Besluit van het college van burgermeesters en wethouders van de gemeente Smallingerland houdende regels omtrent krediethypotheek participatiewet (Besluit Krediethypotheek Participatiewet gemeente Smallingerland 2015)

Geldend van 25-06-2019 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgermeesters en wethouders van de gemeente Smallingerland houdende regels omtrent krediethypotheek participatiewet (Besluit Krediethypotheek Participatiewet gemeente Smallingerland 2015)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland besluiten;

gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 6, 34 lid 2d, 37 lid 1, 48 lid 3 en artikel 50, eerste lid en tweede lid van de Participatiewet ;

vast te stellen : Besluit Krediethypotheek Participatiewet gemeente Smallingerland 2015

Artikel 1- Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

  • 2.

    In dit besluit wordt verstaan onder :

    • a.

      woning : het woonhuis of woonschip die door belanghebbende zelf of door zijn gezin

      wordt bewoond en waarvan hij eigenaar is;

    • b.

      hypotheek: een op registergoederen te vestigen recht tot meerdere zekerheid voor de

      nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen;

    • c.

      krediethypotheek : een te vestigen hypotheek indien bijstand in de vorm van een

      geldlening als bedoeld in artikel 50 lid 2 van de Participatiewet wordt verstrekt;

Artikel 2 –Vorm van de geldlening

  • 1. Indien voor belanghebbende, bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet, recht op algemene bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek:

    • a.

      indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan tweemaal het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de Participatiewet ; en

    • b.

      voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de Participatiewet.

Artikel 3 - Waardebepaling , taxatie , bijkomende kosten

  • 1.

    De geldlening, bedoeld in artikel 2, is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid onder d van de Participatiewet.

  • 2.

    De waarde van de woning wordt vastgesteld overeenkomstig de waarde zoals vermeld op de laatste aanslag in het kader van de Wet waardering oproerende zaken.

  • 3.

    De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende.

Voor deze kosten kan bijzondere bijstand om niet worden verleend.

Artikel 4 – Voorwaarden aan de geldlening

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de artikelen 5 en 6.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte.

Artikel 5 – Aflossing

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • 4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar verwijtbaar nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 6 – Rentevordering

  • 1. Indien door toepassing van artikel 4, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent tot een minimum van 1 procent.

  • 3. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 7-Verkoop of vererving

  • 1.

    Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 6, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3.

    Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, derde lid van de Participatiewet niet als vermogen in aanmerking wordt genomen.

  • 4.

    Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 8- Hernieuwde bijstandsaanvraag

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

Artikel 9 – Jaarlijkse opgave restantschuld

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 10- Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van de bepalingen in dit besluit afwijken, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt

Artikel 11- Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 12- Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Krediethypotheek Participatiewet gemeente Smallingerland 2015

Ondertekening

Drachten 4 maart 2015
Burgemeester en wethouders van Smallingerland,
Tjeerd van Bekkum, burgemeester
Egbert Bos , secretaris

TOELICHTING

Inleiding

De bijstand aan eigenaren van een woning wordt onder de Participatiewet net zoals onder de Wet werk en bijstand die per 1-1-2015 is ingetrokken in beginsel verleend in de vorm van een geldlening als het vermogen gebonden in de woning meer bedraagt dan de vrijlating als bedoeld in artikel 34, tweede lid onder d Participatiewet; per 1-1-2015 € 49.700,=.

De gemeenten hebben beleidsvrijheid om hierbij een zekerheid te stellen middels het vestigen van een hypotheek; zogenoemde krediethypotheek (artikel 48, derde lid Participatiewet).

De gemeente Smallingerland maakt hiervan gebruik Het onderhavige Gemeentelijk Besluit Krediethypotheek Participatiewet draagt daar formeel zorg voor.

Krediethypotheek

Achtergrond

Bij de beoordeling of iemand aanspraak kan maken op bijstandverlening door de overheid staat steeds de vraag centraal of de belanghebbende in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook ten aanzien van degene die in het bezit is van een zelf of door zijn gezin bewoonde eigen woning kunnen, vooral als gevolg van langdurige werkloosheid, dergelijke omstandigheden zich voordoen. Een eigen woning vertegenwoordigt evenwel een bepaald vermogen dat, na aftrek van de eventuele schulden die er op rusten, soms aanzienlijk zal zijn. Men beschikt dan over middelen die, gelet op het complementaire karakter van de Wet werk en bijstand, in aanmerking dienen te worden genomen zodat strikt genomen geen aanleiding is voor de verlening van bijstand.

Het is een wettelijk uitgangspunt dat dergelijke middelen, vanwege hun specifieke karakter, bijstandverlening niet dienen uit te sluiten. Het gaat immers om middelen waarover de belanghebbende veelal niet kan beschikken om in zijn bestaan te voorzien, tenzij deze de woning buiten de bijstand verder bezwaart of te gelde maakt. Het eerste is niet altijd realiseerbaar, omdat een potentiële kredietverstrekker ook naar het inkomen zal kijken. Het tweede betekent dat vervangende huisvesting mogelijk moet zijn. Afgezien hiervan is het in een aantal gevallen niet redelijk te verlangen dat een zelf bewoonde eigen woning te gelde wordt

gemaakt of (verder) wordt bezwaard. ( zie ook hierna ) .

