Regeling vervallen per 01-01-2013

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland juli 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2012.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland.

gelet op artikel 5 en artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de artikelen 3,5, 6 lid 1 sub c en lid 5 , 7, 12 ,21 , 25 en 33 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, besluit vast te stellen het volgende:

BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2012

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 De aanvraag

Artikel 2.2 Samenhangende afstemming

Artikel 2.3 Gegevens in de beschikking

Artikel 2.4 Kosten minder dan € 45,-

Artikel 2.5 Terugvordering

Artikel 2.6 Inlichtingen , onderzoek , advies

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget , eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 3.1 Toekenning persoonsgebonden budget

Artikel 3.2 Weigering persoonsgebonden budget

Artikel 3.3 Beëindiging van het persoonsgebonden budget

Artikel 3.4 Nadere regels bij verstrekking van een persoonsgebonden budget

Artikel 3.5 Controle persoonsgebonden budget

Artikel 3.6 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 3.7 Inkomen

Artikel 3.8 Wijziging burgerlijke staat of leeftijd

Artikel 3.9 Niet opleggen van de eigen bijdrage

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Omvang van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Type woonvoorzieningen

Artikel 5.2 Omvang van het persoonsgebonden budget of van een financiële

tegemoetkoming

Artikel 5.3 Gemeenschappelijke ruimten

Artikel 5.4 Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

Artikel 5.5 Vergoeding bij “ ontruiming” aangepaste woningen

Artikel 5.6 Vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische

woonvoorziening

Artikel 5.7 Voorwaarden voor het verstrekken van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Artikel 5.8 Hoogte vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Artikel 5.9 Woonwagen

Artikel 5.10 Woonschip

Artikel 5.11 Binnenschip

Artikel 5.12 Woningsanering

Artikel 5.13 Kosten van onderhoud en reparatie

Artikel 5.14 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Artikel 5.15 Kosten in verband met huurderving

Artikel 5.16 Het verwijderen van woonvoorzieningen

Artikel 5.17 Uitraasruimte

Artikel 5.18 Uitbetaling van een woonvoorziening

Artikel 5.19 Terugbetaling bij eigendomsoverdracht

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Vervoersvoorziening in natura

Artikel 6.2 Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget

Artikel 6.3 Het recht op een vervoersvoorziening

Artikel 6.4 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking

Artikel 6.5 Hoogte van de verstrekking

Hoofdstuk 7 Verplaatsing in en rond de woning

Artikel 7.1 Soorten rolstoelvoorzieningen

Artikel 7.2 Rolstoelvoorziening in natura

Artikel 7.3 Rolstoelvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden

budget

Artikel 7.4 Sportrolstoel

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin het Besluit niet voorziet

Artikel 8.3 Indexering

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

Artikel 8.5 Citeertitel

HOOFDSTUK 1

Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.1

    Alle begrippen die in dit Besluit niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning , in de Algemene wet bestuursrecht en in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeenteSmallingerland 2007.

  • 1.2

    In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Aanvrager

Degene voor wie een voorziening is of wordt aangevraagd door hem of haar zelf dan wel door zijn of haar gemachtigde;

b. Echtgeno(o)t(e)

Een echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 en 3 van de Wet;

c. Eigen auto

Auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

d. Ergonomische belemmering

Bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de aanvrager. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;

e. forfaitaire vergoeding

Een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke

kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming

van de inkomensgrens.

f. Gemaximeerde vergoeding

Een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

g. Gemeenschappelijke ruimte(n)

Gedeelte(n) van een woongebouw, niet-behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

h. Het college

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland

i. Instelling

Een instelling als bedoeld in artikel 8 lid 2, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (Staatsblad 1967, nr. 617);

j. ligplaats

een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

k . Peiljaar

Het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijkeondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkomingdaarvoor is verleend;

l. Pleegouders

Verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor het pleegkind;

m. Rolstoelvoorziening:

Een voorziening die kan bestaan uit:

  • 1.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte, dan wel voor verplaatsing in en rondom de woning;

  • 2.

    een aanpassing aan de rolstoel;

  • 3.

    onderhoud/reparatie van de rolstoel;

  • 4.

    een sportrolstoel en onderhoud/reparatie van de sportrolstoel;

n. Standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente hieraan kunnen worden aangesloten;

o. Verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007;

p. Vervoer door derden

Vervoer per auto van de aanvrager door particulieren, niet zijnde de aanvrager zelf;

q. Vervoervoorziening

Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij zich lokaal verplaatsen ondervindt;

r. Voorziening

Hulp bij het huishouden zoals genoemd in artikel 1, eerste lid sub h, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening;

s. Wet

De Wet maatschappelijke ondersteuning ( wet van 29 juni 2006, Staatsblad 2006, nr 351)

t. Woonruimte

  • 1.

    een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    een woonwagen op een standplaats als bedoeld in de Woning- en

    Huisvestingswet;

  • 3.

    een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • 4.

    een verblijf van een binnenschip;

u. Woonschip

elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

v. Woonvoorziening

Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten niet meer bedragen dan het in het artikel 5 lid 1 sub a van de Wet genoemde bedrag, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen;

    • of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft ;

w. Woonwagen

Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden geplaatst.

x.Maximale periodebijdrage

Bedrag dat de aanvrager maximaal aan de eigen bijdrage of het eigen aandeel, per periode van 4 weken, moet betalen. De bedragen zijn vastgelegd in het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

y. Inkomen

Het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2. lid 1 en lid 2 van het ( landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

Artikel 2.1

De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een voorziening wordt door de aanvrager of door zijn of haargemachtigde ingediend.

  • 2.

    Het college kan van de aanvrager of gemachtigde verlangen zich te legitimeren door middel van een document als aangewezen in artikel 1, eerste lid, sub 1 tot en met sub 3, van de Wet op de Identificatieplicht.

Artikel 2.2

Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 32 lid 2 van de Verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte ofgebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager;

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 2.3 Gegevens in de beschikking

  • 1. Indien een voorziening wordt toegekend, wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      de voorwaarden waaraan aanvrager dient te voldoen voordat tot verstrekking kanworden overgegaan;

    • b.

      de aard en de omvang van de voorziening; en

    • c.

      voor welk doel de voorziening dient te worden aangewend;

    • d.

      op welke wijze de voorziening bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie;

  • 2. Indien een voorziening voor bepaalde tijd wordt toegekend, wordt in de beschikkingtevens de geldigheidsduur vermeld.

  • 3. Indien een financiële tegemoetkoming wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 4. Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens vermeld:

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget; en

    • b.

      de looptijd van het persoonsgebonden budget.

  • 5. Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt bij de beschikking eenprogramma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 6. Indien een aanvraag wordt afgewezen, worden de gronden van deze afwijzing in debeschikking vermeld.

Artikel 2.4 Kosten minder dan € 45,-

1.Voor voorzieningen waarvan de kosten minder bedragen dan € 45,-- wordt geen financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 2.5

Terugvordering

  • 1.

