Regeling vervallen per 12-05-2011

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN GEMEENTE SITTARD-GELEEN

Geldend van 01-01-2006 t/m 11-05-2011

Intitulé

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN GEMEENTE SITTARD-GELEEN

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN.

ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee jaar en drie maanden tot vier jaar gedurende twee dagdelen per week van 2,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van

    kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    VVE: voor- en vroegschoolse educatie als extra aanbod op het reguliere peuterspeelzaalwerk.

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT.

ARTIKEL 2. MELDING IN EXPLOITATIE NEMEN VAN EEN PEUTERSPEELZAAL.

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

ARTIKEL 3. AMBITIENIVEAU VAN HET PEUTERSPEELZAALWERK.

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: "spelen en ontmoeten";

  • b.

    ambitieniveau 1: "spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren";

  • c.

    ambitieniveau 2: "spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen".

ARTIKEL 4. TERMIJN VAN IN EXPLOITATIE NEMEN VAN EEN PEUTERSPEELZAAL.

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding. 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

ARTIKEL 5. VERBOD OP HET IN EXPLOITATIE NEMEN VAN EEN PEUTERSPEELZAAL.

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

ARTIKEL 6. REGISTER.

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor eenieder ter inzage.

ARTIKEL 7. WIJZIGINGEN VAN GEGEVENS.

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN.

ARTIKEL 8. ALGEMENE KWALITEITSEISEN.

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

ARTIKEL 9. EISEN TEN AANZIEN VAN VEILIGHEID EN GEZONDHEID.

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

ARTIKEL 10. OPPERVLAKTE SPEELRUIMTE.

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 3 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

ARTIKEL 11. GROEPEN EN GROEPSGROOTTE.

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste 20 kinderen gelijktijdig aanwezig.

ARTIKEL 12. AANTAL BEROEPSKRACHTEN OF BEGELEIDERS PER GROEP.

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: "spelen en ontmoeten" zijn er in elke groep tenminste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor tenminste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: "spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren" zijn er in elke groep tenminste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: "spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen" zijn er in elke groep tenminste twee beroepskrachten aanwezig.

ARTIKEL 13 OVEREENKOMST TUSSEN HOUDER EN OUDER.

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

ARTIKEL 14. INFORMATIEPLICHT AAN DE OUDERS.

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

ARTIKEL 15. VERKLARING OMTRENT HET GEDRAG.

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT.

ARTIKEL 16. AANWIJZING VAN TOEZICHTHOUDERS.

Het college wijst toezichthouders aan.

ARTIKEL 17. ONDERZOEK DOOR DE TOEZICHTHOUDER.

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen 8 weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder periodiek of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

ARTIKEL 18. HET INSPECTIERAPPORT.

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

ARTIKEL 19. AANWIJZING EN BEVEL.

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

ARTIKEL 20. STRAFBEPALING.

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN.

ARTIKEL 21. OVERGANGSBEPALING.

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening kinderopvang 1999 beschikken.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

ARTIKEL 22. INWERKINGTREDING.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

ARTIKEL 23. CITEERTITEL.

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Sittard-Geleen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 22 september 2005.

De raad voornoemd,

voorzitter
Drs. W.Dijkstra
griffier
Mr. F.Coenen

Verordening peuterspeelzaalwerk toelichting

De Verordening peuterspeelzaalwerk vaststellen. Deze treedt op 1 januari 2006 in werking.

Achtergrond:

Momenteel is er geen basis meer om de kwaliteit van de peuterspeelzalen te regelen. De nieuwe Verordening peuterspeelzaalwerk zal het toezicht op kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk per 1 januari 2005 regelen.

Volgens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 stelt de gemeente kwaliteitsregels in een verordening vast voor de verschillende vormen van kinderopvang. De Verordening peuterspeelzaalwerk regelt de kwaliteit en toezicht op kwaliteit van de peuterspeelzalen in Sittard-Geleen.

De verordening is gebaseerd op de modelverordening van de VNG. In de modelverordening sluit de VNG zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang.

De eerste reden hiervoor is de verwante relatie tussen het peuterspeelzaalwerk en andere vormen van kinderopvang.

Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen mits die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk.

De tweede reden is dat de instellingen voor kinderopvang en peuterspeelzalen door dezelfde toezichthouders worden geïnspecteerd. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wet Kinderopvang is in de verordening gekozen voor een koppeling tussen algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden en een stelsel van melding en registratie. Deze koppeling en aansluiting met de WK zorgt voor een eenduidig overzicht van kinderopvangvoorzieningen in de gemeente Sittard-Geleen.

In de Verordening peuterspeelzaalwerk worden ambitieniveaus voor het peuterspeelzaalwerk genoemd.

Deze zijn ontwikkeld door de SGBO, het onderzoeksbureau van de VNG. In het register geven de peuterspeelzalen hun ambitieniveau aan, zodat ouders op de hoogte zijn van de kwaliteit die de peuterspeelzalen aanbieden.

De groepsgrootte wordt 20. Hiermee sluiten wij niet geheel aan bij de modelverordening van de VNG. De VNG baseert een groepsgrootte van 15 op het onderzoek van de brancheorganisatie. Samen met de huidige beherende instellingen De Kleine Burcht, Spelenderwijs en PIW is gekozen voor ambitieniveau 2. Omdat er 2 gekwalificeerde krachten aanwezig zijn kan het aantal peuters verhoogd worden naar maximaal 20. In de praktijk ligt de gemiddelde aanwezigheid lager.

Uitgegaan wordt van niveau 2. Hiervan mag worden afgeweken als er goede argumenten zijn waarbij de kwaliteit van de opvang niet wordt aangetast. Met name als er samenwerking fysiek en inhoudelijk plaatsvindt met basisscholen kunnen deze omstandigheden zich voordoen.

Naast het reguliere aanbod door peuterspeelzalen kan de Gemeente Sittard-Geleen met peuterspeelzalen overeenkomen extra activiteiten te organiseren dan wel extra ondersteuning te bieden in het kader van VVE activiteiten.

In afwijking van de modelverordening worden de peuterspeelzalen niet jaarlijks geïnspecteerd. Dit komt omdat het rijk geen budget voor de inspectie van peuterspeelzaalwerk ter beschikking stelt. Over de frequentie van de inspectie in 2005 wordt nog overleg met de GGD gevoerd.