inzake medische kosten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Kraamzorg

De hoofdverzekering van het ziekenfonds biedt de mogelijkheid om als hiervoor tijdig een aanvraag wordt ingediend op kosten van het ziekenfonds gebruik te maken van kraamzorg ten huize van de verzekerde door een gecontracteerde instelling. Op grond van de Regeling eigen bijdrage kraamzorg ziekenfondsverzekering is dan echter een eigen bijdrage verschuldigd (per 1-1-2003: € 3,40 per uur). Deze kosten kunnen als bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan worden aangemerkt.

Tandheelkundige hulp

Voor de beoordeling van aanvragen om bijstand voor tandheelkundige hulp is per 1 mei 2006 richtlijn “Tandheelkundige hulp” van toepassing.

Tot 1 mei 2006 gold onderstaande richtlijn die relevant kan zijn voor beooordeling van aanvragen/kosten die dateren van voor 1 mei 2006.

"Van het uitgangspunt dat AWBZ en Zfw voor alle medisch noodzakelijke kosten een passende en toereikende voorliggende voorziening zijn, welke aan bijstandsverlening in de weg staat, wordt als volgt afgeweken:

De eigen bijdrage aan tandheelkundige hulp die resteert na een vergoeding van de aanvullende basistandverzekering komen in aanmerking voor verlening van bijzondere bijstand. Indien belanghebbende verwijtbaar geen deelnemer is van de aanvullende basistandverzekering van de CZ-groep of een vergelijkbare aanvullende verzekering bij een andere ziekenfonds, moet bij de berekening van de bijzondere bijstand uitgegaan worden van de situatie als ware de belanghebbende wel als zodanig verzekerd. Er wordt echter in het algemeen geen aanvullende bijstand verleend in de kosten van het plaatsen van bruggen, kronen en vergelijkbare kostbare voorzieningen, omdat mag worden aangenomen dat hetzij een dergelijke voorziening in het kader van de Ziekenfondswet mogelijk is, dan wel een minder kostbare voorziening getroffen kan worden. In dit verband wordt gewezen op een uitspraak van de President van de Centrale Raad van Beroep d.d. 27 maart 2001 (RSV 2001/107), waarin wordt bevestigd dat artikel 17 lid 1 Abw in beginsel toekenning van bijzondere bijstand in de bedoelde kosten (i.c. betrof het een twaalfdelige brug) in de weg staat. Omdat er geen enkel aanknopingspunt bestond om een noodsituatie in de zin van het derde lid van artikel 17 Abw aanwezig te achten, kon van de gemeente niet worden verlangd zelf een onderzoek in te stellen naar de noodzakelijkheid.

De aanvullende verzekering voor tandartskosten kent naast een procentuele vergoeding (uit kosten overweging) tevens een maximale vergoeding. In situaties waarin deze maximumvergoeding wordt toegepast zal niet zondermeer tot bijstandsverlening voor alle resterende kosten moeten worden overgegaan, doch nauwlettend moeten worden bezien of een minder kostbare voorziening mogelijk is."

14. Uitvaartkosten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Alle kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn.

Voorliggende voorzieningen

  • uitvaart-, levens of ongevallenverzekering;

  • een overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet (bijvoorbeeld: ZW, WAO, Waz en Wajong);

Indien de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de belanghebbende niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen bestaat er recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.

Hoogte bijzondere bijstand

Onderstaand zijn de relevante richtprijzen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op een onderzoek van Divosa-Limburg (mei, 1998) en tot 2005 aangepast met inachtneming van het prijsindexcijfer zoals dat jaarlijks door de VNG wordt gepubliceerd aan de hand van CBS-gegevens (in de reeks alle huishoudens, gemeten over de periode december tot en met november). Indien de belanghebbende de kosten van de betreffende goederen niet kan voldoen uit bijstand ter hoogte van de gehanteerde richtprijzen is het nodig om hiervan af te wijken (en tot een hoger bedrag bijzondere bijstand te verstrekken). Volgens de CRvB mag het college er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat de noodzakelijke kosten in een individuele situatie overeenkomen met de richtprijzen (zie CRvB 21-11-2000, nr. 98/7780 NABW). Indien de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet is aangetoond, is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen (zie CRvB 19-05-2005, nr. 03/5291 NABW).

Directe kosten

Begrafenis

Crematie

lijkkist inclusief hoes en kleed

€ 288,00

€ 288,00

kosten lijkschouwing

kostprijs

kostprijs

lijkauto

€ 132,00

€ 141,61

volgauto

€ 84,00

€ 84,00

opbaring

kostprijs

kostprijs

overbrenging Chapel ardente

€ 120,01

€ 120,01

Chapel ardente (3 dagen)

€ 93,60

€ 93,60

dragers

€ 144,00

kostprijs

vervoer dragers

kostprijs

kostprijs

grafdelving en grafrecht (minimale termijn)

afhankelijk welke begraafplaats

crematie

kostprijs

verzegeling kist bij crematie

kostprijs

ondernemersloon

€ 312,00

€ 312,00

advertenties

€ 340,34

€ 340,34

rouwbrieven (100) en portokosten

€ 170,17

€ 170,17

bidprentjes (250)

€ 136,16

€ 136,16

overige kosten o.a.: overlijdensakte, condoleanceregister, vervoer in kerk op baar, kruis op kist

€ 43,11

€ 43,11

Voor wat betreft de prijs van een grafteken is een prijs van € 480,00 acceptabel.