    Eventuele schade aan een door de gemeente in bruikleen toegekende voorziening kan, metinachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de aanvrager.

  • 2.

    Een in bruikleen verleende voorziening wordt van de aanvrager teruggevorderd indien blijkt dat de voorziening niet wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is verleend;

  • 3.

    In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare omstandigheden niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening bij de aanvrager in rekening worden gebracht.

Artikel 2.6 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college vraagt een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag die een aanvrager betreft die nog niet eerder eenaanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de voorziening naar verwachting een bedrag van € 1.361,-- te boven zal gaan.

      Voor een aanvraag van een woningaanpassing geldt een bedrag van € 2.269,--;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische gronden wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. De advies-instantie dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

    1. medische kennis op het niveau van een arts;

    2. sociale kennis;

    3. ergonomische kennis;

    4. technische kennis.

  • 3. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening heeft het college de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget , eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 3.1

Toekenning persoonsgebonden budget

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt slechts plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 3.2

Weigering persoonsgebonden budget

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

Artikel 3.3

Beëindiging van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd in de volgende gevallen:

  • a.

    indien sprake is van permanente opname van de budgethouder in een AWBZ-instelling;

  • b.

    indien sprake is van opname van twee maanden of langer van de budgethouder in eenAWBZ-instelling of ziekenhuis;

  • c.

    indien de budgethouder zich niet houdt aan de verplichtingen van gebruik, verantwoordingadministratie van het persoonsgebonden budget;

  • d.

    bij overlijden van de budgethouder;

  • e.

    wanneer de budgethouder de voortzetting van de voorziening wil omzetten in eenverstrekking in natura;

  • f.

    bij verhuizing van de budgethouder buiten de gemeente Smallingerland .

Artikel 3.4

Nadere regels bij verstrekking van een persoonsgebonden budget

1.Bij beschikking wordt aangegeven de omvang van het persoonsgebonden budget en voorwelke periode het persoonsgebonden budget is bedoeld. Tevens worden de termijnen van uitbetaling aangegeven.

2.De aanvrager dient het persoonsgebonden budget te benutten voor een hulpmiddel ofdienst dat/die voldoet aan de eisen zoals vermeld bij de medische indicatie en selectie van het goedkoopst adequate hulpmiddel/dienst.

3.Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget danwel hulpmiddel verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken.

4.Bij langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel dan de normale gebruiksduur, blijft hetcollege een persoonsgebonden budget voor huur , onderhoud en reparatie en eventueel verzekering verstrekken.

Artikel 3.5

Controle persoonsgebonden budget

1.De steekproef zoals genoemd in artikel 6, zesde lid, van de Verordening heeft eenomvang van tenminste 5 % van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, naafloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

2. Bij verstrekkingen van een woonvoorziening vanaf € 20.420,00 en voor hulp bij het huishouden vanaf klasse 6, zoals genoemd in artikel 4.4 van de Verordening en artikel 4.1, tweede lid, van dit Besluit, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

Artikel 3.6

Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 3.6.1

1.Voor een voorziening die in natura ( in eigendom of in bruikleen ) of in de vorm van eenpersoonsgebonden budget is verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd.

2.Voor een voorziening die in de vorm van een financiële tegemoetkoming is verstrekt , iseen eigen aandeel verschuldigd.

3.In afwijking van lid 1 is geen eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd voor dekosten van:

  • a)

    woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten;

  • b)

    tijdelijke huisvesting;

  • c)

    huurderving;

  • d)

    verhuis- en inrichtingskosten;

  • e)

    verwijderen van woonvoorzieningen;

  • f)

    onderhoud , keuring en reparatie van woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.13 van dit Besluit;

  • g)

    rolstoelvoorzieningen waaronder ook de sportrolstoel , inclusief aanpassingen , accessoires , onderhoud en reparatie.

  • h)

    kosten noodzakelijk medische begeleiding tijdens het vervoer

  • i)

    Alle vóór 1 januari 2012 aangevraagde en toegekende woonvoorzieningen die in eigendom zijn verstrekt;

4. Voor een voorziening die vóór 1 januari 2012 in bruikleen is verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd met ingang van 1-4-2012.

5.Voor een voorziening hierna vermeld onder a t/m d die vóór 1 juli 2012 is verstrekt ofvóór 1 juli 2012 is aangevraagd is een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd met ingang van 1-1-2013.

a) een vergoeding voor de kosten van het gebruik van een ( rolstoel) taxi , eigen auto of vervoer door derden , een bruikleenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor

b) een gesloten buitenwagen

c) andere verplaatsingsmiddelen als genoemd in artikel 6.2 lid a t/m g

d) een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of van een ander verplaatsingsmiddel.

K osten van de voorziening en berekening maximale bijdrage per 4 weken .

Artikel 3.6.2

a.De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend , opgelegd , vastgesteld en geïnd perperiode van 4 weken zoals geregeld in artikel 4.1 lid 3 van het ( landelijk ) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

b.Berekening , oplegging, vaststelling en inning van een eigen bijdrage of eigen aandeel vindtplaats door het centraal Administratie kantoor ( CAK ) met de door de gemeente vastgestelde regels.

c.Op de eigen bijdrage of eigen aandeel brengt het CAK een korting van 33% in mindering opgrond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten ( Wtcg )

Artikel 3.6.3

De eigen bijdrage of het eigen aandeel over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke "Maximale periodebijdrage" in die periode ( zie artikel 3.6.5 t/m 3.6.10) tenzij deze hoger is dan de "Kosten van de voorziening per 4 weken" in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de " Kosten van de voorziening per 4 weken ". ( zie artikel 3.6.11 t/m 3.6.16 ).

Artikel 3.6.4

Wanneer meerdere Wmo voorzieningen worden verstrekt en/of wanneer er ook voor AWBZ-zorg een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd wordt , geldt het anticumulatiebeginsel.Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de cliënt per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende "maximale periode bijdrage" ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen) van AWBZ-zorg en/of Wmo). In afwijking hierop geldt dat indien er sprake is van intramurale zorg waarvoor een AWBZ bijdrage is verschuldigd, er geen eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van de Wmo verschuldigd is.

Artikel 3.6.5

Bij de bepaling van de hoogte van de "Maximale periodebijdrage" in een bepaald jaar , wordt rekening gehouden met het inkomen van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin een persoon maatschappelijke ondersteuning in verleend.