Op grond van artikel 50 , tweede lid, wordt de algemene bijstand in dat geval in de vorm van een geldlening verstrekt. . Dit zijn wettelijke bepalingen die dwingend zijn en waarbij de gemeente dus geen beleidsvrijheid heeft. Deze beleidsvrijheid zit wel in artikel 48 , derde lid , van de Participatiewet , waarin geregeld dat het college aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen kan verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen. In de praktijk gaat het hier om het vestigen van een hypotheek. Smallingerland wil van deze bevoegd-heid gebruik maken en verbindt aan de verlening van de algemene bijstand in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 50 , tweede lid , de verplichting dat de belanghebbende mee-werkt aan de vestiging van de krediethypotheek.

Bijstandsverlening in deze vorm kan plaatsvinden als de belanghebbende vermogen heeft, bestaande uit een in eigendom toebehorende, zelf of door zijn gezin bewoonde woning.Ook voor een woonschip kan bijstand in de vorm van een krediethypotheek worden verstrekt,maar niet voor een woonwagen. Een woonwagen is namelijk geen registergoed.

De geldlening wordt niet in eenmaal, maar in gedeelten verstrekt.

Zelfstandigen komen niet in aanmerking voor bijstand in de vorm van een krediethypotheek. Hoe om te gaan met het vermogen van zelfstandigen is geregeld in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).

Geen krediet hypotheek bij bijzondere bijstand

In artikel 50 , tweed lid , van de Participatiewet wordt alleen gesproken over algemene bijstand. Dit betekent dat de regeling van de krediethypotheek niet van toepassing is bij de verlening van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand kan alleen als lening worden verstrekt als dat op grond van de overige bepalingen van de Participatiewet mogelijk is.

Voorwaarden voor krediethypotheek

Een cliënt met een eigen huis komt in aanmerking voor bijstandsverlening in de vorm van eenkrediethypotheek als voldaan is aan de volgende vier voorwaarden:

  • 1.

    Belanghebbende of zijn gezin bewoont de woning zelf; en

  • 2.

    verkoop of verdere bezwaring van de woning kan in redelijkheid niet worden verlangd; en

  • 3.

    de overwaarde van de woning bedraagt meer dan het vrij te laten vermogen; en

  • 4.

    de toe te kennen bijstand overschrijdt een bepaald drempelbedrag.

Verkoop of verdere bezwaring van de woning onredelijk

Voordat bijstand onder verband van krediethypotheek wordt verstrekt, moet vaststaan dat niet

verlangd kan worden dat de woning wordt verkocht of (verder) bezwaard, dat wil zeggen een

(hogere) hypotheek nemen bij een bank (artikel 50, eerste lid Participatiewet.. Criteria zijn:

- Leeftijd. Naarmate de belanghebbende ouder is, kan men minder snel verlangen dat de woning wordt verkocht.

- Individuele omstandigheden. Denk aan de leefvorm, zoals een gezin met (veel) kinderen.

- Omstandigheden van medische en sociale aard spelen een rol bij de beoordeling. Bijvoorbeeld als een huis volledig is aangepast voor een gehandicapte.

Drempelbedrag

Om tot vestiging van een krediethypotheek over te gaan moet de te verlenen bijstand over een periode van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van bijstandsverlening, naar verwachting meer bedragen dan tweemaal het netto wettelijk minimumloon , bedoeld in artikel 37 , eerste lid van de Participatiewet. Indien het toe te kennen bedrag beneden het drempelbedrag blijft, dan wordt in beginsel geen bijstand verstrekt. In bijzondere situaties kan de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

Overwaarde van de woning meer dan vrij te laten vermogen eigen woning

Om tot vestiging van een krediethypotheek over te gaan moet de overwaarde van de woningméér bedragen dan het vrij te laten vermogen bij een eigen huis. De overwaarde is de waardevan de woning met bijbehorend erf, getaxeerd op basis van de vrije verkoopwaarde, minus de op de woning drukkende schulden.

Vrij te laten vermogen bij een eigen woning

Als de overwaarde is vastgesteld, dan wordt beoordeeld of dit méér bedraagt dat het vrij te laten vermogen bij een eigen woning. Van het in de woning gebonden vermogen blijft buitenbeschouwing de vrijlating als bedoeld in artikel 34, tweede lid onder d Participatiewet.

Taxatie

Uitgangspunt van de berekening is de taxatiewaarde van de woning overeenkomstig de waarde zoals vermeld op de laatste aanslag in het kader van de Wet waardering oproerende zaken

(WOZ) .