De kosten voor een koffiemaaltijd en bloemen worden niet vergoed.

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wordt in beginsel om niet verleend

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

De beschikking moet vermelden dat de belanghebbende verplicht is om de verleende bijstand te besteden aan het voldoen van zijn aandeel in de uitvaartkosten van de overledene.

15. Kosten bewindvoering

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Hiervan is sprake als de bewindvoering geschiedt in het kader van de WSNP. Het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering geldt dan als een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB; zie ook paragraaf B3.3). Voor de kosten van bewindvoering in het kader WSNP bestaat geen recht op bijzondere bijstand.

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering indien de goederen van een meerderjarige door de Kantonrechter onder bewind zijn gesteld en de kosten van bewindvoering door de Kantonrechter zijn vastgesteld. Op de voor bijstand in aanmerking komende kosten worden de eventueel aanwezige voorliggende voorziening en de (eventueel) aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in paragraaf B7.3, in mindering gebracht.

noot: de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 10-6-2008, nr. 07/6 WWB, heeft aanleiding gegeven tot een ambtelijke overweging of daardoor voortaan voor de salariskosten van de WSNP-bewindvoerder bijzondere bijstand zou moeten worden verleend. Daartoe zou dan een wijziging van het gemeentelijk beleid in gang moeten worden gezet. In het besluit van MT Werk en Inkomen d.d. 28-10-2008 zijn de argumenten aangegeven die het beleidsstandpunt ondersteunen om in het algemeen bijzondere bijstand voor de salariskosten van een WSNP-bewindvoerder te weigeren.

Zie voor de werkwijze en de berekening van de draagkracht ook de Werkinstructie bijzondere bijstand budgetbeheer en bewindvoering.

16. Kosten curatele

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor kosten van curatele die door de Kantonrechter afwijkend zijn vastgesteld van de hoofdregel van 5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen.

Hoogte bijzondere bijstand

Het bedrag waarop de Kantonrechter de beloning voor de curator heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in paragraaf B7.3, in mindering gebracht.

17. Kosten rechtsbijstand

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Als richtlijn vastgesteld door het college op 24-11-2011.

  • Omschrijving kosten

  • Voorliggende voorzieningen

  • Recht op bijzondere bijstand

  • Hoogte bijzondere bijstand

  • Differentiatie in eigen bijdragen

  • Vorm bijzondere bijstand

  • Verplichtingen

  • MT Notitie

Omschrijving kosten

Het betreft de kosten met betrekking tot het voeren van procedures bij de rechter. Voorbeelden hiervan zijn: de eigen bijdrage voor een advocaat, griffierecht en reiskosten.

Voorliggende voorzieningen

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB; zie ook paragraaf B3.3). Denk in dit verband aan:

  • Wet op de rechtsbijstand (Wrb).

Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) kan belanghebbende met een laag inkomen in aanmerking komen voor een toevoeging van een advocaat. Een toevoeging van een advocaat vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht. In dat geval worden de kosten (excl. de eigen bijdrage) van de advocaat vergoed op grond van de Wrb.

Zie ook paragraaf B7.8.

  • Wet tarieven burgerlijke zaken voor de indebetstelling. Zie ook paragraaf B7.8.

  • Een rechtsbijstandsverzekering.

Indien belanghebbende over zo'n verzekering beschikt is het een voorliggende voorziening. Het feit dat de belanghebbende geen rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten is geen grond om een verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand af te wijzen.

Recht op bijzondere bijstand

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is/wordt verleend.

Ook de eigen bijdrage voor verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur (zie paragraaf B7.8) komen in aanmerking voor bijzondere bijstand, tenzij evident is dat belanghebbende gebruik had kunnen maken van adequate hulp van Buro Sociaal Raadslieden.

De volgende kosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:

  • De proceskosten van de tegenpartij, indien de belanghebbende wordt veroordeeld om deze te betalen. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden komen deze kosten toch voor vergoeding in aanmerking (voorbeeld: de procedure is gestart op grond van een door gemeente opgelegde verplichting).

  • De kosten gemaakt in de bezwaarfase, zoals reiskosten voor het bijwonen van een hoorzitting of kosten van ondersteuning door een adviseur (voor een eventuele bijdrage op grond van de Wrb geldt uiteraard de eerder vermelde regel).

  • Vertaalkosten.

Advocaten kunnen namelijk kosteloos gebruik maken van een gesubsidieerd tolkencentrum.

  • Reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen.

In beginsel is het niet noodzakelijk dat belanghebbende in persoon aanwezig is op de rechtszitting, zodat reiskosten ten behoeve van belanghebbende niet noodzakelijk zijn. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) kan bovendien een partij veroordeeld worden tot vergoeding van reiskosten van de andere partij.

  • De kosten gemaakt in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage op grond van de Wrb.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. De belanghebbende dient hiervan bewijsstukken te overleggen.

Naast de eigen bijdrage voor de toevoeging op grond van de Wrb mogen door een advocaat nog de volgende kosten in rekening worden gebracht (limitatieve opsomming):

  • griffierechten;

  • kosten voor getuigen en deskundigen;

  • uittreksels uit de openbare registers;

  • telegrammen, internationale telex, internationale fax en internationale telefoongesprekken;

  • rolverrichtingen van de deurwaarder in kantongerechtzaken.