Artikel 3.6.6

De wettelijke bepaalde "Maximale periodebijdrage" is voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar € 18,- per 4 weken , met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.905,- het bedrag van € 18,- wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.905,-

Artikel 3.6.7

De wettelijke bepaalde "Maximale periodebijdrage" is voor ongehuwde personen van 65 jaar en ouder € 18,- per 4 weken , met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 16.007,- het bedrag van € 18,- wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 16.007,-

Artikel 3.6.8

De wettelijke bepaalde "Maximale periode bijdrage"`is voor gehuwde personen , indien een van beiden jonger is dan 65 jaar € 25,80 per 4 weken , met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 28.306,- het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 28.306,-

Artikel 3.6.9

De wettelijke bepaalde " maximale periode bijdrage"`is voor gehuwde personen , indien beiden ouder zijn dan 65 jaar € 25,80 per 4 weken , met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.319,- het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.319,-.

Artikel 3.6.10

Voor wat betreft de hoogte van de in de artikelen 3.6.6 tot en met 3.6.9 genoemde bedragen wordt aangesloten bij de bedragen in artikel 4.1 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Duur oplegging eigen bijdrage of eigen aandeel

Artikel 3.6.11

Indien een voorziening waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd in eigendom wordt verstrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken ( 3 jaar ).

De kosten van de betreffende voorziening per 4 weken worden dan als volgt vastgesteld :

de aanschafprijs van de voorziening gedeeld door 39 periodes van 4 weken.

Artikel 3.6.12.

Indien een voorziening waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd in bruikleen wordt verstrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt met inachtneming van een op basis van de kostprijs ( aanschafprijs, accessoires, onderhoud) vastgestelde duur. De duur in 4 wekelijkse perioden wordt dan als volgt vastgesteld.

Kostprijs

Duur in jaren

Duur in 4 wekelijkse perioden

tot € 250,-

1 jaar

13

€ 250,- tot € 500,-

2 jaar

26

€ 500,- tot € 1000,-

3 jaar

39

€ 1000,- tot € 2000,-

5 jaar

65

€ 2000,- en hoger

7 jaar

91

Artikel 3.6.13.

Indien gekozen wordt voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd in plaats van verstrekking in bruikleen wordt een eigen bijdrage opgelegd met inachtneming van een op basis van de kostprijs vastgestelde duur zoals bepaald in artikel 3.6.12. De kosten van de voorziening per 4 weken worden als volgt vastgesteld: De hoogte van het persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per 4 weken.

Artikel 3.6.14

Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een periodieke financiële tegemoetkoming ( de vergoeding voor het gebruik van : de eigen auto , vervoer door derden , een taxi , een bruikleenauto, een rolstoeltaxi of een ander verplaatsingsmiddel ) wordt een eigen aandeel opgelegd zolang de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

De kosten van de voorziening per 4 weken worden voor de periodieke financiële tegemoet-koming voor de kosten van het gebruik van de eigen auto , vervoer door derden, een bruik-leenauto of een ander verplaatsingsmiddel als volgt vastgesteld: hoogte van de periodieke financiële tegemoetkoming omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

De kosten van de voorziening per 4 weken worden voor de periodieke financiële tegemoet-koming voor de kosten van het gebruik van een taxi en een rolstoeltaxi als volgt vastgesteld: de door aanvrager in de betreffende periode van 4 weken gemaakte kosten gebaseerd op een door of namens aanvrager ingediende declaratie.

Artikel 3.6.15

Indien een voorziening in de vorm van een eenmalige financiële tegemoetkoming ( bijvoor-beeld woningaanpassing ) wordt verstrekt wordt een eigen aandeel opgelegd met inacht-neming van een op basis van de kostprijs vastgestelde duur zoals bepaald in artikel 3.6.12.

De kosten van de betreffende voorziening per 4 weken worden dan als volgt vastgesteld: de hoogte van de financiële tegemoetkoming omgerekend naar het bedrag per 4 weken.

Artikel 3.6.16

Voor hulp bij het huishouden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt, De "Kosten van de voorziening per 4 weken" worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het uurtarief dat de gemeente aan de zorgaanbieders betaalt. De tarieven van de gemeente bedragen voor het jaar 2012 HH1 : € 15,95 ( financiële vergoeding ) en voor HH2 ( afhankelijk van de aanbieder tussen € 22,35 en € 24,18).

Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 3.6.17

Voor huishoudelijke hulp om de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

De kosten van de voorziening per 4 weken worden als volgt vastgesteld: De hoogte van het persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

Artikel 3.6.18

De gemeente meldt een aanvrager in een beschikking tot verstrekking van de voorziening waarvoor een eigen bijdrage en/of eigen aandeel is verschuldigd gedurende welke periode een eigen bijdrage en/of eigen aandeel is verschuldigd en hoe hoog het bedrag van de "kosten van de betreffende voorziening per 4 weken " is op basis van de artikelen 3.6.11 t/m 3.6.16.

  • 1.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van hulp bij hethuishouden bedraagt:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar:

      € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van

      het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137,00;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

      € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van

      het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,00;

    • c.

      voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar:

      € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer

      bedraagt dan € 20.810,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,00;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn:

      € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meerbedraagt dan € 19.837,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel

      van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,00.

  • 2.

    De eigen bijdrage hulp bij het huishouden wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 4.1Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.7

Inkomen

  • 1.

    Het inkomen als bedoeld in artikel 3.6 van dit Besluit is het inkomen zoals bedoeld inartikel 4.2 lid 1 en 2 van het ( landelijk ) Besluit maatschappelijk ondersteuning. Dit inkomen is van toepassing voor het bepalen van de hoogte van de maximale periode bijdrage.

  • 2.

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vindt op verzoek van de aanvrager aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816,00 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 3.8

Wijziging burgerlijke staat of leeftijd

Voor de toepassing van de artikelen 3.6 en 3.7 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

Artikel 3.9

Niet opleggen van de eigen bijdrage of het eigen aandeel

De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt niet opgelegd voor zover:

a.binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betaleneigen bijdrage of eigen aandeel geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van de eigen bijdrage of het eigen aandeel is verzonden;

b.binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, hetadres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de

gemeentelijke basisadministratie.

c.het alleen een verstrekking van een woonvoorziening van niet bouwtechnische- ofwoontechnische aard betreft en de kosten daarvan minder bedragen dan € 130,-

d) het alleen een verstrekking van een woonvoorziening van bouwtechnische- of woon-technische aard betreft en de kosten minder bedragen dan € 390,-.

e) het alleen de kosten van de aanpassing aan een scootmobiel of ander verplaatsing-middel betreft en de kosten minder bedragen dan € 130,-.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1

Omvang van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

  • 1.

    Voor de omvang van het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij hethuishouden worden per klasse, als bedoeld in artikel 12 van de Verordening, bedragen vastgesteld.

  • 2.

    De bedragen per jaar, nog niet verminderd met de eigen bijdrage, zijn:

    Klasse 1: € 976,00 per jaar;

    Klasse 2: € 2.929,00 per jaar;

    Klasse 3: € 5.370,00 per jaar;

    Klasse 4: € 8.300,00 per jaar;

    Klasse 5: € 11.230,00 per jaar;

    Klasse 6: € 14.157,00 per jaar.

  • 3.

