Regeling vervallen per 08-08-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-01-2010 t/m 07-08-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet investeren in jongeren;

b. gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel c, van de wet;

c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis;

d. woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

e. woonkosten:

1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs,

bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

2°. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand

omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het

in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar

omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

Artikel 2

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen

1.De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

2.De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4 Verlagingen

1.De verlaging bedoeld in artikel 31 (norm gehuwden) van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

2.De verlaging bedoeld in artikel 32 (norm alleenstaanden, alleenstaande ouders, gehuwden) van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn of als de jongere gebruik maakt van de dag- en nachtopvang.

Artikel 5 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

  • a.

    18 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

  • b.

    11 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen

Artikel 6 Toeslag begeleide woonvormen

In afwijking van artikel 4 en 5 wordt voor jongeren die wonen in door de gemeente aangewezen vormen van begeleid wonen de toeslag voor alleenstaanden vastgesteld op 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikel 4 en 5 geschiedt zodanig, dat de verlaging nooit meer kan bedragen dan de voor de jongeren geldende norm. Voor gehuwden kan de verlaging nooit meer bedragen dan 20 procent van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 8 Hardheidsclausule

1.Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening,  indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

2.In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt op 1 januari 2010 in werking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Toeslagenverordening wet investeren in jongeren.

Toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Om verschil in interpretatie te voorkomen, wordt voor het begrippenkader verwezen naar de Wet investeren in jongeren. Het gaat hierbij om de begrippen zoals alleenstaande, alleenstaande ouder, echtpaar, de bijstandsnorm etc.

Artikel 2

Dit artikel geeft aan op welke jongeren met een inkomensvoorziening de verordening betrekking heeft. De indeling is gebaseerd op de wet.

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1 Indien vaststaat dat kosten in het geheel niet gedeeld kunnen worden met een ander, wordt op grond van artikel 30 van de wet de toeslag vastgesteld worden op het maximale bedrag, zijnde 20 % van de gehuwdennorm.

Lid 2 Als belanghebbende een onderhuurder, kostganger of kamerhuurder is, kunnen kosten worden gedeeld. Er zijn schaalvoordelen: duurzame gebruiksgoederen worden gezamenlijk gebruikt, kosten van verwarming en verlichting komen niet op de schouder van één persoon enzovoort. Bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende schaalvoordelen heeft uit gedeelde algemeen noodzakelijke bestaanskosten, is niet bepalend of deze ook feitelijk worden genoten door de bijdrage van de ander, maar gaat het erom of redelijkerwijs, gegeven de omstandigheden aangenomen kan worden, dat deze kosten kunnen worden gedeeld.

Omdat het feitelijk onmogelijk is om schaalvoordelen exact en in elke situatie te berekenen, is als uitgangspunt gekozen voor een forfaitaire toeslag van 10 procent van de gezinsnorm voor situaties waar belanghebbende de woonlasten kan delen. Bij de vaststelling van de hoogte van de woonkostencomponent in een uitkering wordt in de wetssystematiek sinds jaar en dag aangesloten bij het laagste bedrag aan woonlasten, dat na verlening van huurtoeslag voor eigen rekening kan blijven.

Artikel 4 Verlagingen

Gehuwden hebben recht op een wettelijk vastgesteld normbedrag zonder toeslag. Evenals bij alleenstaanden en alleenstaande ouders moet bij gehuwden rekening gehouden worden met schaalvoordelen. Deze moeten daarom worden vertaald in verlagingen. Bij de vaststelling van de hoogte van de verlagingen gelden dezelfde overwegingen als in de toelichting van artikel 3 voor de daar genoemde verhoging.

De wet biedt in artikel 32 de mogelijkheid om de norm of de toeslag voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden (verder) te verlagen als iemand lagere algemene noodzakelijke kosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Het kan daarbij gaan om de bewoning van woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bij voorbeeld in geval van krakers. De lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt in het eerste lid vertaald in de hoogte van de uitkering.

Verder is het mogelijk, dat er aan de woning wel woonlasten zijn verbonden, maar vaststaat, dat deze lasten geheel worden voldaan door een derde, die elders zijn hoofdverblijf heeft, zonder dat de belanghebbende bewoner tot enig tegenprestatie is verplicht. Deze situatie kan zich bij voorbeeld voordoen na een verlating, waarbij de uit de woning vertrokken ex-partner de woonlasten van de eigen woning draagt totdat de woning is verkocht.

Artikel 5 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De hoogte van de toeslag is aangepast aan de hoogte van de toepasselijke minimum jeugdlonen en aan de daarvan afgeleide uitkeringen.

Artikel 6 Toeslag begeleide woonvormen

Binnen de gemeente zijn of worden verschillende vormen van begeleid wonen ontwikkeld. hoewel een jongere in dergelijke woonvormen gebruik maakt van verschillende gemeenschappelijke voorzieningen, kunnen woonkosten veelal niet worden gedeeld. Vaak zijn de woonkosten juist hoger omdat er persoonlijke begeleiding aan een jongere geboden wordt. Vandaar dat een zelfde toeslag geldt als voor woonsituaties genoemd in artikel 3, lid 1.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

Verschillende situaties kunnen op een jongere van toepassing zijn. De bedoeling van dit artikel is te waarborgen dat de inkomensvoorziening van een jongere niet lager kan worden vastgesteld dan de voor hem geldende norm.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Dit artikel maakt een hardheidsclausule onderdeel van deze verordening.

Het kan hierbij slechts gaan om een verhoging van een toeslag, omdat deze verordening voldoende rechtswaarborgen aan de belanghebbende dient te geven. In overeenstemming met de algehele systematiek van uitvoering van de wet, wordt de verantwoordelijkheid van een juiste uitvoering van deze verordening in handen gesteld van het college. Indien zich er een situatie zou voordoen, waarin deze verordening niet voorziet, heeft het college de bevoegdheid om individueel een toeslag of verlaging te beoordelen.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.