Op deze in beginsel voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in paragraaf B7.3, in mindering gebracht.

Differentiatie in eigen bijdrage per 1 juli 2011

Met ingang van 1 juli 2011 is het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr) gewijzigd en is de hoogte van deze bijdrage verder gedifferentieerd. De rechtzoekende wordt gestimuleerd om voortaan zo veel mogelijk gebruik te maken van de diensten van het Juridisch Loket. Het wijzigingsbesluit regelt dat in een groot aantal procedures de rechtzoekende een lagere eigen bijdrage hoeft te betalen als deze eerst (gratis) het Juridisch Loket heeft geraadpleegd en zich pas heeft gewend tot een tweedelijns rechtshulpverlener (meestal advocaat) nadat is gebleken dat met eerstelijns rechtsbijstand niet kan worden volstaan. De aanspraak op korting ontleent de rechtzoekende aan een door het Juridisch Loket verstrekt diagnosedocument en bedraagt € 53,-. De rechtzoekende die rechtstreeks naar een advocaat gaat betaalt de hogere eigen bijdrage (tenzij het een procedure ex artikel 2 , zevende lid van het Bebr betreft waarvoor de verlaging met € 53,- ook zonder diagnosedocument van toepassing is).

Op 29 november 2011 heeft het college de beleidsregel vastgesteld om de hoogte van de via de draagkrachtcriteria te berekenen bijstand voor rechtshulp te bepalen op het lagere bedrag dat de rechtzoekende zou zijn verschuldigd na voorafgaande raadpleging van het Juridisch Loket

Vorm bijzondere bijstand

Verleen de bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in beginsel om niet (artikel 48 lid 1 WWB).

Aan de bijstand verbonden bijzondere verplichting:

Naast de gebruikelijke verplichtingen geldt als bijzondere verplichting voor belanghebbende om mededeling te doen van een eventuele veroordeling van de tegenpartij in de proceskosten.

18. Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Wordt aanvullend op de lage norm algemene bijstand bijzondere bijstand verstrekt voor levensonderhoud, dan wordt de hoogte hiervan in beginsel zodanig vastgesteld dat de totale bijstand gelijk is aan de norm voor levensonderhoud voor een uitwonende studerende op grond van de Wet studiefinanciering 2000, zoals die wordt genoemd in artikel 33, tweede lid WWB.

(zie echter vraag 3.21 onder WIZ-net- kwaliteitsoverleg)

Voor de verlening van aanvullende bijzondere bijstand aan alleenstaande uitwonende ouders van 18 tot 21 jaar wordt aangesloten bij de bijstandsnormen voor alleenstaande ouders van 21 jaar en ouder.

19. Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Wordt bijzondere bijstand voor zak- en kleedgeld verstrekt aan personen jonger dan 21 jaar die in een inrichting verblijven, dan wordt de hoogte hiervan in beginsel als volgt vastgesteld.

Voor personen van:

0 t/m 4 jaar

30% van alleenstaandennorm ingevolge artikel 23 lid 1 onderdeel a WWB

5 t/m 11 jaar

40% van alleenstaandennorm ingevolge artikel 23 lid 1 onderdeel a WWB

12 t/m 15 jaar

60% van alleenstaandennorm ingevolge artikel 23 lid 1 onderdeel a WWB

16 t/m 20 jaar

75% van alleenstaandennorm ingevolge artikel 23 lid 1 onderdeel a WWB

20. Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen

Als richtlijn vastgesteld door het college op 03-04-2000

Bijzondere bijstand ten behoeve van reiskosten voor het volgen van onderwijs van ten laste komende kinderen kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden verleend. De enkele afstand tussen het woonadres en de dichtstbijzijnde school van het noodzakelijke onderwijstype mag niet minder zijn dan 10 km. Afstanden tot 10 km worden geacht per fiets overbrugd te kunnen worden. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid speelt met name een rol hoe lang de resterende studieduur is en welke consequenties zijn verbonden aan een eventuele overgang naar een ander school. Bovendien moet overwogen worden in hoeverre met de tegemoetkoming in de studiekosten in de betreffende kosten kan worden voorzien en in hoeverre een beroep kan worden gedaan op een vooorziening in het kader van de Verordening leerlingenvervoer.

21. Kosten ouderbijdrage bij het bezoek van een peuterspeelzaal

Bijzondere bijstand in de kosten van ouderbijdrage voor de ten laste komende kinderen die een peuterspeelzaal bezoeken kan worden verleend.

De hoogte van de bijzondere bijstand voor deze kosten wordt gebaseerd op de werkelijke kosten, doch maximaal € 114 per jaar.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de eventueel aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in “Hoogte en vorm van de bijstand”, in mindering gebracht.

Belanghebbenden dienen te worden verplicht om bewijsstukken over te leggen.

In de beleidsplannen 2005, 2006 en 2007 is besloten de bovenstaande regels in de betreffende kalenderjaren toe te passen.

Zie voor de werkwijze voor een aanvraag bijzondere bijstand inzake de eigen bijdrage peuterspeelzalen de Werkinstructie peuterspeelzalen.