    Indien het aantal geïndiceerde uren hoger is dan de bovengrens van klasse 6, wordt het tarief van klasse 6 vermeerderd met het bedrag van klasse 1 vermenigvuldigd met het aantal uren waarmee de bovengrens van klasse 6 wordt overschreden.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Type woonvoorzieningen

  • 1. De door het college te verstrekken vergoeding voor een woonvoorziening kan bestaan uit een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard ;

    • c.

      een woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • d.

      een uitraasruimte

    • e.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • f.

      tijdelijke huisvesting;

    • g.

      huurderving;

    • h.

      verwijderen van voorzieningen.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid onder b , c en d genoemde woonvoorzieningen ook als voorziening in natura verstrekken.

  • 3. Een traplift wordt beschouwd als een roerende woonvoorziening.

Artikel 5.2

Omvang een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningenwordt vastgesteld op basis van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften , lossedouchestoelen , douchebrancards en toiletstoelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopste-adequate voorziening , waarin verrekend , voorzover van toepassing , de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.

Artikel 5.3

Gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een vergoeding verlenen voor het treffen van de volgende woonvoorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woonvoorziening de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • b.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • c.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

Artikel 5.4

Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

1. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15, sub a, van de Verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 3.000,-.

  • 2.

    Geen tegemoetkoming wordt verstrekt indien:

    • a.

      de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het besluit door het college is genomen;

    • b.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de aanvrager verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehelejaar door te worden bewoond; of

    • d.

      de aanvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere onzelfstandige

      woonruimte.

Artikel 5.5

Vergoeding bij ‘ontruiming’ aangepaste woonruimte

De vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten aan een persoon die ten behoeve van een persoon met functiebeperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt is een gemaximeerde vergoeding en bedraagt maximaal € 4.537,00.

Artikel 5.6

Vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Een vergoeding in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningals bedoeld in artikel 15, sub b, van de Verordening wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de ergonomische belemmeringen die aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en

  • a.

    een verhuizing niet te realiseren is, of

  • b.

    een verhuizing duurder is dan een woonruimteaanpassing, of

  • c.

    een verhuizing vanwege sociale omstandigheden naar het oordeel van het college nietgewenst is.

Artikel 5.7

Voorwaarden voor het verstrekken van een bouwkundige of woontechnische

woonvoorziening.

  • 1.

    Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt alleenverstrekt, indien:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de voorziening betrekking heeft, geen aanvang is genomen voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

    • b.

      door het college aangewezen personen op één of meer door hen te bepalen tijdstippentoegang is geboden tot dat gedeelte van de woonruimte waar de woonruimteaanpassing wordt verricht;

    • c.

      deze personen inzage wordt gegeven in de bescheiden en tekeningen welke betrekkinghebben op de woonruimteaanpassing en de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

  • 2.

    Het college kan van het bepaalde in het eerste lid, sub a, afwijken, indien bijzonderespoedeisende medische omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 5.8

Hoogte vergoeding vooreen bouwkundige of woontechnische

woonvoorziening

  • 1.

    De hoogte van de door het college vast te stellen vergoeding voor de kosten van een woonvoorziening bedoeld in artikel 15, sub b van de Verordening bedraagt 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    De hoogte van de door het college vast te stellen gemaximeerde vergoeding in de kosten voor het treffen van de woonvoorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als bedoeld in artikel 5.3 van dit Besluit bedraagt in afwijking van het gestelde in het vorige lid 50% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    De hoogte van de door het college vast te stellen vergoeding in de kosten van eenwoonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Artikel 5.9

  • Woonwagen

    Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft vanminimaal vijf jaar;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening vande aanvraag voor een woonvoorziening; en

    • d.

      de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 5.10

  • Woonschip

    1. Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van

      minimaal vijf jaar;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

    • 2.

      Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 908,-

Artikel 5.11

  • Binnenschip

    Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb 1987, 466), van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de Maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste vijftien ton hebbend, hetzij voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 5.12 Woningsanering

1. Een vergoeding voor de kosten van een woningsanering , een woonvoorziening van niet bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel  15, sub c, van de Verordening , wordt verstrekt indien:

  • a.

    de noodzaak hiertoe, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

  • b.

    er bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake was van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

  • c.

    niet eerder voor de aanvrager op grond van de Wet of een andere regeling de huidige woning is gesaneerd;

  • d.

    de woningsanering niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt; en

  • e.

    de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

2. Voor de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsanering worden maximaal de daarvoor geldende NIBUD-normen toegepast. Een vergoeding wordt voorts alleen verstrekt indien de betreffende vloer- en raambedekking nog niet is afgeschreven.

Artikel 5.13

  • Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

    Voor het verstrekken van gemaximeerde vergoeding in verband met onderhoud, keuring en reparatie genoemd in artikel 5.1 sub e van dit Besluit gelden de volgende bepalingen:

    1. Alleen de werkelijk gemaakte kosten (tot een maximum van de in het tweede lid vermelde bedragen) van onderhoud, keuring en reparatie van de hierna vermelde onderdelen komen in aanmerking voor een gemaximeerde vergoeding:

    • a.

      stoelliften;

    • b.

      rolstoel- of plateauliften;

    • c.

      woonhuisliften;

    • d.

      hefplateauliften;

    • e.

      balansliften;

    • f.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      elektromechanische opening- en sluitingsmechanismen van deuren.

    • 2.

      De maximale vergoeding voor kosten van keuring en onderhoud van diverse soorten liften in woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:

  • Keuringen

    Alinea­

    Alinea­

    Alinea­

    Alinea­

    Alinea­

    Onderhoud

    Alinea­

    keuring van liften

    Alinea­

    begin-keuring

    kosten excl. BTW

    frequentie periodiek

    kosten excl. BTW

    frequentie onderhoud

    Alinea­

    onderhoud excl. BTW

    stoelliften               

    ja

    €  322,61

    1 x per 4 jaar

    €  234,64

    1 x per jaar

    €  458,37

    rolstoel ,of sta plateauliften

    ja

    €  322,61

    1 x per 4 jaar

    €  234,64

    1 x per jaar

    €  458,37

    woonhuisliften

    ja

    €  499,68

    1 x per 1½ jaar 

    €  286,78

    2 x per jaar

    €  916,70

    hefplateauliften

    ja

    €  507,29

    1 x per 1½ jaar

    € 291,10   

    2 x per jaar

    €  916,74

    balansliften            

    ja

    *

    1 x per 1½ jaar

    €    83,64

    1 x per jaar

    €  438,37

    * Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom niet meer voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog worden gekeurd en onderhouden. Het Liftinstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief van € 83,64.

    Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuringen uitgevoerd door het Liftinstituut en worden jaarlijks geïndexeerd.​

    De maximale toeslagen op de bovenvermelde tarieven betreffende onderhoud zijn:

    50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

    50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 5.14

  • Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

    • 1.

      Een vergoeding in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

    • 2.