Bijstandsverlening na vestiging krediethypotheek

Vanaf het moment dat een krediethypotheek is gevestigd wordt de ( algemene) bijstand waarop belanghebbende verder aanspraak maakt ten laste gebracht van de krediethypotheek.

Op basis van de vermogensvaststelling is een kredietplafond vastgesteld. Dit kredietplafondblijft gedurende de gehele bijstandsverlening gelden, tenzij er een onderbreking van het recht op bijstand is van meer dan twee jaren.

Belanghebbende ontvangt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave van de stand van de geldlening.

Als aan belanghebbende bijstand is verstrekt tot het maximumbedrag van de lening, dan wordt dit aan hem meegedeeld middels een beschikking. Daarna wordt de bijstand verder om niet verstrekt.

Aflossing van krediethypotheek

Aflossing van de geldlening vindt plaats als:

de bijstandsverlening wordt beëindigd, of

de woning wordt verkocht, of

belanghebbende overlijdt en de woning vererft.

Aflossing na einde van de bijstand

Duur van de aflossing

Na beëindiging van de bijstand dient de cliënt maandelijks af te lossen voor een periode van ten hoogste 10 jaar. Lukt de aflossing niet in tien jaar, dan wordt de resterende schuld verrekend op het moment dat belanghebbende de woning verkoopt of dat hij overlijdt en de woning vererft.

Hoogte van de aflossing

Het maandbedrag aan aflossing wordt telkens voor een periode van twaalf maanden vastgesteld.

Dit maandbedrag kan wegens gewijzigde financiële omstandigheden altijd tussentijds wordenherzien. In beginsel bedraagt het maandelijks af te lossen bedrag 1/120-ste van de totale lening.

Het af te lossen bedrag kan hoger zijn als het inkomen dit toelaat, of kan lager zijn als hetinkomen niet toereikend is. Bij de feitelijke vaststelling van de maandelijkse aflossing wordt alsvolgt rekening gehouden met het aanwezige inkomen:

-De aflossing bedraagt 50% van de beschikbare financiële ruimte.

- De beschikbare financiële ruimte is het verschil tussen het netto-

inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm die belanghebbende zou hebben als hij recht zou hebben op bijstand. Verder worden noodzakelijke, voor eigen rekening komende, bijzondere bestaanskosten in

mindering gebracht op het inkomen.

- Als het netto-inkomen de toepasselijke bijstandsnorm niet overschrijdt dan is de aflossing nihil. De maximale aflossingsperiode blijft ook in dit geval tien jaar.

Als er rente verschuldigd is dan wordt het bedrag aan rente bijgeschreven bij het nog nietafgeloste deel van de geldlening. Als de beschikbare financiële ruimte voldoende is, betaalt belanghebbende aflossing en rente. Is hij slechts in staat maandelijks een bedrag te betalen dat niet hoger is dan de verschuldigde maandrente, dan wordt dit bedrag aangemerkt als aflossing. De rente die daardoor niet wordt betaald, wordt bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Over deze bijgeschreven rente is belanghebbende geen rente verschuldigd.

Renteverplichting

De rente is de wettelijke rente minus drie procent. De eerste tien jaar dat belanghebbende aflost, is er geen rente verschuldigd.

Dit is alleen anders als hij tijdens de aflossingsperiode van de eerste tien jaar verwijtbaarniet aan de aflossingsverplichting heeft voldaan. In dit geval is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is hij over de (resterende) schuld wettelijke renteverschuldigd. Als na de aflossingsperiode van tien jaar de lening niet of niet helemaal is afgelost, is belanghebbende vanaf dat moment rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel.

Verkoop van de woning

Bij verkoop van de woning vindt finale afrekening plaats van de krediethypotheek, vermeerderdmet de eventuele rente. Als belanghebbende zijn woning verkoopt, dan worden het niet afgeloste deel van de lening en de bijgeschreven rente volledig afgelost van het ontvangen bedrag.

Als de opbrengst bij verkoop niet toereikend is om de restantschuld te vereffenen, dan behoudtbelanghebbende de vrijlating ter hoogte van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid Participatiewet. Het restant van de schuld wordt kwijtgescholden.

Bij verkoop van de woning kan wegens bijzondere omstandigheden van medische of socialeaard, of wegens werkaanvaarding elders, aan belanghebbende een nieuwe geldlening onder verband van hypotheek worden verstrekt voor de aankoop van een andere woning. Deze lening bedraagt hoogstens het bedrag van de reeds afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat hij het na verkoop van de woning vrijgekomen vermogen volledig aanwendt voor de financiering van de andere woning.

Nieuw recht op bijstand na beëindiging

Als binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verbandvan hypotheek weer recht op bijstand ontstaat, wordt deze verleend met toepassing van degevestigde hypotheek.

Als de bijstand langer dan twee jaar beëindigd is geweest, dan zal opnieuw naar een eventuelevestiging van een krediethypotheek gekeken moeten worden.