Beleidsontwikkeling (beleidsplannen werk en inkomen 2009 en 2010)

In het beleidsplan werk en inkomen 2009, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 december 2008, is tot uitdrukking gebracht dat gewerkt wordt aan een systeem waarbij de verstrekkingen gerichter dan nu bij de doelgroep terecht komen. In het beleidplan Werk en Inkomen 2010, vastgesteld door de raad in december 2009, wordt aangegeven dat de regeling Maatschappelijke Participatie is gewijzigd in de “Voor KIDS”-regeling. Om het risico te vermijden dat de verstrekte bijstand niet wordt gebruikt voor degene waarvoor het is bestemd (het vereiste van het Rijk), namelijk het kind, is de categoriale regeling vervangen door een regeling op basis van waardecoupons.

22. Ouderbijdrage jeugdhulp

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De wijze waarop de ouderbijdrage wordt vastgesteld leidt tot de algemene regel dat deze kosten niet voortkomen uit bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 35 eerste lid WWB. Er wordt immers rekening gehouden met kostenbesparing (zie CRvB 25-02-2003, nr. 00/333 NABW).

Echter, in een situatie waar in geval van semi-residentiële hulpverlening het deel van de dag dat opvang wordt geboden niet leidt tot kostenbesparing, kan aanleiding bestaan om af te wijken van deze regel.

23. Baby-uitzet

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De kosten van de aanschaf van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze moeten worden geacht te kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van norm, middels reserveringen of gespreide betaling achteraf. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten is eerst aan de orde indien belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren voor de kosten. In hoeverre de belanghebbende voor de kosten van een baby-uitzet heeft kunnen reserveren, zal individueel beoordeeld moeten worden.

In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vierde maand van de zwangerschap voor deze kosten heeft kunnen reserveren. Uit de rapportage zal duidelijk moeten blijken over welke van deze goederen de belanghebbende nog niet heeft kunnen beschikken.

Kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en komen derhalve niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Hoogte noodzakelijke kosten

Bepaal de hoogte van de noodzakelijke kosten aan de hand van de richtprijzen. Indien de belanghebbende de kosten van de betreffende goederen niet hieruit kan voldoen kan het nodig zijn om hiervan af te wijken. Een en ander zal uit een nader onderzoek moeten blijken en is gebaseerd op rechtbankjurisprudentie inzake het gebruik van richtprijzen.

Vorm van bijzondere bijstand

Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.

24. Maaltijdvoorziening

Als richtlijn vastgesteld door het college op 03-04-2000

Op basis van de retributieregeling warme maaltijdvoorziening wordt een eigen bijdrage berekend. Bij de samenstelling van de retributietabel is rekening gehouden met de draagkrachtcriteria, zoals die voor bijzondere bijstand van toepassing zijn. Er zal dan ook geen aanleiding bestaan tot het verlenen van bijzondere bijstand voor betaling van de eigen bijdrage.

25. Communicatie en signalering

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Telefoonkosten, waaronder de aansluitkosten begrepen, behoren tot de (incidenteel voorkomende) algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden bestreden (zie CRvB 25-06-2002, nr. 99/5112 NABW).

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor alarmeringsvoorzieningen als er een medische indicatie is, zoals bedoeld in de Regeling hulpmiddelen 1996 en er door de zorgverzekeraar een wettelijk geoorloofde eigen bijdrage wordt geïnd.

De Thuiszorg Westelijke Mijnstreek heeft kosteloos een vorm van sociale alarmering beschikbaar voor mensen die een indicatie hebben voor een aanleunwoning of verzorgingshuis en al zorg hebben van deze instantie.

26. Stookkosten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de stookkosten. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten, kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Er zal dan echter sprake moeten zijn van een medische noodzaak voor het maken van deze kosten (advies RIO Westelijke Mijnstreek). De hoogte van de bijzondere bijstand zal mede moeten worden bepaald aan de hand van het aantal graden dat de woning om medische redenen extra moet worden verwarmd.

27. Reiskosten bezoek zieke familieleden

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Het betreft de reiskosten voor het traject van thuis naar een buiten de woonplaats gelegen ziekenhuis of verpleeginrichting.

Alleen de reiskosten die verband houden met bezoek aan een ziek inwonend gezinslid kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, indien:

  • gebruik wordt gemaakt van de goedkoopste klasse van openbaar vervoer en

  • de frequentie van de door het gezinslid c.q. de gezinsleden te brengen bezoeken niet meer bedraagt dan drie bezoeken per week. Van de bezoekfrequentie kan op medisch advies of sociale gronden worden afgeweken.

De bijzonder bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel openbaar vervoer geen reëel alternatief is een kilometervergoeding.

De kilometervergoeding bedroeg € 0,22, zijnde het bedrag dat gold voor noodzakelijke reiskosten op grond van het Besluit Ziekenvervoer Ziekenfondsverzekering 1980 (Stcrt. 2002, 232). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Zorgverzekeringswet is de kilometerprijs vastgelegd in artikel 2.38 van de Regeling zorgverzekering en bedraagt die thans €0,28 per kilometer (per 1-1-2009).

Vergoedingen via een eventuele voorliggende voorziening, zoals een aanvullende ziektekostenverzekering worden volledig in aanmerking genomen.