      Een vergoeding in verband met tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

    • 3.

      De termijn gedurende welke een vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste negen maanden.

    • 4.

      In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan alleen een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als deze kosten worden gemaakt in verband met:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een woonruimte;

    • b.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 5. Het college verleent een vergoeding ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten doch de vergoeding kan niet meer bedragen dan de maximum huurtoeslag per maand op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.15

  • Kosten in verband met huurderving

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 2.269,-- is aangepast, kan het college vergoeding verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 9 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de huur van de woonruimte doch de financiële tegemoetkoming kan niet meer bedragen dan de maximum huurtoeslag per maand op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.16

  • Het verwijderen van woonvoorzieningen

    Een vergoeding voor de kosten van verwijdering van een bouwtechnische of woontechnische woonvoorziening kan worden verstrekt, indien de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.

Artikel 5.17 Uitraasruimte

Een aanvrager kan voor een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin aanvrager tot rust kan komen.

Artikel 5.18

Uitbetaling van de woonvoorziening

1.De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan deeigenaar van de woonruimte:

a. kosten van bouwtechnische of woontechnische woonvoorziening ;

b. kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie;

c. kosten van huurderving;

d. kosten van verwijderen van woonvoorzieningen.

2. De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte:

a. tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

b. een niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

c. kosten van tijdelijke huisvesting.

Artikel 5.19 Terugbetaling bij eigendomsoverdracht

Het in artikel 21 van de Verordening genoemde afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:

bij eigendomsoverdracht

in het eerste jaar : 100 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het tweede jaar : 80 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het derde jaar : 60 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het vierde jaar : 40 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het vijfde jaar : 20 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1

Vervoersvoorziening in natura

1.Het college verstaat onder een vervoersvoorziening in natura zoals bedoel in artikel 22 subb van de Verordening;

een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:

  • a.

    een scootermobiel /open elektrische buitenwagen;

  • b.

    een gesloten buitenwagen;

  • c.

    een ander verplaatsingsmiddel

2. Een vervoersvoorziening in natura bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt in bruikleen verstrekt.

Artikel 6.2

  • Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget of financiële

    tegemoetkoming

    Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22 sub c van de Verordening;

  • 1. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

    • a.

      een taxi;

    • b.

      een eigen auto of vervoer door derden;

    • c.

      een combinatie van a. en b.;

    • d.

      een rolstoeltaxi;

    • e.

      een bruikleenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor;

    • f.

      een ander verplaatsingsmiddel dan de in sub a t/m e genoemde.

  • 2. een tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      aanpassing van de eigen auto;

    • b.

      aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel.

    • c.

      medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

  • 3. een tegemoetkoming in de kosten van een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van een :

    • a.

      een scootermobiel /open elektrische buitenwagen;

    • b.

      een gesloten buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in het vorige lid wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief , voorzover van toepassing , kosten van onderhoud , reparatie en verzekering , zoals dat door het college aan de leverancier betaald moet worden.

Artikel 6.3 Het recht op een vervoervoorziening

  • 1. Het college houdt bij de verstrekking van een vervoervoorziening rekening met de individuele vervoersbehoefte.

  • 2. De aanvrager kan slechts voor een vergoeding voor de kosten van een aanpassing van de eigen auto in aanmerking komen, indien geen van de overige in artikel 6.1 en 6.2 genoemde voorzieningen als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3. De aanvrager kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.1 a en 6.2.derde lid sub a in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

Artikel 6.4 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking

  • 1. Met betrekking tot een verstrekking in natura wordt een bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 2. De beschikking tot toekenning van een voorziening, als genoemd in 6.1 en 6.2 van dit Besluit, kan voor een bepaalde tijd worden gegeven.

  • 3. De vergoeding in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.2 eerste lid, wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een verplaatsingsmiddel als genoemd in artikel 6.1 sub a, b of c, of een vergoeding in de kosten hiervoor, wordt of is toegekend.

  • 4. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.2.lid 1, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75 % wanneer dit niet (geheel) het geval is.

  • 5. Als één van de echtgenoten geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, dan wordt deze voor de toepassing van artikel 6.2 eerste lid aangemerkt als alleenstaande.

Artikel 6.5 Hoogte van de verstrekking

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen vergoeding voor in dekosten van het gebruik van een eigen auto, het gebruik van vervoer door derden,het gebruik van een bruikleenauto of een andere verplaatsingsmiddel is een forfaitaire vergoeding.

  • 2.

    De hoogte van een door het college te verlenen vergoeding voor de kostenvan het gebruik van een (rolstoel) taxi is een gemaximeerde vergoeding.

  • 3.

    De vergoedingen voor de vervoersvoorzieningen als genoemd in artikel 6.2 eerste lid bedragen per 1-1-2012:

  • a.

    voor de kosten van het gebruik van een eigen auto : € 285,--;

  • b.

    voor de kosten van het uitsluitend gebruik van vervoer door derden : € 285,--;

  • c.

    voor de kosten van een bruikleenauto : € 635,-

  • d.

    voor de kosten van uitsluitend het gebruik van een taxi voor de aanvrager woonachtig binnen het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 1.500,--;

  • e.

    voor de kosten van uitsluitend het gebruik van een taxi voor de aanvrager woonachtig buiten het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 2.600,--;

  • f.

    voor de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi : € 3.000,--;

  • g.

    voor de kosten van het gebruik van zowel een taxi als van vervoer door derden, beiden voor 50%, voor de aanvrager woonachtig binnen het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 892,50 bestaande uit € 142,50 voor het vervoer door derden en € 750,-- voor het gebruik van een taxi;

  • h.

    voor de kosten van het gebruik van zowel een taxi als van vervoer door derden, beidenvoor 50%, voor de aanvrager woonachtig buiten het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 1442,50 bestaande uit € 142,50 voor het vervoer door derden en € 1300,=

    voor het gebruik van een taxi;

  • 4.

    Voor een bewoner van instellingen voor zwakzinnigen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en centra voor auditief en visueel gehandicapten bedraagt de vergoeding voor het gebruik van een taxi € 750,-- en voor het gebruik van de rolstoeltaxi € 953,= .

  • 5.

    De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in 6.2 eerste lid van dit Besluit wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van het in het derde en vierde lid van dit besluit genoemde bedragen , namelijk: 0% voor gehandicapten tot 4 jaar 25% voor gehandicapten van 4 tot 6 jaar 50% voor gehandicapten van 6 tot 12 jaar en 75% voor gehandicapten van 12 tot 16 jaar.

Hoofdstuk 7 . Verplaatsing in en rond de woning

Artikel 7.1 Soorten rolstoelvoorzieningen

Het college verstaat onder een rolstoelvoorziening zoals bedoel in artikel 27 sub b en c van de Verordening;

  • a.

    een handbewogen rolstoel of

  • b.

    een elektrische rolstoel of

  • c.

    een duwrolstoel

  • d.

    accessoires

Artikel 7.2 Rolstoelvoorziening in natura

Een rolstoelvoorziening in natura als bedoeld in artikel 27 sub b van de Verordening wordt in

bruikleen verstrekt.

Artikel 7.3. Rolstoelvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 sub c van de Verordening wordt vastgesteld op basis van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening waarin verrekend , voorzover van toepassing , de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering ,zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.

Artikel 7.4 Sportrolstoel

Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 sub d van de Verordening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van deze forfaitaire vergoeding bedraagt

1) € 5.080,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van zes jaar. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf en voor het onderhoud van de sportrolstoel of

2) € 2.540,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf en voor het onderhoud van de sportrolstoel.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit Besluit, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.2

Beslissing college ingevallen en waarin het Besluit niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van dit Besluit betreffende, waarin dit Besluit niet voorziet, beslist het college voor zover dit mogelijk is binnen de door dit Besluit aangegeven grenzen.

Artikel 8.3

Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel 8.5 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland juli 2012.

Ondertekening

Drachten, 4 juli 2012.
Burgemeester en wethouders van Smallingerland,
secretaris, burgemeester,
drs. Egbert Bos G.J Polderman

Toelichtingop het Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland juli 2012

Inleiding

Naast de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland , laatstelijk vastgesteld op 6 april 2010 is er ook een gelijknamig Besluit. Hierin zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld, evenals de nadere regels waarvoor in de verordening een delegatiebepaling voor het college is opgenomen.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 is een aantal begrippen beschreven. De meeste hiervan zijn afkomstig uit de begripsbepalingen van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001. De meeste begrippen behoeven o.i. geen nadere uitleg.

Artikel 1.1, sub r

De Wet (artikel 1, eerste lid, sub h) geeft als omschrijving van ‘hulp bij het huishouden’: “het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.

Artikel 1.1, sub v

De toepassing van een ‘uitraasruimte’ staat benoemd in artikel 15 sub c, van de Verordening.

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

Artikel 2.1, eerste lid

Deze bepaling sluit aan bij de omschrijving van het begrip ‘aanvrager’ in artikel 1.1, sub a, van het Besluit.

Artikel 2.2

Dit artikel benadrukt nog eens de voorwaarde van een samenhangende afstemming

Artikel 2.3 In dit artikel wordt de inhoud van de beschikking nog eens nader aangeduid.

Het motiveringsbeginsel van de beschikking wordt hier ten overvloede opgenomen, voor de duidelijkheid.

Artikel 2.4 en 2.5

Deze artikelen zijn overgenomen uit de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget , eigen bijdrage en eigen aandeel.

Artikel 3.1, eerste lid

De strekking van deze bepaling is dat indien de aanvrager een persoonsgebonden budget wenst, hij expliciet daarom zal moeten verzoeken. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Artikel 3.2

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 6, zesde lid, van de Verordening. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie (schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek) worden opgevat.

Artikel 3.3

In geval een budgethouder met een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp permanent in een AWBZ –instelling wordt opgenomen of overlijdt, moeten de wettelijke termijnen die gelden voor het beëindigen van een dienstverband in acht worden genomen. Het persoonsgebonden budget wordt dan niet onmiddellijk beëindigd maar loopt door tot aan die verplichtingen is voldaan.

Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt de keuze voor een persoonsgebonden budget. Het verkeerd uitgegeven bedrag wordt dan teruggevorderd.

Artikel 3.4

Budgethouders dienen zich bewust te zijn van de eigen verantwoordelijkheid die hij of zij neemt bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De compensatieplicht die het college heeft, wordt met de verstrekking van een persoonsgebonden budget ten aanzien van de betreffende voorziening gedurende de normale gebruiksduur als het ware afgekocht. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin dat ook bij naturaverstrekkingen gebeurt.

Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget dan wel hulpmiddel in natura verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken Ingeval van langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel als de vermelde gebruiksduur blijft er een persoonsgebonden budget voor onderhoud en service en eventueel verzekering in stand. Eventuele meerkosten zijn voor eigen rekening. In het Verstrekkingenboek wordt aangegeven bij welke aanschaf van een hulpmiddel een WA verzekering moet worden afgesloten.

Als er een luxer hulpmiddel is aangeschaft dan het geïndiceerde goedkoopst adequate, en er daardoor onderdelen zijn die meer en hogere reparatie vergen dan het geïndiceerde hulpmiddel dan zijn deze meerdere onderhoudskosten voor rekening van de budgethouder..

Het handboek WMO (Schulinck BV) geeft een nadere uitwerking van de procedure met betrekking tot het persoonsgebonden budget.

Artikel 3.5

De budgethouders voor huishoudelijke hulp dienen periodiek een verantwoordingsformulier in te sturen. Er vindt door het college steekproefsgewijze controle plaats, waarbij de budgethouder achteraf verantwoording moet afleggen over de besteding van het budget. Dit gebeurt door het opvragen van de gegevens bij de budgethouder. De budgethouder dient daarom een zorgvuldige administratie bij te houden over de bestedingen vanuit het persoonsgebonden budget. Bij langdurige verstrekkingen, zoals huishoudelijke verzorging, zal die administratie gebaseerd moeten zijn op schriftelijke overeenkomsten. De gewerkte uren en dagen, uurtarief, naam adres en BSN-nummer of sofinummer

Artikel 3.6

In artikel 3.6 wordt bepaald voor welke voorzieningen geen eigen bijdrage / eigen aandeel is verschuldigd. Dit betekent dat voor alle overige voorzieningen wel een eigen bijdrage /eigen aandeel is verschuldigd.

Er is een aantal specifieke bepalingen over het moment ( ingangsdatum) waarop een eigen bijdrage / eigen aandeel is verschuldigd. Dit heeft te maken met het moment ( ingangsdatum) waarop een eigen bijdrage / eigen aandeel is ingevoerd.

Per 1 januari 2012 is een eigen bijdrage ingevoerd voor scootmobielen inclusief accessoires en voor de woonvoorzieningen van bouwkundige- en woontechnische aard en van niet bouwkundige- en niet woontechnische aard .

Per 1 juli 2012 is een eigen bijdrage / eigen aandeel ingevoerd voor de in artikel 3.6.1 lid 5 genoemde vervoersvoorzieningen.

In artikel 3.6 lid 3 onder sub i is bepaald dat er geen eigen bijdrage is verschuldigd voor de voorzieningen die vóór 1 januari 2012 in eigendom zijn verstrekt.

In artikel 3.6 lid 4 is bepaald dat voor de voorzieningen die vóór 1 januari 2012 in bruikleen zijn verstrekt en per 1 januari 2012 nog steeds in gebruik zijn per 1 april 2012 een eigen bijdrage is verschuldigd.