Op de voor bijstand in aanmerking komende kosten worden bovendien het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen (artikel 35 lid 1 WWB) en het (eventueel van toepassing zijnde) drempelbedrag (artikel 35 lid 2 WWB) in mindering gebracht. Zie voor de gemeentelijke beleidsregels inzake het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen en het al dan niet toepassen van het drempelbedrag paragraaf B7.3.

28. Reiskosten bezoek Werkplein

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Hieronder wordt ook begrepen het doen van aanvragen en het komen voor gesprekken e.d. op het Centrum voor werk en inkomen. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

29. Suppletie GKB-lening

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Er bestaat recht op bijstand in de betalingsverplichting verband houdend met een geldlening bij een kredietverlenende instantie voor kosten die in het kader van de WWB als noodzakelijk worden aangemerkt en waarvan de maandelijkse termijnbetalingen (aflossing plus rente) hoger zijn dan de in de bijstandsnorm (inclusief vt) begrepen aflossingscapaciteit van 6% (NVVK-norm). Hierbij moet worden uitgegaan van een aflossingsduur van 3 jaar.

Zie voor de gemeentelijke beleidsregels inzake het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen en het al dan niet toepassen van het drempelbedrag paragraaf B7.3.

Veelal zal sprake zijn van een combinatie met periodieke bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Tussentijdse wijzigingen tijdens een draagkrachtperiode van geldende normbedragen en toeslagen die een gevolg zijn van een wijziging van het wettelijk minimumloon hebben geen invloed op de hoogte van een eerder toegekende suppletie. En aanpassing is wel aan de orde bij wijziging van het normbedrag (en/of eventuele toeslag) als gevolg van veranderde gezinssamenstelling of woonsituatie. Bovendien is een wijziging van inkomen waardoor iemand niet langer afhankelijk is van een bijstandsuitkering voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten aanleiding voor een herberekening.

30. Kosten schuldhulpverlening

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Als beleidsregels budgetbeheer en bewind en schuldhulpverlening vastgesteld door het college op 11-09-2012 en 13-08-2012

Omschrijving kosten: De kosten die verbonden zijn aan het oplossen van een schuldenprobleem.

Voorliggende voorziening

De eind 1998 in werking getreden Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Verder kunnen alle burgers van de gemeente Sittard-Geleen die in een problematische schuldensituatie zijn geraakt of dreigen te geraken en om die reden ondersteuning nodig hebben bij het vinden van een financiële oplossing dan wel begeleiding behoeven bij gedragsverandering en/of psycho-sociale problemen terecht bij het Bureau Integrale Schuldhulpverlening (BIS). In dit kader is van een structureel schuldenprobleem sprake als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de hulpvrager niet in staat is om op eigen kracht zijn financiële problemen op te lossen.

Recht op bijzondere bijstand

Wanneer op initiatief van het BIS een schuldenregeling wordt opgesteld kan afdeling Sociale Zaken hiervoor bijzondere bijstand verlenen c.q. een borgstelling verstrekken indien:

  • de bijstand (al of niet in de vorm van een borgtocht) direct of indirect leidt tot een duurzame en volledige oplossing van het financieringsprobleem en de verstrekking uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand dient te worden afgestemd op de omvang van het krediet dat benodigd is, om een schuldregeling tot stand te brengen. De hoogte van de te verlenen bijstand mag echter de grens van hetgeen uit oogpunt van een verantwoorde bijstandsverlening acceptabel wordt geacht, niet overschrijden.

Vorm van de bijstand

De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een borgtocht of om niet.

Werkinstructie

Zie voor de werkwijze en de berekening van de draagkracht bij budgetbeheer ook de Werkinstructie bijzondere bijstand budgetbeheer en bewindvoering.

31. Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

In het beleidsplan werk en inkomen 2009, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 december 2008, is tot uitdrukking gebracht dat gewerkt wordt aan een systeem waarbij de verstrekkingen gerichter dan nu bij de doelgroep terecht komen. In het beleidplan Werk en Inkomen 2010, vastgesteld door de raad in december 2009, wordt aangegeven dat de regeling Maatschappelijke Participatie is gewijzigd in de “Voor KIDS”-regeling. Om het risico te vermijden dat de verstrekte bijstand niet wordt gebruikt voor degene waarvoor het is bestemd (het vereiste van het Rijk), namelijk het kind, is de categoriale regeling vervangen door een regeling op basis van waardecoupons.

Zie voor de werkwijze, de kosten die vergoed worden, de draagkrachtberekening en meer de Werkinstructie Voor Kids-Regeling.

32. Bewassing en kledingslijtage)

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten, kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien als gevolg van lichamelijke gebreken of extra wassen (bij noodzakelijk gebruik van zalf) sprake is van meer dan normale slijtage.

33. Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Omschrijving kosten

De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Voorbeelden hiervan zijn: wasmachine, koelkast, huisraad en vloerbedekking.

Voorliggende voorzieningen

Een lening van een commerciële bank of de gemeentelijke kredietbank (GKB). In sommige gevallen kan de Wet voorzieningen gehandicapten een voorliggende voorziening zijn. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin vloerbedekking moet worden vervangen, omdat de belanghebbende last heeft gekregen van Cara (astma).

Recht op bijzondere bijstand

De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Het enkele feit dat er in de WWB geen mogelijkheden zijn om categoriale bijzondere bijstand te verlenen en tot 1 januari 2004 hiervan in de gemeente Sittard-Geleen gebruik werd gemaakt, doet aan deze hoofdregel niets af, mede in verband met de invoering van de langdurigheidstoeslag en de categoriale bijstand voor ouderen. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van de algemene regel worden afgeweken.