In artikel 3.6 lid 5 is bepaald , in afwijking van lid 4 , dat voor een vergoeding voor de kosten van het gebruik van een ( rolstoel) taxi , eigen auto of vervoer door derden , voor een bruik-leenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor , voor een gesloten buitenwagen , voor andere verplaatsingsmiddelen als genoemd in artikel 6.2 lid a t/m e. en voor een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of van een ander verplaatsingsmiddel die vóór 1 juli 2012 zijn verstrekt of vóór 1 juli 2012 zijn aangevraagd per 1 januari 2013 een eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd.

De genoemde bedragen in artikel 3.6 zijn afkomstig uit (de Algemene maatregel van bestuur en gelden per 1 januari 2012. Zij worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2012 doet men aangifte over 2011, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2010 in 2012 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.

Uitgangspunten bij het opleggen van een eigen bijdrage of eigen aandeel:

De hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt , net als bij de hulp bij het huishouden , gelijk gesteld aan de maximale periodebijdrage , tenzij deze hoger is dan de kosten van de voorziening: in dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de kosten van de voorziening. De maximale duur van de eigen bijdrage of het eigen aandeel s afhankelijk van de wijze van verstrekking ( in eigendom , in bruikleen of een financiële tegemoetkoming ) en afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. Bij verstrekkingen van voorzieningen die in eigendom worden verstrekt is de maximale duur 3 jaar. ( artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In andere gevallen is dat zolang de voor-ziening wordt gebruikt, ook indien de voorziening al vóór 1 januari 2012 in gebruik was , waarbij rekening wordt gehouden met de gebruiksduur van de voorziening.

Voor hulp bij het huishouden is de eigen bijdrage verschuldigd voor de duur van de beschikking ( meestal 5 jaar ) Het voorstel is voor de voorzieningen die in bruikleen of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt of in de vorm van een financiële tegemoetkoming de volgende gebruiksduur in acht te nemen.

Voorziening

Kostprijs

Duur in jaren

Duur in 4 wekelijkse perioden

Vervoersvoorzieningen (scootmobielen en/of

accessoires voor

scootmobielen ,gesloten

buitenwagen en andere

verplaatsingsmiddelen

,aanpassing eigen

auto of aanpassing van

een ander verplaatsing-

middel)

Tot € 250,-

1 jaar

13

€ 250,- tot € 500,-

2 jaar

26

€ 500,- tot € 1000,-

3 jaar

39

€ 1000,-tot € 2000,-

5 jaar

65

€ 2000,- en hoger

7 jaar

91

Woonvoorzieningen

( niet bouwkundige en niet

woontechnische

voorzieningen)

Tot € 250,-

1 jaar

13

€ 250,- tot € 500,-

2 jaar

26

€ 500,- tot € 1000,-

3 jaar

39

€ 1000,-tot € 2000,-

5 jaar

65

€ 2000,- en hoger

7 jaar

91

Vervoersvoorzieningen

( vergoeding voor de

kosten van het gebruik

van de eigen auto ,

vervoer door derden ,

taxi , rolstoeltaxi ,

bruikleenauto/buiten-

wagen met verbrandings-

motor of van een ander

verplaatsingsmidel )

Ongeacht kostprijs

Voor de duur van de beschikking

Voor de duur van de beschikking

Hulp bij het huishouden

Ongeacht kostprijs

Voor de duur van de beschikking

Voor de duur van de beschikking

Indien er sprake van een herverstrekking van een voorziening dan is de duur van de eigen bijdrage of het eigen aandeel afhankelijk zijn van de reeds verstreken gebruiksduur. Dus als bijvoorbeeld een scootmobiel 4 jaar oud is dan geldt voor de nieuwe gebruiker dat er nog ruim 3 jaar een eigen bijdrage is verschuldigd.

Niet voor alle voorzieningen wordt een eigen bijdrage of een eigen aandeel opgelegd.

De uitzonderingen zijn te onderscheiden in : uitzonderingen op wettelijke gronden en uitzonderingen op beleidsmatige gronden.

Wettelijke gronden :

De wetgever ( artikel 15 Wmo ) staat niet toe dat een eigen bijdrage of een eigen aandeel opgelegd wordt voor voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar. Er mag ook geen eigen bijdrage opgelegd worden voor rolstoelen. ( zie artikel 4.1 lid 6 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning ).Hoewel dat niet letterlijk in de wet is opgenomen geldt dat ook voor elektrische rolstoelen. Er zou wellicht nog wel een discussie kunnen ontstaan over het wel of niet opleggen van een eigen bijdrage voor elektrische rolstoelen.

Een scootmobiel is echter bedoeld voor buitengebruik en een elektrische rolstoel voor binnengebruik. Onlangs heeft de Rb van Arnhem een uitspraak gedaan dat de keuze van de gemeente om niet een eigen bijdrage op te leggen voor een elektrische rolstoel en wel voor een scootmobiel niet verboden is.

Ook is op grond van artikel 4.1 lid 7 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning geen eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd indien de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Besluit zorg is verschuldigd. Dit geldt voor personen die verblijven in een AWBZ instelling.

Beleidsmatige gronden:

Er wordt geen eigen aandeel opgelegd voor een financiële tegemoetkoming voor verhuis en inrichtingskosten (dit is geen woningaanpassing en bovendien is het een forfaitaire vergoeding los van de werkelijke kosten ). Voorts wordt geen eigen bijdrage of een eigen aandeel opgelegd voor enkele niet veel voorkomende woonvoorzieningen zoals de kosten zoals onderhoud , keuring en reparatie van woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.13 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning ( kosten zijn ook laag en wegen niet op tegen de uitvoeringskosten ), woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten (die zijn in redelijkheid niet aan een individueel persoon toe te rekenen) en vergoedingen voor tijdelijke huisvesting en huurderving.

Artikel 3.7

Het hier gehanteerde inkomensbegrip is eveneens afkomstig uit de Algemene maatregel van bestuur en sluit aan bij de bestaande praktijk met betrekking tot het verstrekken van hulp bij het huishouden (huishoudelijke verzorging).

Artikelen 3.8 en 3.9 a en b.

Deze artikelen zijn overgenomen van de Algemene maatregel van bestuur

De punten c t/m e van artikel 3.9 hebben betrekking op zogenaamde kruimelbedragen.

De kosten van het opleggen en uitvoeren van een eigen bijdrage wegen tot deze bedragen niet op tegen de opbrengst..

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1, tweede lid

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.Het bedrag wordt gebaseerd op het bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 75% is van het uurbedrag zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.

De bedragen van een persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden zijn vastgesteld op 75% van de door het college gehanteerde tarieven.

De gedachte hier achter is dat met het zelfstandig regelen van voorzieningen door de budgethouder geen overheadkosten zijn gemoeid. In de genoemde tarieven is de 25% al afgetrokken. De tarieven worden als volgt berekend: gemiddelde aantal uur per klasse x het gemiddelde van de uurprijs van de geïndiceerde zorg HV1, 2 of 3, x 52 weken x 75%. Dit is conform het huidige AWBZ beleid.

Overigens kan op de in dit hoofdstuk genoemde bedragen jaarlijks een inflatiecorrectie worden toegepast aan de hand van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 4.1, derde lid

Deze clausule m.b.t. ‘additionele uren’ is ontleend aan de bestaande praktijk van het Zorgkantoor. Door toepassing van de hardheidsclausule kan namelijk in bijzondere gevallen een hoger aantal uren worden toegekend dan waarin artikel 11 van de Verordening voorziet.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Algemeen

De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 2 van de voormalige Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2012, in dit hoofdstuk een plaats hebben gevonden.

Artikel 5.1

In dit artikel worden de type woonvoorzieningen nader aangeduid. Hierna worden de type woonvoorzieningen kort toegelicht

Verhuis- en inrichtingskosten:

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het primaat van verhuizen is versoepeld. Het primaat van verhuizen geldt namelijk niet als de WMO gerechtigde alleen een traplift nodig heeft. In dat geval wordt er niet gekeken naar verhuizen als goedkoopst adequate oplossing. Als mocht blijken dat er naast een traplift ook andere aanpassingen aan de woning nodig zijn en er wordt vastgesteld dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is, dan komt aanvrager in principe alleen in aanmerking voor een tegemoetkoming van de verhuis- en inrichtingskosten. Iedere keer wordt dit echter zorgvuldig beoordeeld, waarbij natuurlijk ook uw sociale omstandigheden worden meegewogen. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de cliënt zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg (hieronder worden hand- en spandiensten door familie, buren en vrienden verstaan, waardoor de cliënt minder aanspraak hoeft te doen op reguliere voorzieningen). .

Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als het dagelijks bestuur de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen deze in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

In het verstrekkingenbeleid is het beleid met betrekking tot verhuizen dan wel woningaanpassing en het gebruik van de voorraad aangepaste woningen worden beschreven.

Woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard:

Het betreft hier de woningaanpassingen. De volgende kosten komen in aanmerking voor een vergoeding:

1.De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

2.De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

3.Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997(Standaard Rechtsverhoudingen Opdrachtgever-Architect) van de BNA (Bond van Nederlandse Architecten); Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997(Standaard Rechtsverhoudingen Opdrachtgever-Architect) van de BNA (Bond van Nederlandse Architecten); Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het

    oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • 9.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    De administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gerechtigde;

Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of van niet woontechnische aard:

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk vooral een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten worden verstaan. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura ( in bruikleen) worden verstrekt, zodat hergebruik mogelijk is. Ook valt een traplift onder deze categorie. Dit betekent dat een traplift in bruikleen wordt verstrekt.

Kosten van onderhoud , keuring en reparatie:

Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden gesubsidieerd omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hier uitsluitend om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Het betreft met name liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Vervanging door normale slijtage wordt in dit artikel niet genoemd. Uiteraard worden de kosten van dergelijke vervangingen wel volgens de regels van de verordening vergoed.

Tijdelijke huisvesting:

In die gevallen waarin de cliënt tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Huurderving:

Dit punt wordt ingevoerd om van verhuurders medewerking te krijgen bij het beschikbaar houden van leeggekomen aangepaste woningen voor de doelgroep.

Artikel 5.1 lid 2. Voorziening in natura.

Dit artikellid biedt de mogelijkheid zowel onroerende- als roerende woonvoorzieningen als voorziening in natura te verstrekken. Als voorbeeld van een onroerende woonvoorziening in natura kan een traplift als voorbeeld dienen. Voorbeelden van roerende woonvoorzieningen: zie toelichting hiervoor

Artikel 5.2

In dit artikel is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het dagelijks bestuur goedgekeurde offerte.

Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Zie de toelichting bij het vorige artikel.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften ,

Losse douchestoelen, douchebrancards en toiletstoelen worden gebaseerd op de huurprijs van de goedkoopste adequate voorzienngen eventueel vermeerderd met de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering.

Artikel 5.4, eerste lid Het hier genoemde bedrag van € 1.815,00 is een bestaand bedrag

Artikel 5.5 Hetzelfde als bovenstaande geldt voor het hier genoemde bedrag van € 4.537,00

Hoofdstuk 6Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Algemeen

De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

Artikel 6.1, 6.2 Soorten vervoersvoorzieningen.

Vervoersvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Dit artikel benoemt deze vormen en regelt wanneer er slechts een financiële vergoeding verstrekt kan worden. In het verstrekkingenboek wordt nader in gegaan op de voorwaarden van de vervoersvoorzieningen .

Artikel 6.1 en 6.2 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten:

  • a.

    de voorzieningen in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget

  • c.

    een financiële tegemoetkoming

Artikel 6.1. Vervoersvoorzieningen in natura

Onder de punten in lid 18, sub a. worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

1.Een open elektrische buitenwagen of een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik.. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning.

2 Een (aangepaste) gesloten buitenwagen

Zie het onder 2 vermelde.

4.Een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 6.2 Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget of financiële

tegemoetkoming

Bij de onder b. genoemde categorie gaat het om vergoedingen in de kosten van een vervoermiddel , aanpassing van een vervoermiddel of een gemaximeerde vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel. Ook deze voorzieningen dienen vervangend voor of aanvullend op het collectief systeem gezien te worden.

Deze categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in:

1.Aanpassingen aan de eigen auto: wanneer de cliënt een eigen auto bezit, bestaat demogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto.

2.Gebruik van een bruikleenauto: het betreft hier een gemaximeerde vergoeding inde kosten van het gebruik van een bruikleenauto.

3. Gebruik van taxi of een eigen auto

4. Gebruik van vervoer door derden

4. Gebruik van een rolstoeltaxi: omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi geldt hier een hoger normbedrag.

5.Gebruik van een ander verplaatsingsmiddel: hierbij kan gedacht worden aandezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven bedoeld onder 6.1. Hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets.

Artikel 6.3 t/m 6.5 .

Deze artikelen hebben betrekking op het recht op een vervoersvoorsziening , bepalingen ten aanzien van de verstrekking en de hoogte van de verstrekking.

Hoofdstuk 7Verplaatsing in en rond de woning

Artikel 7.1

Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een handbewogen rolstoel, een elektrische rolstoel of een duwrolstoel. Daarnaast vallen rolstoelaccessoires onder het begrip rolstoelvoorziening.

Artikel 7.2

Rolstoelvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden of als persoonsgebonden budget.

Artikel 7.3. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel voorziening.

Het college verstrekt de rolstoelvoorziening in bruikleen en niet in eigendom .

Daarom wordt een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud ,reparatie en verzekering.

Artikel 7.4. De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel.

De sportrolstoel is een voorziening die niet in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening. De sportrolstoel wordt alleen verstrekt als een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van zes jaar. Na zes jaar kan opnieuw een forfaitaire tegemoetkoming worden toegekend. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Algemeen

Deze artikelen zijn voor regelgeving als deze gebruikelijke slotbepalingen.