Indien de betreffende kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat belanghebbende wordt geacht hiervoor te reserveren. De volgende omstandigheden kunnen volgens de CRvB niet als bijzonder worden aangemerkt:

  • Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met aanwezige schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen aan de GSD. Het gaat immers niet aan om schulden, dan wel het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte als gevolg daarvan, op de bijstandswetgeving af te wentelen. Zie CRvB 16-03-1999, nr. 97/11553 ABW en CRvB 2-11-1999, nr. 98/973 NABW.

  • Het feit dat eerder bijzondere bijstand is toegekend voor de kosten van een kinderbedje. Zie CRvB 16-03-1999, nr. 97/11553 ABW.

De volgende omstandigheid kan mogelijk wel als bijzonder worden aangemerkt:

  • Er bestaat een medische noodzaak voor het maken van de kosten en vergoeding in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten is niet mogelijk.

Hoogte noodzakelijke kosten

Bepaal de hoogte van de noodzakelijke kosten aan de hand van de richtprijzenlijst (zie gemeentelijke bijlagen). Deze is gebaseerd op een onderzoek van Divosa-Limburg (mei, 1998) en tot 2005 aangepast met inachtneming van het prijsindexcijfer zoals dat jaarlijks door de VNG wordt gepubliceerd aan de hand van CBS-gegevens (in de reeks alle huishoudens, gemeten over de periode december tot en met november) Met de aangehouden forfaitaire bedragen voor complete all-in bedragen kan in beginsel in de elementaire inrichtingskosten worden voorzien. Bovendien kunnen in geval van een noodzakelijke volledige inrichting voor een deel gebruikte goederen worden gekocht of overgenomen van de vorige bewoners.Indien de belanghebbende de kosten niet kan voldoen uit bijstand ter hoogte van de gehanteerde richtprijzen is het nodig om hiervan af te wijken (en tot een hoger bedrag bijzondere bijstand te verstrekken). Volgens de CRvB mag het college er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat de noodzakelijke kosten in een individuele situatie overeenkomen met de richtprijzen (zie CRvB 21-11-2000, nr. 98/7780 NABW). Indien de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet is aangetoond, is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen (zie CRvB 19-05-2005, nr. 03/5291 NABW).

Vorm van bijzondere bijstand

Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht, eventueel in combinatie met een suppletie zoals aangegeven in “Suppletie”, indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.

34. Verhuiskosten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De kosten in verband verhuizing, zoals kosten van transport van de inboedel, behangen of verven van de nieuwe woning en eventuele kosten van stoffering, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Indien de betreffende kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat belanghebbende wordt geacht hiervoor te reserveren. Een lening van een commerciële bank of de gemeentelijke kredietbank moet als voorliggende voorziening worden aangemerkt. In sommige gevallen kan de Wet voorzieningen gehandicapten een voorliggende voorziening zijn. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin de verhuizing medisch noodzakelijk is in verband met een handicap van de betrokkene.

35. Eerste maand huur en administratiekosten

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De kosten voor de eerste maand huur voor een nieuwe woning alsmede verschuldigde administratiekosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Dergelijke kosten maken deel uit van de kosten in verband met een verhuizing, welke behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, uit het eigen inkomen op bijstandsniveau behoren te worden voldaan (door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf). Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken.

36. Overbrugging scherpe terugval in inkomen

Als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt ter (gedeeltelijke) compensatie van een inkomensachteruitgang. De bijstandsnorm (norm + toeslag - verlaging, zie artikel 5 onderdeel c WWB) wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten.

37. Bijzondere bijstand voor kosten van identiteitskaarten

De per 1 december 2004 gemaakte en te maken kosten van identiteitskaarten van kinderen van 14 tot 18 jaar worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten van bestaan ex artikel 35 WWB. De vaststelling van het recht op bijzondere bijstand vindt plaats met toepassing van de algemene gemeentelijke draagkrachtregels (zie “Hoogte en vorm van de bijstand”)

De aanleiding is de verplichting voor iedere inwoner van Nederland van 14 jaar en ouder om een identificatiebewijs bij zich te dragen. De groep huishoudens met kinderen van 14 tot 18 jaar wordt hierdoor met extra kosten geconfronteerd. Meerderjarigen hadden daarentegen ook al vóór 1 januari 2005 voor diverse doeleinden een geldig identificatiebewijs nodig.

Indien een minderjarige de voorkeur geeft aan de aanschaf van een (duurder) paspoort boven een identiteitskaart blijft de maximale bijzondere bijstand beperkt tot de theoretische kosten van een identiteitskaart. Dit vloeit voort uit het noodzakelijkheidscriterium in de WWB.

38. Kosten van begeleiding ten behoeve van bewoners van het sociaal pension

Beleid over sociaal pension door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

De bewoners van het sociaal pension aan de Engelenkampstraat te Sittard bewonen elk een aparte kamer en hebben ieder voor zich een huurcontract. Indien de bewoner aangewezen is op een bijstandsuitkering ontvangt hij als alleenstaande van 21 jaar of ouder die geen kosten met een ander kan delen een toeslag van 20%.

De Stichting Maatschappelijke Opvang Voorzieningen begeleidt de bewoners bij diverse activiteiten zoals het doen van boodschappen, het voeren van een huishouding, daginvulling etc. Ondanks de subsidie die voor de exploitatie van het sociaal pension wordt ontvangen ziet de stichting zich soms genoodzaakt de kamerhuurder begeleidingskosten in rekening te brengen. Deze kosten kunnen echter niet als bijzondere noodzakelijke bestaanskosten worden aangemerkt. De diensten die voor dit bedrag ten behoeve van de bewoners worden geleverd dienen uit de bijstandsnorm en de toeslag voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten te worden bestreden. Deze opvatting komt overeen met het algemene standpunt ten aanzien van diensten die verhuurders aan kamerbewoners aanvullend op het bieden van huisvesting leveren, zoals het verzorgen van maaltijden, het doen van boodschappen, bewassing etc. Bovendien zou door het verstrekken van bijzondere bijstand de stichting indirect aanvullend worden gesubsidieerd.

39. Kosten Mijn BeneFitspas

Beleid over Benefitspas door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 28-06-2010 en 19-04-2011 (pas aangemerkt als bijzondere kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verstrekt.)

Bij collegebesluit van 9 december 2008 over een aantal onderwerpen bijzondere bijstand zijn de Orbis Service-pas en het Vivantes Service Plus-abonnement aangemerkt als een bijzondere en noodzakelijke voorziening voor huishoudens met een minimum-inkomen.

Vanaf 1 mei 2012 heeft de kortingspas de nieuwe naam: Mijn BeneFitspas Sittard-Geleen. Voor de periode 1 mei 2013 tot 1 mei 2014 is gekozen voor een regelarme uitvoering. De deelnemers van de vorige periode krijgen een automatische voortzetting. Zowel de interne als de externe deelnemers wordt de deelname automatisch verlengd tot 1 mei 2014. Het huidige pasje blijven de mensen dus gewoon houden, er komt geen nieuw pasje.

Draagkracht

  • de draagkrachtgrens is 110% van de bijstandnorm;

  • peilmaand is de maand januari 2013, de draagkracht wordt uitsluitend over deze maand berekend en niet omgerekend naar jaarbasis.

In het MT van 20 augustus 2009 is besloten een wijziging in de richtlijn draagkracht voor wat betreft het vermogen voor te stellen aan het college. De wijziging houdt in dat met het vermogen in de eigen woning géén rekening wordt gehouden wanneer het bedrag aan bijzondere bijstand - gerekend over de periode van één jaar- niet meer bedraagt dan het netto minimumloon (op maandbasis).

Berekening van de hoogte van de bijstand

De bijstand wordt éénmalig toegekend. Bestaat er recht dan wordt het gehele bedrag toegekend. Toekenning van een deel van het bedrag is onmogelijk. Met andere woorden: bij een draagkracht onder de € 12,00 bij wordt de kortingspas verstrekt. Bij een draagkracht boven de € 12,00 ontvangt de cliënt geen pas.

40. Berekening woonkostentoeslag huurders

Beleid door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 23-3-2004

Onderstaande regels zijn van toepassing voor de beoordeling van aanvragen om bijstand gedurende een tijdvak waarop de Huursubsidiewet van toepassing is. Zodra het per 1 januari 2006 geldende beleid is vastgesteld zullen de nieuwe regels worden opgenomen.

Stap 1: rekenhuur

Bepaal of bereken de rekenhuur overeenkomstig de Hsw en beoordeel in voorkomende gevallen bij een overschrijding van de aftoppingsgrens of de betreffende woning voor belanghebbende passend is.

Stap 2: maximale WKT (op grond van de Hsw-systematiek)

Bereken overeenkomstig de Hsw-systematiek) de maximale WKT.

Stap 3: ontvangen huursubsidie in mindering brengen

Wanneer de woonkostentoeslag een aanvulling is op de (te lage) huursubsidie, moet het bedrag dat aan huursubsidie wordt ontvangen in mindering worden gebracht op de berekende maximale woonkostentoeslag (zie stap 2).

Stap 4: aanvullende WKT bij huur boven maximum huurgrens

Wanneer de huur meer bedraagt dan de maximum huurgrens, dan kan op grond van individuele omstandigheden overwogen worden om een (aanvullende) woonkostentoeslag te verlenen. Besteedt in dit verband in ieder geval aandacht aan het betoonde besef van verantwoordelijkheid: was de ontstane situatie te voorzien en dus te voorkomen? Daarnaast speelt de situatie op de lokale woningmarkt een rol.

Indien er aanleiding bestaat om een woonkostentoeslag te verstrekken, stel de hoogte hiervan dan vast op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

Gebruik voor de berekening van de eigen bijdrage het Berekeningsformulier woonkostentoeslagen (zie rubriek Overzichten). De eigen bijdrage is het verschil tussen de maximale huurgrens in de situatie van belanghebbende en een theoretische huursubsidie.

De woonkostentoeslag wordt in dit geval toegekend voor de periode van maximaal 1 jaar. Daarbij wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huursubsidie. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.

41. Berekening woonkostentoeslag eigenaren (B146)

Beleid door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 23-3-2004

Onderstaande regels zijn van toepassing voor de beoordeling van aanvragen om bijstand gedurende een tijdvak waarop de Huursubsidiewet van toepassing is. Zodra het per 1 januari 2006 geldende beleid is vastgesteld zullen de nieuwe regels worden opgenomen.

De berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag voor eigenaren komt grotendeels overeen met die voor huurders. Alleen stap 1 is verschillend. Hieronder volgt een opsomming van de woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag.

Stap 1: woonkosten

De woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag zijn:

  • De rente die verband houdt met de woning.

  • Het gaat hier meestal om hypotheekrente. Het is niet van belang of de eigenaar de hypotheekrente ook daadwerkelijk betaalt. Verder geldt dat jaarlijks te ontvangen rijkssubsidie die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente hierop in mindering moet worden gebracht.

  • Hypotheekrente voor leningen anders dan voor de woning, bijvoorbeeld voor een auto of caravan, mogen niet worden meegeteld.

  • De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.

Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals:

  • rioolrechten;

  • eigenaarsdeel waterschapslasten;

  • erfpachtcanon;

  • premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);

  • eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel);

  • een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Alleen kosten van groot onderhoud komen in aanmerking voor woonkostentoeslag. Bedoeld zijn de onderhoudskosten die in geval van bewoning van een huurhuis voor rekening van de verhuurder komen (bijvoorbeeld buitenschilderwerk).

Kosten van klein onderhoud moeten worden voldaan uit de bijstandsnorm of het daarmee vergelijkbare inkomen.

Als richtlijn voor de kosten van groot onderhoud gelden de bedragen die zijn opgenomen in de rubriek Overzichten. Deze bedragen zijn door het ministerie van VROM vastgesteld. Afwijking van deze bedragen kan alleen in bijzondere omstandigheden. Niet als een bijzondere omstandigheid kan gelden dat de betrokkene een zeer grote woning bewoont en derhalve hogere onderhoudskosten heeft. De bovengemiddelde kosten zijn niet-noodzakelijk en komen daarom niet in aanmerking voor bijstandsverlening.

Stap 2 t/m 4

Voor het overige zij verwezen naar de stappen 2 t/m 4 van de berekening van de woonkostentoeslag voor huurders (zie hiervoor).

42. Dieetkosten (B151)

Beleid door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

In voorkomende gevallen kan bijzondere bijstand worden verleend voor de meerkosten van een dieet, voorzover de van belanghebbende te verlangen eigen bijdragen volgens de draagkrachtregels ontoereikend is om in de kosten te voorzien. Aan de hand van de diagnose en de dieetvoorschriften kunnen na advies van het Regionaal Indicatieorgaan Westelijke Mijnstreek de meerkosten worden bepaald. Deze kosten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van een circulaire van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

43. Tandheelkundige hulp

Beleid door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

In 2007 via CZ en vervolgens via IZA Cura Zuid-Limburg) wordt aanvullend op de vergoedingen in het kader van de Zorgverzekeringswet een vergoeding voor tandheelkundige hulp verstrekt. De voorliggende voorziening ( i.c. het vergoedingenpakket ingevolge de collectieve zorgverzekering voor minima) moet als toereikend worden beschouwd. Er bestaat geen aanspraak op bijzondere bijstand, tenzij in het individuele geval zeer dringende redenen tot een afwijking noodzaken (artt. 15 en 16 WWB).

Degene die verwijtbaar heeft nagelaten een collectieve verzekering af te sluiten wordt geacht een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in artikel 18 WWB, te hebben betoond, hetgeen kan leiden tot een afwijzing van bijstand. Zie tevens onder B070 .

In de situaties waarin aanvrager niet ingevolge de collectieve zorgverzekering is verzekerd en hem dit niet kan worden aangerekend is het mogelijk bijzondere bijstand te verlenen voor kosten die om budgettaire redenen uit de hoofdverzekering zijn geschrapt.( zoals kosten van periodieke consulten en extracties van kiezen) waarbij echter rekening wordt gehouden met de feitelijke vergoeding van een eventuele andere verzekering.

Buitenwettelijke vergoedingen in de vorm van bijzondere bijstand voor kosten die om andere redenen dan budgettaire redenen niet in het kader van de Zorgverzekeringswet worden vergoed is niet mogelijk in de situaties waarin artikel 16 lid 1 ( zeer dringende redenen) niet van toepassing is.

44. Fysiotherapie en oefentherapie

Beleid door B&W opgenomen als richtlijn vastgesteld door het college op 23-03-2004

Op grond van de collectieve zorgverzekering voor minima van CZ werden de eerste 9 behandelingen vergoed. Ook andere aanvullende verzekeringen hebben een dergelijke vergoedingsregeling. De collectieve zorgverzekering voor minima via IZA Cura Zuid-Limburg heeft in het vergoedingenpakket van de aanvullende verzekering eveneens een regeling voor therapeutische behandelingen opgenomen. Vanaf de 10e behandeling vindt bij een chronische indicatie een vergoeding krachtens de hoofdverzekering plaats. Dit betekent dat bijzondere bijstand meestal niet noodzakelijk zal zijn in verband met een voorliggende voorziening. In de overige situaties waarin niet sprake is van een chronische indicatie en via de aanvullende verzekering het maximaal aantal behandelingen is bereikt kan bijzondere bijstand uitsluitend worden gehonoreerd op basis van een medisch advies van de GGD. Zie tevens onder “Aanvullend of collectief verzekerd”